ECLI:NL:RBOVE:2020:1066

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
08/163197-19, 08/177411-19 (P) en (TUL 09/123206-18 en 08/033590-19)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot gevangenisstraf voor poging doodslag en diefstal na meerdere steekincidenten

Op 10 maart 2020 heeft de Rechtbank Overijssel een 50-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De man was schuldig bevonden aan poging doodslag en diefstal, na betrokkenheid bij drie steekincidenten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 7 juli 2019 in Deventer met een mes een steekwond toebracht aan slachtoffer 1, wat leidde tot een poging tot doodslag. Daarnaast werd hij schuldig bevonden aan diefstal van een fiets van slachtoffer 1. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder klinische behandeling en schadevergoeding aan het slachtoffer van 1600 euro. De zaak kwam tot stand na een openbare terechtzitting op 9 januari en 25 februari 2020, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van noodweer en dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van getuigen en de aangifte van de slachtoffers, en concludeerde dat de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood van slachtoffer 1 had aanvaard. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, maar legde hem desondanks een zware straf op vanwege de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08/163197-19, 08/177411-19 (P) en (TUL 09/123206-18 en 08/033590-19)
Datum vonnis: 10 maart 2020
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven en verblijvend in de PI Lelystad, Larserdreef 300,
8233 HB Lelystad.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 januari 2020 en 25 februari 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J.W. Schouten en van hetgeen door de raadslieden – mr. J. Vlug, advocaat te Deventer, in de zaak met parketnummer 08/163197-19, en mr. M.B.W.G. Beutener, advocaat te Deventer, in de zaak met parketnummer 08/177411-19 (en TUL 09/123206-18 en 08/033590-19) – naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank de feiten van parketnummer 08/163197-19 als feit 1 en 2 en het feit van parketnummer 08/177411-19 als feit 3.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:(primair) poging doodslag, dan wel (subsidiair) zware mishandeling, dan wel (meer subsidiair) poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] ;
feit 2:diefstal van een fiets;
feit 3:(primair) poging doodslag, dan wel (subsidiair) zware mishandeling, dan wel (meer subsidiair) poging tot zware mishandeling dan wel (meest subsidiair) mishandeling van
[slachtoffer 2] .
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
primair

hij op of omstreeks 7 juli 2019 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de

borst(streek) en/of in de arm, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de
uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair

hij op of omstreeks 7 juli 2019 te Deventer aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steek- en/of snijwond in de borst en/of een (diepe) steek- en/of snijwond in de arm en/of een of meer ontsierend(e) litteken(s), heeft toegebracht door met een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, in de borst(streek) en/of in de arm, althans in het lichaam, van die [slachtoffer 1] te steken;

1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 7 juli 2019 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst(streek) en/of in de arm, althans in het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 7 juli 2019 te Deventer een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3 primair

hij op of omstreeks 22 februari 2018 te Deventer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven,

- meerdere malen, althans eenmaal, in/op tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met een mes in de schouder en/of rug, in elk geval het bovenlichaam, heeft gestoken en/of
- (nadat die [slachtoffer 2] ten val is gekomen) meerdere malen, althans eenmaal, in op tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3 subsidiair

hij op of omstreeks 22 februari 2018 te Deventer aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten enkele losse tanden in het ondergebit en/of twee steekwonden in de rug/schouder, heeft toegebracht door;

- meerdere malen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met een mes in de schouder en/of rug, in elk geval het bovenlichaam, te steken en/of
- (nadat die [slachtoffer 2] ten val is gekomen) meerdere malen, althans eenmaal, tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen;
3 meer subsidiair

hij op of omstreeks 22 februari 2018 te Deventer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen

- meerdere malen, althans eenmaal, in/op tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met een mes in de schouder en/of rug, in elk geval het bovenlichaam, heeft gestoken en/of
- (nadat die [slachtoffer 2] ten val is gekomen) meerdere malen, althans eenmaal, in op tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3 meest subsidiair

hij op of omstreeks 22 februari 2018 te Deventer, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door;

- meerdere malen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met een mes in de schouder en/of rug, in elk geval het bovenlichaam, te steken en/of
- (nadat die [slachtoffer 2] ten val is gekomen) meerdere malen, althans eenmaal, tegen het lichaam te trappen en/of te schoppen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Parketnummer 08/163197-19

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Voor feit 1 heeft hij zich gebaseerd op de aangifte, de beschrijving van het letsel en de steekgaten in de jas van het slachtoffer, en de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] . Wat betreft feit 2 verwijst hij naar de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Met betrekking tot het eerste feit voert de raadsman aan dat de verklaringen van aangever en de getuigen [getuige 1] , [getuige 4] en [getuige 2] vanwege kennelijke leugenachtigheid of onvolledigheid van het bewijs moeten worden uitgesloten. De raadsman heeft zich ten aanzien van het tweede feit op het standpunt gesteld dat het oogmerk op de wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt, omdat verdachte de fiets heeft gebruikt om te vluchten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De verklaringen van aangever, getuigen en verdachte [1]
De rechtbank is anders dan de raadsman heeft bepleit, van oordeel dat zij geen reden ziet om te twijfelen aan de verklaringen van aangever of de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 4] of [getuige 2] . Voornoemde getuigen zijn weliswaar bevriend met aangever, maar zij hebben vlak na het incident afzonderlijk een verklaring afgelegd over de gebeurtenissen die direct na het steekincident hebben plaatsgevonden. Uit hun verklaringen volgt dat zij ten tijde van het steekincident alle drie binnen in de woning waren.
Verdachte heeft meerdere verklaringen afgelegd die op essentiële punten van elkaar verschillen. Gelet op de wisselende verklaringen van verdachte zal de rechtbank zal bij de vaststelling van de feiten dan ook uitgaan van de in de aangifte geschetste gang van zaken. Deze verklaring vindt steun in de getuigenverklaringen én in de verklaring die verdachte bij zijn eerste verhoor bij de politie heeft afgelegd.
Getuige [getuige 2] verklaart dat hij vanaf de bovenverdieping hoorde dat er buiten een woordenwisseling plaatsvond en dat hij door het raam zag dat [slachtoffer 1] een vlekje op zijn arm had. Eenmaal beneden zag hij dat verdachte met een bebloed mes in zijn hand de woning binnen liep en dat [slachtoffer 1] in zijn arm was gestoken. [getuige 2] ontvluchtte de woning. [slachtoffer 1] zei tegen hem dat hij door verdachte met een mes was gestoken. Even later zag [getuige 2] dat verdachte naar buiten kwam, de fiets van [slachtoffer 1] pakte en wegfietste. [2]
Getuige [getuige 4] verklaart dat hij boven aan de trap stond en dat hij van [getuige 2] hoorde dat [slachtoffer 1] was neergestoken. Hierna zag hij dat verdachte een slagersmes uit zijn rechtermouw haalde en langs [getuige 2] de woning binnen liep. Hierop heeft hij een trappende beweging gemaakt in de richting van verdachte. Toen verdachte zag dat [getuige 2] met de politie aan het bellen was, liep verdachte naar de zijkant van de woning waar de fiets van [slachtoffer 1] stond. [3]
Getuige [getuige 1] verklaart dat zij vanuit de woning opeens geschreeuw en gescheld hoorde en dat zij door de voorruit van de woonkamer zag dat [slachtoffer 1] en verdachte voor de woning op straat stonden en dat [slachtoffer 1] zijn linkerarm bloedde. [4]
Uit de letselverklaring blijkt dat aangever letsel heeft opgelopen, te weten uit een steekwond in de borststreek en een steekwond in de bovenarm. [5]
De rechtbank stelt op grond van de voornoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
[slachtoffer 1] (aangever) en zijn vrienden [getuige 2] , [getuige 4] en [getuige 1] waren op 7 juli 2019 in de woning aan de [adres 1] in Deventer aanwezig om de verhuurder te helpen met het ontruimen van de woning. [6] Verdachte huurde een kamer in deze woning. [slachtoffer 1] is op een gegeven moment weggefietst en komt enige tijd later terug bij de woning. Wanneer [slachtoffer 1] naar de achterzijde van de woning loopt, ziet hij een voor hem onbekende man in de tuin staan. [7] Deze man blijkt later [verdachte] (verdachte) te zijn. Verdachte wil op dat moment de woning in maar merkt dat de achterdeur van de woning op slot zit en besluit om naar de voorzijde van de woning te lopen. Wanneer hij zich omdraait, ziet hij [slachtoffer 1] in de tuin staan en vindt er een woordenwisseling tussen hen plaats. [8] Verdachte loopt vervolgens door de schutting linksaf de poort uit om naar de voorzijde van de woning te lopen. [9] Op dat moment ziet [slachtoffer 1] dat verdachte een mes in zijn rechterhand heeft en deze dicht bij zijn onderarm houdt. [slachtoffer 1] besluit om verdachte naar de voorzijde van de woning te volgen om zijn vrienden voor het mes te waarschuwen. Wanneer [slachtoffer 1] achter verdachte aanloopt ter hoogte van de zijkant van het huis, richt verdachte zich tot hem, trekt verdachte zijn mes en maakt hij een zwaaiende beweging met het mes in zijn richting, waarbij [slachtoffer 1] met het mes wordt geraakt in zijn borst en in zijn arm. Verdachte loopt vervolgens door naar de voorkant van de woning en trapt de voordeur open. [slachtoffer 1] , die pas later doorheeft dat hij met het mes is gestoken, loopt verdachte achterna en ziet dat verdachte met het mes de woning in loopt. Even later ziet hij dat verdachte naar buiten komt en wegfietst op zijn fiets. [10]
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte aangever met een mes heeft gestoken in zijn borst(streek) en/of zijn rechterarm. Verdachte heeft dit ter zitting ook bekend. [11]
Kwalificatie
De rechtbank overweegt dat het handelen van verdachte moet worden geduid als een poging tot doodslag. Uit de letselverklaring blijkt dat aangever ten gevolge van het steekincident in zijn borst een wond van 1,5 cm en op zijn bovenarm een wond van 4 tot 5 cm opgelopen. [12] De rechtbank is van oordeel dat door met een mes op deze wijze stekende bewegingen te maken in de richting van het bovenlichaam, waarin vele vitale organen (de borststreek en de rug) en slagaders (nek/schouder/armen) gelegen zijn, verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever hierdoor tot de dood leidend letsel zouden kunnen bekomen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Uit de aangifte en de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte na het steekincident op 7 juli 2019 de fiets van aangever heeft gepakt en is weggefietst. [13] Blijkens de aangifte heeft aangever geroepen dat verdachte zijn fiets moest terug zetten. [14] Door de fiets desondanks mee te nemen en deze zich wederrechtelijk toe te eigenen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1 primair
hij op 7 juli 2019 te Deventer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de borst(streek) en/of in de arm van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 7 juli 2019 te Deventer een fiets dat toebehoorde aan [slachtoffer 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van feit 1 geen sprake was van een noodweersituatie. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 2 niet uitgelaten over het beroep op overmacht in noodtoestand.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 een beroep gedaan op noodweer. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in zijn woning in en klein halletje werd bedreigd door drie personen die illegale en gewelddadige intenties hadden waarbij verdachte eerst door aangever is bedreigd met een mes. De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat sprake was van de rechtvaardigingsgrond overmacht in noodtoestand, omdat verdachte de fiets heeft meegenomen omdat hij voor aangever en zijn vrienden moest vluchten.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Het beroep op noodweerDe rechtbank stelt voorop dat voor het slagen van een beroep op noodweer de voorwaarden van artikel 41 Sr moeten worden vervuld. Vereist is dat er sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en van een handeling, geboden door de noodzakelijke verdediging daartegen. Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gestelde aanranding moet dan echter een zekere objectieve toetsing kunnen doorstaan: de enkele vrees is onvoldoende.
Uitgaande van het feitencomplex zoals weergegeven onder 4.3 acht de rechtbank het dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachte zich bij de aanvang van het incident bevond in een noodweersituatie. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte bij de politie heeft verklaard ‘een keer moe te zijn van steeds achterom te kijken’. Een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval waartegen verdachte zichzelf heeft moeten verdedigen is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Het beroep op overmacht in de zin van noodtoestandZoals hiervoor overwogen, acht de rechtbank het bij het onder 1 ten laste gelegde niet aannemelijk geworden dat sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank acht evenmin aannemelijk dat verdachte ter zake feit 2 verkeerde in een, voor een succesvol beroep op rechtvaardigende overmacht vereiste, noodweersituatie, waardoor hij de fiets als vluchtmiddel moest gebruiken. Daar komt bij dat – ook wanneer verdachte volgens zijn verklaring na het steekincident in de hal van de woning door aangever en zijn vrienden zou zijn mishandeld – voldoende andere mogelijkheden bestonden om te vluchten voor aangever en de getuigen. Om deze reden wordt het beroep van de raadsman verworpen.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf:
poging tot doodslag;
feit 2
het misdrijf:
diefstal.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde ook een beroep gedaan op noodweerexces, op basis waarvan verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat bij het onder 1 ten laste gelegde feit geen sprake was van een noodweersituatie voor de verdachte, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Gelet hierop wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
Parketnummer 08/177411-19

7.De bewijsoverwegingen

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hij heeft zich daarbij onder meer gebaseerd op de aangifte, de foto’s van het letsel en de getuigenverklaring van [getuige 5] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 3 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verwondingen zijn toegebracht door verdachte en dat het goed mogelijk is dat aangever zichzelf heeft gestoken. Verder zijn volgens de raadsvrouw de verklaringen van aangever, gelet op de discrepanties tussen zijn verklaringen, inconsistent en onbetrouwbaar gebleken. Zo zegt aangever te zijn geslagen op zijn rechteroog in plaats van zijn linkeroog, verklaart hij wisselend over de volgorde waarop de geweldshandelingen hebben plaatsgevonden, wijst hij steeds een ander mes als steekwapen aan, en verklaart in zijn laatste verklaring voor het eerst dat hij door verdachte meermalen is gestoken in zijn zij. Tot slot levert het tegen het gezicht slaan of stompen geen bewijs voor poging doodslag op en kan de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel niet zonder meer worden afgeleid uit de aard en de locatie van het vastgestelde letsel, aldus de raadsvrouw.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] , zoals de verdediging heeft betoogd. De verklaringen van aangever komen wellicht niet helemaal overeen, maar verschillen niet op zodanig wezenlijke punten van elkaar dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de voor het bewijs gebezigde verklaringen. Gelet op de hectiek van het moment is het daarnaast niet vreemd dat de diverse verklaringen van aangever niet op alle onderdelen aan elkaar gelijk zijn. De rechtbank verwerpt dan ook de verweren van de raadsvrouw hieromtrent.
De rechtbank gaat bij de vaststelling van de feiten uit van de verklaring van aangever. Deze verklaring vindt steun in de letselverklaring, de bevindingen van de politie en de verklaring van getuige [getuige 5] . Aangever is na heropening bij tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 23 januari 2020 nog nader door een gedelegeerd rechter-commissaris als getuige gehoord.
Uit de verklaring van getuige [getuige 5] blijkt dat zij omstreeks 08.30 uur hoorde dat er in de keuken van de woning van aangever werd geschreeuwd en gevochten. Omstreeks 10.00 uur stond aangever met een bebloed gezicht en een bebloede schouder voor haar deur. Aangever vroeg of zij de politie wilde bellen omdat hij door verdachte in zijn rug was gestoken. [15] Uit de verklaring die door aangever als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd blijkt dat er enige tijd overheen gegaan is voordat aangever naar de buurvrouw kon lopen omdat hij zich, met name door de blijvende aanwezigheid van verdachte in de woning, niet vrij voelde om weg te lopen.
De verbalisanten die naar aanleiding van de melding ter plaatse kwamen, troffen aangever omstreeks 10.30 uur aan met een gewond linkeroog. Ook zagen zij een bloedvlek aan de achterzijde van zijn rug ter hoogte van zijn rechter schouder. [16]
Uit de letselrapportage blijkt dat aangever fors letsel heeft opgelopen, waaronder diverse barstwonden en zwellingen op het gezicht en op zijn rug twee diepe steekwonden van 2 tot 3 centimeter diep. Volgens de forensisch arts is het letsel bij aangever ontstaan door direct inwerkend stomp botsend geweld. Het letsel aan de rug/schouder is ontstaan door scherp snijdend geweld met een scherp snijdend voorwerp, wat kan passen bij de door aangever gegeven toedracht. [17] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij aangever flink heeft mishandeld. [18]
De rechtbank stelt op grond van de voornoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangever en verdachte bevonden zich op 22 februari 2018 in de woning van aangever aan [adres 2] in Deventer. Aangever stond omstreeks 08.30 uur in de keuken en riep een aantal keer naar boven of verdachte naar beneden kwam. Verdachte kwam met schuim op zijn mond de trap af en sloeg aangever direct op zijn oog. Direct daarna voelde aangever dat verdachte hem meerdere keren met een mes in zijn bovenrug stak, waarna hij op de grond viel. [19] Verdachte stond op dat moment tegenover hem en met zijn rechterhand stak hij hem bovenlangs in zijn rug. Het mes had een rood/roze handvat en was iets groter dan een aardappelschilmes. [20] Verdachte heeft hem meerdere keren tegen zijn gezicht geslagen en gestompt en hem – toen hij op de grond lag – meerdere keren tegen zijn lichaam geschopt. [21] Verdachte ging vervolgens met twee snijmessen aan de keukentafel zitten en bedreigde aangever met de woorden ‘
als je opstaat snij ik je kop eraf’. Toen verdachte enige tijd later naar boven liep, zag aangever de kans om naar buiten te rennen en bij de buurvrouw aan te bellen. Zij heeft vervolgens de politie gebeld. [22]
Overweging
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, niet anders worden geconcludeerd dan dat verdachte de persoon is geweest die aangever met een mes heeft gestoken. Dat de letselarts heeft gerapporteerd dat het niet onmogelijk is dat aangever de steekwonden zelf heeft toegebracht, maakt dit niet anders. Van een dergelijk scenario is zelfs geen begin van aannemelijkheid gebleken. De rechtbank verwerpt dan ook de verweren van de raadsvrouw hieromtrent.
Kwalificatie
Verdachte heeft aangever meerdere keren met een mes gestoken ter hoogte van zijn bovenrug. Uit de letselverklaring volgt dat het toegebrachte letsel potentieel dodelijk letsel betreft. Een steekwond op die plaats kan volgens de deskundige een klaplong veroorzaken, wat op zich niet dodelijk zal zijn, maar op die plaats in de schouder loopt ook de grote ondersleutelbeenslagader die bij aanprikken snel tot dodelijk bloedverlies kan leiden. [23]
Op grond van de conclusie uit de letselverklaring stelt de rechtbank vast dat de door verdachte bij aangever toegebrachte messteek zonder meer tot de dood van aangever had kunnen leiden.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, met alle beschreven geweldshandelingen.
7.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
3 primair
hij op 22 februari 2018 te Deventer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven,
- meerdere malen tegen het gezicht heeft geslagen en gestompt en
- meerdere malen met een mes in de schouder en/of rug, heeft gestoken en
- nadat die [slachtoffer 2] ten val is gekomen meerdere malen tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 3 primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van feit 3 geen sprake was van een noodweersituatie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het onder 3 meest subsidiaire ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat sprake was van noodweer. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat aangever op een zeer dreigende manier, met twee messen in zijn hand, op verdachte af liep en dat verdachte hem vanuit een reactie ‘klappen’ heeft gegeven omdat hij wilde dat aangever hem niets zou doen. Weglopen was voor verdachte geen reële optie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de door de raadsvrouw gestelde omstandigheden, die verdachte volgens de verdediging aanleiding gaven om zich te verdedigen, niet aannemelijk geworden. Uitgaande van het feitencomplex zoals weergegeven onder 4.3 was naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake van een noodweersituatie.
Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het bewezenverklaarde levert op:
feit 3 primair
het misdrijf:
poging tot doodslag.

9.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van feit 1 primair, 2 en 3 primair

10.De op te leggen straf of maatregel

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
10.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1 en 2:
De raadsman heeft geconcludeerd dat zijn cliënt van beide feiten dient te worden vrijgesproken, dan wel wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen dan verzoekt de raadsman rekening te houden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en zijn cliënt een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, met eventueel een voorwaardelijk strafdeel.
Feit 3
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen dan verzoekt de raadsvrouw – gelet op het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is en dat de zaak twee jaar oud is en overigens ruim een jaar gereed is voor afdoening – haar cliënt een voorwaardelijke straf op te leggen, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om direct uitspraak te doen, zodat er een justitiële titel bestaat om verdachte onmiddellijke te kunnen opnemen in een forensische verslavingskliniek.
10.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee zeer ernstige misdrijven. Verdachte heeft op 22 februari 2018 slachtoffer [slachtoffer 2] in zijn woning met een mes in zijn schouder/rug gestoken en hem daarbij flink mishandeld. Het slachtoffer heeft hierbij letsel opgelopen, waaronder twee diepe messteken in zijn rug. Verdachte heeft zich op 7 juli 2019 wederom schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door slachtoffer [slachtoffer 1] met een mes te steken in zijn borst(streek)/arm. De verdachte heeft kennelijk gemeend een eerder ontstaan conflict te moeten oplossen omdat hij ‘het zat was om over zijn schouder te kijken.’ De lichtvaardigheid waarmee hij dat heeft gedaan wordt hem zwaar aangerekend. Iedere vorm van eigenrichting en daarmee ook het onderhavige steekincident is binnen de samenleving en rechtsorde volstrekt onacceptabel. Daarnaast heeft het steekincident plaatsgevonden op straat. Een steekincident op een openbare plaats is zeer schokkend voor ooggetuigen en versterken de in de maatschappij levende gevoelens van onrust, angst en onveiligheid.
Door op voornoemde wijze te handelen heeft verdachte een zeer grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. In beide gevallen was dit zelfs zodanig dat de slachtoffers aan het letsel hadden kunnen overlijden.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan de diefstal van een fiets. Daarmee heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in strafverzwarende zin gelet op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte 12 februari 2020. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden vaker is veroordeeld wegens het plegen van diverse gewelds-en vermogensdelicten.
De rechtbank heeft verder gelet op de inhoud van een over verdachte opgemaakte rapportage van 26 november 2019, opgemaakt door GZ-psycholoog G.J.W. Pol.
Uit het rapport van de psycholoog blijkt dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en aan ziekelijke stoornissen van de geestvermogens in de zin van stoornissen in het gebruik van stimulantia en alcohol en van heroïne. Hier was enige sprake van ten tijde van het ten laste gelegde. Volgens de psycholoog bestaat er een verband tussen de aan de feiten voorafgaande problemen en woordenwisseling met aangever. Deze situatie heeft vermoedelijk - vanwege zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis, met name de verhoogde prikkelbaarheid - de nodige negatieve gevoelens (stress, frustratie, boosheid, agressie) opgeroepen. Verdachte is vervolgens niet goed in staat geweest deze gevoelens adequaat te hanteren en te controleren, maar heeft deze via het ten laste gelegde geweldsdelict op een impulsief-agressieve wijze geuit. Verdachte had nog wel weet van het ontoelaatbare van zijn (delict)gedrag, maar door de bij hem aanwezige stoornissen, met name ook de gebrekkige impulscontrole, waren zijn mogelijkheden tot zelfsturing beperkt en was hij in verminderde mate in staat om zijn gedrag bij te sturen. Gelet hierop adviseert de psycholoog de feiten in verminderde mate toe te rekenen. De psycholoog schat de kans op herhaling van een gewelddadig delict (op de middellange termijn) in als hoog. Om het recidiverisico zoveel mogelijk te beperken, is het volgens de psycholoog van groot belang dat verdachte behandeling ondergaat, waarbinnen aandacht besteed wordt aan een blijvend behoud van abstinentie van middelen. Verder dient binnen de behandeling ingezet te worden op psycho-educatie (ziekte-inzicht) en op het adequaat leren omgaan met en beheersen van negatieve gedachten/gevoelens en agressieve impulsen. Gezien aard en ernst van de problematiek is het geïndiceerd dat verdachte in eerste instantie klinisch wordt behandeld in een forensisch-psychiatrische setting met een voldoende stevige structuur. Op termijn zou dan kunnen worden toegewerkt naar een begeleid wonen-traject. De psycholoog adviseert voornoemde interventies op te leggen binnen een voorwaardelijk strafkader met bijzondere voorwaarden. Wel bestaan enige twijfels ten aanzien van de duurzaamheid van de door verdachte getoonde motivatie, waardoor het de vraag is of hij langere tijd in staat zal zijn dan wel bereid zal blijven om zijn medewerking te bieden, en is wellicht een meer stringent juridisch kader nodig. Volgens de psycholoog is een voorwaardelijke ISD-maatregel het meest geïndiceerd, maar is deze maatregel – gelet op de aan deze maatregel gestelde voorwaarden – niet aan de orde, waardoor het kader van de bijzondere voorwaarden overblijft.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van 5 september 2019 en 13 december 2019. Hieruit blijkt dat ten aanzien van meerdere leefgebieden sprake is van instabiliteit. Verdachte heeft geen zicht op eigen huisvesting, er is sprake van (eerder excessief) middelengebruik, een vermoedelijk deels negatief netwerk, gebrek aan structurele dagbesteding en schuldenproblematiek. Er zijn enkele positieve en soms zelfs beschermende factoren. De reclassering heeft, mede op basis van het dossier, de indruk dat verdachte gevoelig is voor wijzigingen. Hij lijkt het beste te functioneren in een omgeving met open en directe communicatie waarbij duidelijke kaders zijn. Daarnaast lijken problemen in, onder andere de relationele sfeer, maar ook stress en zorgen, terugvallen in middelengebruik in de hand te werken. Verdachte is gebaat bij een stringent kader in combinatie met het opleggen van verschillende bijzondere voorwaarden. Een (verslavings)behandeling (ambulant of klinisch) lijkt geïndiceerd om verdachte te ondersteunen in het herkennen en erkennen van zijn coping en het verkrijgen van handvatten om dergelijke situaties het hoofd te bieden. Een begeleid wonen traject (of beschermde woonvorm, zoals hij eerder had) lijken eveneens geïndiceerd. Wanneer de rechtbank vonnis heeft gewezen, kan verdachte worden geplaatst bij FVK Basalt. Gezien het voorgaande adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden of een voorwaardelijke ISD-maatregel met als voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling (met mogelijkheid tot een korte klinische opname), een traject van begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan middelencontrole en het houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
De rechtbank sluit zich wat betreft de mate van toerekeningsvatbaarheid aan bij het advies van de psycholoog. Verdachte wordt derhalve verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. Gelet op de adviezen staat vast dat verdachte is gebaat bij een klinische behandeling voor zijn (verslavings)problematiek, gevolgd door plaatsing in een instelling voor beschermd wonen. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigen, waarvan gelet op de noodzaak om via klinische behandeling en beschermd wonen het recidivegevaar te verminderen een deel voorwaardelijk moet worden opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden en zal zij verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 4 jaren met aftrek van het voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel tevens bijzondere voorwaarden stellen, zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht, een klinische behandeling voor de maximumduur van één jaar, (aansluitend aan die behandeling) een ambulante behandeling en plaatsing in een instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang en een verplichting om mee te werken aan middelencontroles.
10.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen bus pepperspray wordt onttrokken aan het verkeer en dat de twee messen worden verbeurdverklaard.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank is van oordeel dat de bus pepperspray vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Verder is de rechtbank van oordeel dat de twee inbeslaggenomen messen moeten worden verbeurdverklaard, omdat het voorwerpen betreffen met betrekking tot welke de feiten 1 primair en 3 primair zijn begaan.

11.De schade van benadeelden

11.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 3.550,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- keukenkastjes en keukencorporatie-apparatuur € 100,-
- kleding en schoenen € 250,-
- tandartskosten € 1700,-
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1500,- gevorderd.
11.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen voor een bedrag van € 1600,-, bestaande uit € 100,- materiële schade en
€ 1.500,- immateriële schade. De benadeelde partij moet voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd.
11.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich, gelet op haar pleidooi voor primair vrijspraak en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging, op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De raadsvrouw stelt zich verder op het standpunt dat de materiële schadeposten op geen enkele wijze zijn onderbouwd en dat de verdediging oorzaak van de gebitsschade, de bijkomende gevolgen en de noodzaak om het gehele gebit te vervangen betwist. Verder blijkt uit de verklaring van de benadeelde partij dat de verzekering aansprakelijk is gesteld voor deze schade. De raadsvrouw stelt zich ten aanzien van de immateriële schade op het standpunt dat deze schade niet is onderbouwd, dit bedrag buitenproportioneel is en dat de eigen schuld van verdachte toewijzing van de vordering in de weg staat. Voorts is de door de benadeelde partij geschetste angst voor verdachte strijdig met de uitlatingen van aangever.
11.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 3 primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] . De schadepost die betrekking heeft op de kleding en schoenen komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank heeft bij het bepalen van de toe te kennen schadevergoeding voor laatstgenoemde post, nu deze niet met bonnen is onderbouwd, gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid en het toe te wijzen bedrag geschat op € 100,-. Daarentegen komt de schadepost die betrekking heeft op de keukenapparatuur niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze schade niet is onderbouwd. De rechtbank is verder van oordeel dat de schadepost die betrekking heeft op de tandartskosten geen rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit, omdat deze kosten blijkens de vordering zijn gemaakt op 7 november 2019, een datum ver gelegen na het onder 3 primair bewezenverklaarde. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de benadeelde partij in dat overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft wegens immateriële schade een vordering tot schadevergoeding van € 1.500,- ingediend. De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3 primair bewezenverklaarde feit. De benadeelde is met een mes in zijn rug/schouder gestoken en heeft meerdere vuistslagen tegen zijn gezicht, en schoppende bewegingen tegen zijn lichaam gekregen. De benadeelde heeft hierdoor fors letsel opgelopen, waaronder zwellingen en barstwonden in zijn gezicht en twee diepe steekwonden in zijn rug. Uit de onderbouwing van de door de benadeelde gevorderde immateriële schade blijkt bovendien dat de benadeelde door het incident last heeft gehad van angst- en onveiligheidsgevoelens en nachtmerries. Gezien de omstandigheden, de ernst van het feit, de psychische gevolgen en schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen, acht de rechtbank de vordering wat betreft de immateriële schade toewijsbaar. De rechtbank zal de vordering voor dit bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
11.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door feit 3 primair is toegebracht.

12.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de zaken met parketnummers 09/123206-18 en 08/033590-19 moeten worden afgewezen, omdat de tenuitvoerlegging van beide voorwaardelijke straffen onlangs zijn bevolen.
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
Ter terechtzitting is gebleken dat beide vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen reeds zijn toegewezen. De rechtbank zal het openbaar ministerie daarom in zijn vorderingen tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk verklaren.

13.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 57 en 63 Sr.

14.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2 en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair en 3 primair:telkens het misdrijf
poging doodslag;
feit 2:het misdrijf
diefstal;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2 en 3 primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
1 (één) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd
meldt bij Tactus Reclassering Flevoland, Randstad 22-183, 1316 BM in Almere op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat binnen de proeftijd nodig acht;
- zich
laat opnemen in FVK Basalt of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich
ambulant laat behandelen door Amethist Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend op de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- verdachte verblijft in een nader door de reclassering te bepalen instelling voor
beschermd wonen of maatschappelijke opvangin de regio van uitstroom, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start indien geïndiceerd aansluitend op de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- verdachte werkt mee aan
controle van het gebruik van alcohol en drugsom het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 3 primair) van een bedrag van
€ 1600,- (zegge: zestienhonderd euro),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1600,- (zegge: zestienhonderd euro),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
32 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor een deel van € 1950,-
niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
-
verklaart verbeurdde inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 2 messen;
- verklaart
onttrokken aan het verkeerhet inbeslaggenomen voorwerp, te weten 1 bus pepperspray;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- verklaart het
openbaar ministerie niet-ontvankelijkin de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 26 september 2018 met parketnummer 09/123206-18 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 41 dagen.
- verklaart het
openbaar ministerie niet-ontvankelijkin de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 maart 2019 met parketnummer 16/033590-19 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, en mr. drs. H.M. Braam en
mr. N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2020.
De jongste en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bij feit 1 en 2 de pagina’s uit het dossier van Districtsrecherche IJsselland, met onderzoeksnummer ON1R019051 (onderzoek Coimbra) en bij feit 3 de pagina’s uit het dossier van Districtsrecherche IJsselland, met onderzoeksnummer ON1R018026 (onderzoek Casmere). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 7 juli 2019, pagina 76-79.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 7 juli 2019, pagina 74.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 7 juli 2019, pagina 70,71.
5.De forensisch geneeskundige letselbeschrijving van 9 juli 2019, opgemaakt door T. Gelderman en W. Duijst, forensisch arts, pagina 67.
6.Het proces-verbaal van aangifte van 7 juli 2019, pagina 61.
7.Het proces-verbaal van aangifte van 7 juli 2019, pagina 61.
8.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 9 januari 2020.
9.Het proces-verbaal van aangifte van 7 juli 2019, pagina 61, in samenhang met het proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 juli 2019, pagina 35.
10.Het proces-verbaal van aangifte van 7 juli 2019, pagina 61-63.
11.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 9 januari 2020.
12.De forensisch geneeskundige letselbeschrijving van 9 juli 2019, opgemaakt door T. Gelderman en W. Duijst, forensisch arts, pagina 67.
13.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 8 juli 2019, pagina 36, in samenhang met het proces-verbaal van aangifte van 7 juli 2019, pagina 62.
14.Het proces-verbaal van aangifte van 7 juli 2019, pagina 62.
15.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] van 22 februari 2018, pagina 68.
16.Het proces-verbaal van bevindingen van 22 februari 2018, pagina 104.
17.De letselrapportage van de GGD IJsselland opgemaakt door forensisch arts S.J.Th. van Kuijk, van 22 februari 2018, pagina 49 en 50.
18.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 9 januari 2020.
19.Het proces-verbaal van aangifte van 22 februari 2018, pagina 27.
20.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris van 17 februari 2020.
21.Het proces-verbaal van aangifte van 22 februari 2018, pagina 27 en het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris van 17 februari 2020.
22.Het proces-verbaal van aangifte van 22 februari 2018, pagina 27 en het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris van 17 februari 2020.
23.De letselrapportage van de GGD IJsselland opgemaakt door forensisch arts S.J.Th. van Kuijk, van 22 februari 2018, pagina 50.