ECLI:NL:RBOVE:2019:986

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
08-952897-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor illegaal wapenbezit met vuurwapens en geweergranaten

Op 26 maart 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 28-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, wegens illegaal wapenbezit. De man had in zijn woning in Hengelo twee vuurwapens, vier geweergranaten en munitie in zijn bezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 2 november 2018, samen met anderen, wapens van categorie II van de Wet wapens en munitie voorhanden had. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor een straf gelijk aan de duur van het voorarrest. De rechtbank hield bij de strafoplegging rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechtbank concludeerde dat het bezit van dergelijke wapens en munitie zeer gevaarlijk is en dat er streng moet worden opgetreden tegen dit soort misdrijven. De verdachte werd schuldig bevonden aan het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en de rechtbank sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De uitspraak is openbaar gedaan in Almelo.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-952897-18 (P)
Datum vonnis: 26 maart 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende [adres] ,
thans verblijvende in de PI Arnhem .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 maart 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K.J.L. de Valk en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte machinegeweren, geweergranaten en munitie voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 02 november 2018, te Hengelo, gemeente Hengelo (O),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer wapen(s) van categorie II, onder 2, 3 en 7 van de Wet wapens en
munitie, te weten
-een machinegeweer, althans een (semi)automatisch wapen (van Tsjechische
makelij, type 51520 R, kaliber 7.62 x 39) en/of
-een machinegeweer, althans een (semi)automatisch wapen met inklapbare kolf.
zijnde een vuurwapen(s) geschikt om automatisch te vuren voorhanden heeft
gehad en/of
-een aantal (4) geweergranaten, zijnde een voorwerp voor het treffen van
personen of zaken door vuur of ontploffing, voorhanden heeft gehad en/of
-een aantal patronen (kal. 7.62 x 39), zijnde munitie van categorie II van de
Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
4.2
.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde bewezen kan worden waarbij de verdediging de kanttekening heeft geplaatst dat uit het dossier niet duidelijk blijkt waarom de geweergranaten aangemerkt zouden moeten worden als wapen in plaats van munitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
  • het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 2 november 2018, blz. 29 en 30;
  • het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , van
3 november 2018, blz. 68 en 69;
  • het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , van 8 maart 2019;
  • een door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) opgemaakt rapport “explosievenonderzoek aan vermeende explosieven aangetroffen bij een doorzoeking op 2 november 2018” d.d. 7 maart 2019;
  • een door het NFI opgemaakt rapport “Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van vuurwapens op 2 november 2018”.
Met betrekking tot de vraag of de aangetroffen geweergranaten aangemerkt kunnen worden als wapens overweegt de rechtbank dat uit het hiervoor genoemde proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] blijkt dat indien geweergranaten explosief zijn, dit bezit strafbaar is ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie (WWM). De geweergranaten vallen dan onder (de rechtbank begrijpt: artikel 2, eerste lid,) categorie II, onder 7 WWM: voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing.
Als de geweergranaten niet zijn voorzien van een lading dan zijn de geweergranaten verboden ingevolge artikel 13, eerste lid, WWM, juncto artikel 55, eerste lid van de WWM (categorie 1 onder 7 WWM).
Uit de hiervoor genoemde rapportage van explosievenonderzoek door het NFI blijkt onder meer dat de onderzochte geweergranaten een explosieve lading hebben. In samenhang bezien met voornoemde bevindingen van [verbalisant 1] , leidt dit tot de conclusie dat de onder verdachte aangetroffen geweergranaten vallen onder artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 7 WWM, en daarmee wapens betreffen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 2 november 2018, te Hengelo, gemeente Hengelo (O), wapens van categorie II, onder 2, 3 en 7 van de Wet wapens en munitie, te weten
-een machinegeweer van Tsjechische makelij, type 51520 R, kaliber 7.62 x 39 en
-een machinegeweer met inklapbare kolf,
zijnde vuurwapens geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft
gehad en
-4 geweergranaten, zijnde voorwerpen voor het treffen van
personen of zaken door vuur of ontploffing, voorhanden heeft gehad en
-patronen, zijnde munitie van categorie II van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 26 en 55 WWM. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
de misdrijven:
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de WWM en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd en
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de WWM.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op zijn plaats is.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft in een kamer in een woning, gelegen in een woonwijk, twee vuurwapens, een viertal geweergranaten die met vuurwapens afschoten kunnen worden, alsmede munitie voorhanden gehad. Dit is zeer zwaar en gevaarlijk wapentuig. Uit het dossier blijkt dat bij de geweergranaten bij een ontploffing scherfwerking optreedt van binnenin de geweergranaat aanwezig fragmentatiemateriaal. Daarbij ontstaat dodelijk letsel voor omstanders tot op een afstand in de orde van grootte van enkele meters. Voor omstanders tot op een afstand in de orde van grootte van tientallen meters ontstaat gevaar voor ernstig lichamelijk letsel tot zeer ernstig lichamelijk letsel. Geweergranaten zijn in staat om licht gepantserde materialen (zoals sommige gepantserde voertuigen) te doorboren. Een gewone personenauto is niet bestand tegen de uitwerking van dergelijke geweergranaten. Van volautomatische vuurwapens is bekend dat zij veelvuldig worden gebruikt bij liquidaties. Het behoeft geen nader betoog waarom streng wordt opgetreden tegen het bezit van dergelijke wapens. Een straf gelijk aan het voorarrest zoals de raadsvrouw heeft bepleit, komt daarom niet in aanmerking. De omstandigheid dat verdachte zich, zoals hij heeft verklaard, onder zware druk gezet voelde, maakt dit niet anders. Bij de bepaling van welke straf aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting. Verder heeft de rechtbank het door de reclassering over verdachte opgemaakte rapport in aanmerking genomen en voorts (in het voordeel van verdachte) de omstandigheid dat uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. De rechtbank zal daarbij, teneinde aan verdachte een duidelijke waarschuwing mee te geven, een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en op artikel 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de WWM en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de WWM;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
12 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van drie jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
voorwaardedat veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.M. Wolbers, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 21, onderzoek PO/ON2R018104. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.