ECLI:NL:RBOVE:2019:977

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
26 maart 2019
Zaaknummer
08/730431-18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een man wegens bedreiging van medewerkers Veiligheid & Service op station Zwolle

Op 7 maart 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man die op 14 november 2018 op station Zwolle meerdere medewerkers van Veiligheid & Service (BOA’s) heeft bedreigd. De man weigerde zijn identiteitsbewijs en vervoersbewijs te tonen, wat leidde tot een identiteitsfouillering. Tijdens deze fouillering uitte hij ernstige bedreigingen, waaronder de woorden: 'Ik sla je de dood in' en 'ik ga één van jullie doodschieten'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd. De officier van justitie vorderde de ISD-maatregel, die de rechtbank heeft opgelegd voor de duur van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de man een forse justitiële documentatie had en dat er een hoog recidiverisico bestond. De rechtbank achtte de maatregel noodzakelijk voor de veiligheid van personen en goederen, en om de recidive te beëindigen. De benadeelde partijen, die zich hadden gevoegd in het strafproces, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat zij onvoldoende onderbouwd hadden gesteld dat zij schade hadden geleden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08/730431-18
Datum vonnis: 7 maart 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
verblijvende in Vught PPC te 5263 NT Vught, Lunettenlaan 501.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 februari 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink- van Dijk en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. N. Belkhir, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 14 november 2018 te Zwolle drie personen heeft bedreigd en op 9 oktober 2018 te Harderwijk politieambtenaren heeft beledigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 14 november 2018, te Zwolle, (een) perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , heeft bedreigd met
- enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of
- zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] , die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik sla je de dood in" en/of "ik ga één van jullie doodschieten, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; (parketnummer 08/730431-18);
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) of omstreeks 9 oktober 2018 te Harderwijk, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een of meer ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer 4] ,
brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland en/of [slachtoffer 5] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland en/of [slachtoffer 6] , brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hen de woorden toe te voegen: "Vuile kankerjood!" en/of "Oprotten jij kankerflikker, dikke nerd", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking; (parketnummer 08/730431-18).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
Ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit, op de dagvaarding genummerd als feit 3, zijn geen stukken verstrekt. Vanwege deze onzorgvuldigheid heeft de officier van justitie verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van dat feit.
Door het ontbreken van de stukken kan de rechtbank geen kennis nemen van het aan het tweede ten laste gelegde feit ten grondslag liggende proces-verbaal van de politie.
Naar het oordeel van de rechtbank dient deze onzorgvuldigheid niet te leiden tot een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie. Een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie is aangewezen als zich in het voorbereidend onderzoek een vormverzuim heeft voorgedaan, dat niet meer kan worden hersteld. Een dergelijk vormverzuim doet zich voor als de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren een zodanig ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak wordt tekortgedaan.
Van een dergelijke doelbewuste schending van de belangen van verdachte is in dit geval geen sprake. Slechts vanwege een administratieve fout / omissie aan de zijde van het Openbaar Ministerie zijn de aan het tweede ten laste gelegde feit ten grondslag liggende stukken niet aan de verdediging en de rechtbank verstrekt. De rechtbank acht de officier van justitie derhalve ontvankelijk in de vervolging.
Tot slot zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het tweede ten laste gelegde feit, op de dagvaarding genummerd als feit 3
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
Per abuis zijn geen stukken verstrekt met betrekking tot het tweede ten laste gelegde feit, genummerd als feit 3. Vanwege deze onzorgvuldigheid heeft de officier van justitie verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van dat feit.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft niet gepleit ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de officier van justitie, zoals hiervoor is overwogen onder nummer 3, ontvankelijk verklaard in de vervolging.
Het ontbreken van de stukken inzake het tweede ten laste gelegde feit, genummerd als feit 3, heeft tot gevolg dat de rechtbank geen kennis kan nemen van het aan dit feit ten grondslag liggende proces-verbaal van de politie.
Nu zich in het aan de rechtbank overgelegde dossier dus geen bewijsmiddelen bevinden die betrekking hebben op het tweede ten laste gelegde feit, acht de rechtbank niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4.2
Het onder 1 ten laste gelegde feit
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 ten laste gelegde, nu dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte onrechtmatig naar zijn identiteitsbewijs is gevraagd, onrechtmatig is gefouilleerd en er ten onrechte een geweldsmiddel (handboeien) is toegepast. Dit leidt tot de conclusie dat er in aanzienlijke mate inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van verdachte. Deze inbreuk levert een schending op van de artikelen 6 en 8 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en daarmee een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit dient te leiden tot strafvermindering.
De raadsvrouw heeft voorts gepleit voor vrijspraak. Primair, omdat verdachte de ten laste gelegde bewoordingen niet heeft geroepen. Subsidiair, omdat er bij de opsporingsambtenaren geen redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee gedreigd werd, nu zij verdachte reeds tegen de grond hadden gewerkt en vast hielden in afwachting van de komst van de politie.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 14 november 2018 waren aangevers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] werkzaam als Buitengewoon Opsporings Ambtenaar (BOA) voor de Nederlandse Spoorwegen (NS). Ze waren belast met het toezicht en handhaving van de orde, rust en goede bedrijfsgang op NS station Zwolle. [1] [2] [3]
De BOA’s ontvingen via de portofoon een oproep van een conductrice dat een man vervelend stond te doen en aan het rommelen was met een S.O.S. paal. De BOA’s liepen naar de conductrice en de man toe. [slachtoffer 1] vroeg de man of hij hem ergens mee kon helpen. De man liep weg in de richting van de poortjes waar je het station kunt verlaten. [slachtoffer 3] versperde de man de weg door tussen hem en de poortjes te gaan staan. De man reageerde niet op de vraag wat hij aan het doen was en de BOA’s roken dat de man naar inwendig gebruik van alcohol rook.
[slachtoffer 1] vroeg of de man in het bezit was van een geldig vervoersbewijs. De man antwoordde: “Kijk maar in mijn zakken, ik laat hem niet zien.” [slachtoffer 1] vroeg nogmaals om een vervoersbewijs. Ook [slachtoffer 2] verzocht de man een geldig vervoersbewijs ter inzage aan te bieden. [slachtoffer 2] zag dat een OV-kaartje uit de zak van de man kwam en controleerde deze met de cardscanner.
[slachtoffer 1] vorderde tweemaal een geldig identiteitsbewijs ter inzage. De man gaf aan dat hij dat niet had. Hierna heeft [slachtoffer 1] een identiteitsfouillering toegepast. Daarbij schreeuwde de man onder meer: “ik sla je de dood in, ik ga één van jullie dood schieten.” [slachtoffer 2] hoorde de bedreigingen terwijl hij het kaartje controleerde met de cardscanner. [slachtoffer 3] zag dat de man zich breed maakte en zich naar voren in de richting van [slachtoffer 1] wierp. Daarop is de man aangehouden ter zake bedreiging en belediging. [slachtoffer 1] zag de man ervoor aan dat hij zijn bedreigingen waar zou maken, helemaal als hij de man in privé omstandigheden tegen zou komen.
De man werd door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] tegen de muur gefixeerd. Omdat hij steeds heviger tegen begon te spartelen heeft [slachtoffer 1] de handboeien aangelegd. De man keek [slachtoffer 3] aan en zei onder andere: “Ik sla je de dood in kankerracist.” Terwijl hij [slachtoffer 2] aankeek zei hij onder andere: “ik maak je helemaal dood” en “vanavond ga ik jou helemaal kapot maken.” [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zagen dat andere reizigers verschrikt naar hen keken en snel doorliepen. [4] [5] [6]
Ook de ter plaatse gearriveerde politieagenten hoorden dat de man riep dat hij iedereen dood zou maken. [7]
Uit het vorenstaande kan worden afgeleid dat verdachte handelde in strijd met artikel 72 Wet Personenvervoer 2000. Verdachte verstoorde immers de orde, rust en veiligheid op het station. Hij stond vervelend te doen en bij de S.O.S. paal te rommelen, gaf geen antwoord op vragen van het NS-personeel, overhandigde geen vervoersbewijs en liep weg van de medewerkers. Bovendien was verdachte onder invloed van alcohol. Hij had naar zijn zeggen 3 a 4 biertjes gedronken. [8]
De BOA’s hebben verdachte eerst aangesproken en hem vragen gesteld. Verdachte reageerde daar niet op, maar liep van hen weg. Daarbij werd hem door één van de BOA’s de weg versperd, waarna verdachte om een geldig vervoersbewijs werd gevraagd. Uit deze feitelijke gang van zaken leidt de rechtbank af dat de BOA’s verdachte staande hielden.
Nadat verdachte zei dat hij het vervoersbewijs niet liet zien, vorderde [slachtoffer 1] een identiteitsbewijs ter inzage.
Aangezien verdachte de orde, rust en veiligheid op het station verstoorde was het voor de BOA’s voor de uitoefening van hun taak redelijkerwijs noodzakelijk verdachte staande te houden en een identiteitsbewijs te vorderen. Op grond van artikel 2 Wet op de Identificatieplicht jo. artikel 6a Wet op de Bijzondere Opsporingsdiensten was verdachte verplicht een identiteitsbewijs na de eerste vordering aan te bieden. Dat het vervoersbewijs uiteindelijk uit de zak van verdachte tevoorschijn komt doet niet af aan deze bevoegdheid van de BOA’s om het identiteitsbewijs van verdachte te vorderen.
Op grond van artikel 55b lid 1 Sv waren de BOA’s bevoegd verdachte aan zijn kleding te onderzoeken. BOA [slachtoffer 1] heeft hierbij geverbaliseerd dat dit onderzoek in het openbaar plaatsvond, om te voorkomen dat verdachte voorwerpen waaruit zijn identiteit zou kunnen blijken zou wegmaken of beschadigen. [9] Hoewel hieruit niet geheel duidelijk wordt waarom verdachte niet in beslotenheid had kunnen worden gefouilleerd, is artikel 359a Sv hierop niet van toepassing, nu deze fouillering is toegepast buiten het verband van het voorbereidend onderzoek naar de ten laste gelegde bedreiging.
Tijdens de fouillering is verdachte begonnen met bedreigingen te uiten. Verdachte wordt hierop aangehouden en tegen de muur gefixeerd. Omdat verdachte steeds meer tegen begon te werken en bedreigingen bleef uiten, zijn de handboeien gebruikt. [10]
De BOA’s hebben hierbij voldaan aan de eisen die de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar aan het gebruik van de handboeien stellen. Het gebruik van dit geweldsmiddel is juist aan de BOA’s toegekend, zodat zij, in afwachting van de komst van de politie, kunnen voorkomen dat een verdachte vlucht of dat de veiligheid van de BOA’s en verdachte zelf in gevaar komt.
Vorenstaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte de ten laste gelegde bedreigingen heeft geuit.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd.
Ondanks dat niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte, heeft verdachte met zijn bedreigingen in ieder geval bij aangever [slachtoffer 1] vrees aangejaagd. De bedreigingen waren evenwel ook van zodanige aard en zijn onder zulke omstandigheden gedaan, dat zij in het algemeen bij de ander het (angst-)gevoel van in zijn vrijheid belemmerd te worden, hadden kunnen opwekken. [11] Dit wordt ook bevestigd, doordat het op het station aanwezige publiek schrok van de bedreigingen en snel wegliep.
Nu verdachte reeds tijdens de fouillering de bedreigingen begon te uiten, dus voordat hij was gefixeerd tegen de muur en geboeid, is ook geen sprake van bewoordingen die geroepen zijn tijdens een emotionele ontlading.
De omstandigheid dat de bedreigingen deels werden geuit op het moment dat de verdachte deze niet ten uitvoer kon brengen, omdat hij op dat moment was aangehouden en wel was geboeid, behoeft bovendien niet in de weg te staan aan de strafbaarheid van de bedreiging. In de woorden van de Hoge Raad kan deze omstandigheid niet redengevend zijn voor het ontkennende antwoord op de vraag of de bedreiging naar aard en strekking de redelijke vrees kon doen ontstaan dat de verbalisanten - later - het leven zouden kunnen verliezen. [12]
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 14 november 2018, te Zwolle, personen, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 1] , die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik sla je de dood in" en "ik ga één van jullie doodschieten.”

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de ISD-maatregel aan verdachte op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw gepleit voor oplegging van een straf gelijk aan de duur van het voorarrest. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om afwijzing van de vordering tot oplegging van de ISD-maatregel en meest subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de ISD-maatregel voor de duur van ten hoogste 1 jaar op te leggen, met aftrek van voorarrest.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte was op het station in Zwolle vervelend en toonde noch zijn vervoersbewijs noch zijn ID-bewijs. Bij de identiteitsfouillering heeft hij meerdere medewerkers Veiligheid & Service (BOA’s) van de NS bedreigd door meerdere malen, in verschillende bewoordingen, te roepen dat hij ze dood zou maken.
Vele mensen reizen regelmatig met het openbaar vervoer. Een ieder moet zich daarbij veilig voelen. Door niet mee te werken met de medewerkers van de NS en daarbij ook nog eens ernstige bedreigingen te uiten, die gehoord werden door andere reizigers en zowel hen als de medewerkers van de NS angst aanjoeg, heeft verdachte een naar strafbaar feit gepleegd.
De officier van justitie heeft gevorderd de ISD-maatregel aan verdachte op te leggen. De rechtbank overweegt met betrekking tot die vordering als volgt.
Verdachte heeft een forse justitiële documentatie opgebouwd. [13] Verdachte is de afgelopen vijf jaar veelvuldig (onherroepelijk) veroordeeld wegens mishandelingen, bedreigingen, beledigingen van (politie)ambtenaren en vernielingen tot forse gevangenisstraffen.
De psychiater van het NIFP Noord-Oost Nederland heeft verdachte op 30 november 2018 bezocht in het kader van een trajectconsult. [14] Verdachte verleende in het verleden nimmer medewerking aan onderzoeken, contacten met het NIFP en de reclassering. Omdat verdachte weigerde naar de bezoekafdeling te komen, is hij in zijn cel bezocht door de psychiater. Verdachte liet weten aan niets mee te willen werken. Hij wilde de reden van zijn weigering niet toelichten. Als de psychiater aan blijft houden, wordt verdachte direct dreigend. Hij verzoekt de psychiater te vertrekken. De psychiater komt tot de conclusie dat er geen contra-indicaties zijn voor een ISD-traject.
Uit het rapport van Tactus verslavingszorg blijkt dat verdachte geregistreerd staat als zeer actieve veelpleger en stelselmatige dader. [15] Hij is besproken bij meerdere veiligheidshuizen, omdat hij een zwervend bestaan heeft geleden en zich wisselend heeft begeven in de omgeving van Harderwijk en Zwolle. Het lukt de reclassering, het NIFP, de veiligheidshuizen en het veelplegersoverleg niet om verdachte, vanwege zijn extreme afwerende en zorgmijdende houding, in beeld te krijgen. Er is duidelijk sprake van een pro criminele houding. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog, met een hoog risico op letselschade voor anderen.
Ingeschat wordt dat verdachte langdurig afhankelijk zal zijn van externe zorg en ondersteuning om zijn leven op de rails te krijgen en te houden. Gelet op de jarenlange aanwezige (verslavings)problematiek kan gedragsverandering alleen plaatsvinden in een intramurale setting met voldoende justitiële druk. De reclassering acht een ISD-maatregel absoluut wenselijk en noodzakelijk, om verdachte beter in beeld te krijgen en hem te motiveren tot een (klinisch)behandeltraject met aansluitend een intensief nazorgtraject gericht op beschermd dan wel begeleid wonen. Vanwege het ontbreken van recente diagnostiek is het belangrijk dat in eerste instantie diagnostiek plaatsvindt in een gestructureerde klinische setting waar verdachte abstinent is van middelen.
Aan de vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel, zoals gesteld in artikel 38m Sr, is voldaan.
Gelet op de enorme hoeveelheid ernstige strafbare feiten die verdachte de afgelopen jaren heeft gepleegd, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Oplegging van de maatregel is vereist voor de veiligheid van personen en goederen. Door de maatregel zal de recidive en daarmee de overlast beëindigd worden en de maatschappij worden beveiligd.
Zeker nu verdachte tot nu toe nergens aan mee heeft willen werken en er nog veel voor nodig zal zijn om verdachte in beeld te krijgen, zal de maatregel alleen effectief zijn als deze wordt opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van de periode die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen, ieder voor zich, verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 200,00 [tweehonderd euro], wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak en stelt zich om die reden op het standpunt dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw gepleit tot afwijzing van de vorderingen, wegens onevenredige belasting van verdachte.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partijen hebben onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij ‘op andere wijze’ in hun persoon zijn aangetast als bedoeld in artikel 6:106 eerste lid aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek. Daarom is niet komen vast te staan dat zij voor vergoeding in aanmerking komende schade hebben geleden. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partijen om de schade alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partijen die gelegenheid niet zal bieden.
De benadeelde partijen zullen om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partijen kunnen de vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 38n en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tweede ten laste gelegde, op de dagvaarding genummerd als feit 3, heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 bewezenverklaarde;
maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaar;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partijen: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in het geheel niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen en dat de benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Westendorp, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Offerein-Hulshoff, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018516584. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2018, pagina 19.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2018, pagina 21.
4.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 november 2018, pagina 16 en 17.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2018, pagina 19.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2018, pagina 21.
7.Het proces-verbaal van aanhouding door burger d.d. 14 november 2018, pagina 4.
8.Verhoor verdachte ter zitting d.d. 21 februari 2019.
9.Pagina 2 van het proces-verbaal van aanhouding d.d. 14 november 2018, opgenomen in voormeld dossier tussen pagina’s 6 en 7.
10.Pagina 2 van het proces-verbaal van aanhouding d.d. 14 november 2018, opgenomen in voormeld dossier tussen pagina’s 6 en 7.
11.Rb. Maastricht 28 december 1970, NJ 1971/174.
12.HR 11 november 2008, NJ 2008/598
13.Uittreksel justitiële documentatie d.d. 7 januari 2019.
14.Brief d.d. 30 november 2018 van [naam] , psychiater NIFP Noord-Oost Nederland.
15.Reclasseringsadvies Tactus verslavingszorg d.d. 24 januari 2019.