ECLI:NL:RBOVE:2019:973

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
08/952827-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepteeltzaak

Op 14 maart 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man uit Deventer, die als leider van een criminele organisatie betrokken was bij hennepteelt. De rechtbank oordeelde dat de man bijna 131.000 euro aan de Staat moest betalen, omdat hij dit bedrag illegaal had verdiend. Daarnaast moesten drie medeverdachten elk bijna 12.000 euro aan de Staat betalen. De zaak betreft een ontnemingsvordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de officier van justitie een bedrag van 375.937 euro vorderde als wederrechtelijk verkregen voordeel. Tijdens de procedure zijn verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek gewisseld, waarbij de verdediging en de officier van justitie hun standpunten over het wederrechtelijk verkregen voordeel hebben toegelicht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 20 maart 2017 tot en met 13 juni 2017 wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit zijn betrokkenheid bij de criminele organisatie. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een kasopstelling en de opbrengsten uit de hennepkwekerij. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op 130.836 euro, na correcties op de contante uitgaven. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gegrond op artikel 36e Sr.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/952827-15
Datum vonnis: 14 maart 2019
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 375.937,-.

2.De procedure

De vordering is aangebracht op de openbare terechtzitting van 13 september 2018. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.C. Huisman, advocaat in Deventer, is op die terechtzitting verschenen en op de vordering gehoord. De rechtbank heeft toen bepaald het onderzoek voor bepaalde tijd te schorsen voor het voeren van een schriftelijke procedure als bedoeld in artikel 511d van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Na de schriftelijke procedure zijn aan de processtukken toegevoegd:
- een conclusie van antwoord van de verdediging van 9 november 2018;
- een conclusie van repliek van de officier van justitie van 4 december 2018, onder meer inhoudende een aangepaste berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- een conclusie van dupliek van de verdediging van 10 januari 2019.
Het onderzoek is voortgezet op de terechtzitting van 31 januari 2019. De veroordeelde heeft zich op deze terechtzitting doen vertegenwoordigen door zijn raadsman mr. A.C. Huisman, advocaat in Deventer. Op deze terechtzitting heeft de officier van justitie mr. G.C. Pol de vordering gewijzigd in die zin, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 156.663,- bedraagt.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 27 september 2018 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
- als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde lid en vijfde lid en 11a van de Opiumwet;
- medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Inleiding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling en die van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van het pand aan [adres 2] in IJsselmuiden. De ontnemingsvordering bestaat uit een tweetal componenten. Het eerste bedrag van € 163.000,- is ontleend aan een eenvoudige kasopstelling en het tweede bedrag van € 212.937,- is gebaseerd op de opbrengsten uit de hennepkwekerij.
De officier van justitie en de raadsman hebben vervolgens een schriftelijke procedure gevoerd. De raadsman heeft in zijn conclusie van antwoord verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel bij te stellen naar een bedrag van € 119.713,-. De raadsman heeft bepleit dat de opbrengsten uit de hennepkwekerij buiten beschouwing gelaten moeten worden en dat een zestal correcties moet plaatsvinden over de contante uitgaven die zijn genoemd in de kasopstelling. Vervolgens heeft de officier van justitie in zijn conclusie van repliek het wederrechtelijk verkregen voordeel bijgesteld naar een bedrag van € 156.663,-. De raadsman heeft in zijn conclusie van dupliek gepersisteerd bij zijn eerder ingenomen standpunten.
Opbrengsten uit de hennepkwekerij
De raadsman heeft onder meer bepleit dat de opbrengsten uit de hennepkwekerij niet in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat het negatieve kasverschil deels kan worden verklaard door de illegale inkomsten uit de hennepkwekerij. De officier van justitie heeft zich aangesloten bij het standpunt van de raadsman.
De rechtbank acht het, net als de officier van justitie en de raadsman, aannemelijk dat de contante uitgaven, zoals weergegeven in de kasopstelling, voor een deel zijn bekostigd door de opbrengsten uit de hennepkwekerij. Om die reden zal de rechtbank de opbrengsten van de hennepkwekerij buiten beschouwing laten.
Kasopstelling
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit zijn betrokkenheid als criminele leider van een organisatie in de periode van 20 maart 2017 tot en met 13 juni 2017 waarvoor hij is veroordeeld. De rechtbank gaat bij haar berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel moet worden geschat, op basis van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling, uit van de methode van de eenvoudige kasopstelling. Door middel van deze methode van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt nagegaan of en, zo ja, in hoeverre de veroordeelde meer contante uitgaven heeft gedaan dan via legale bron kunnen worden verantwoord. Op basis daarvan heeft de rapporteur de volgende berekening opgesteld:
Beginsaldo contant geld:
€ 500,-
Legale contante ontvangsten, inclusief bankopnamen:
€ 129.838,-
Eindsaldo contant geld:
€ 35.935,-
Beschikbaar voor het doen van uitgaven:
€ 94.403,-
Werkelijk contante uitgaven, inclusief bankstortingen:
€ 257.426,-
Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel):
€ 163.023,-
Betwiste uitgaven
De raadsman heeft in zijn conclusie van antwoord een viertal contante uitgaven betwist (hieronder 1 tot en met 4) en betoogd dat nog een tweetal posten op de uitgaven in mindering moeten worden gebracht (hieronder 5 en 6), te weten, zakelijk weergegeven:
aanvang economische eenheid met [naam 1] € 3.410,-
omvang economische eenheid met [naam 1] € 9.600,-
verschil in aanschafwaarde Harley Davidson € 3.000,-
aanschaf Opel Insignia € 24.350,-
brandstofkosten eigen auto € 1.927,-
brandstofkosten overige voertuigen € 1.000,-
Vervolgens heeft de officier van justitie in zijn conclusie van repliek kenbaar gemaakt zich in een drietal correcties te kunnen vinden, te weten de correcties onder 1, 5 en 6. Over deze correcties bestaat dus niet langer een geschil tussen de partijen.
De rechtbank acht voornoemde drie correcties aannemelijk en ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de officier van justitie en de raadsman. De rechtbank zal deze bedragen dan ook in mindering brengen op de in de kasopstelling vermelde werkelijk contante uitgaven. Opgeteld komt dat neer op een bedrag van € 6.337,- dat op de uitgaven in mindering moet worden gebracht. Daarmee resteert slechts de bespreking van de correcties onder 2, 3 en 4.
Omvang economische eenheid met [naam 1]
De raadsman heeft gesteld dat [naam 1] maandelijks € 800,- contant aan partneralimentatie ontving, zijnde een legale inkomstenbron die in mindering moet worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie heeft vervolgens aangevoerd dat een dergelijke gang van zaken ongebruikelijk is en dat de verklaring van [naam 1] onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is, net als de officier van justitie, van oordeel dat het contant verstrekken van partneralimentatie in het economisch verkeer hoogst ongebruikelijk is. De rechtbank acht het dan ook onaannemelijk dat [naam 1] maandelijks een bedrag van € 800,- in de economische eenheid heeft ingebracht. Het enkele feit dat de vermeende betaling door het Openbaar Ministerie geverifieerd zou kunnen worden door de ex-partner van [naam 1] hierover te bevragen, doet niet aan dat aannemelijkheidsoordeel af. De door de verdediging ingenomen stelling dat [naam 1] tot maart 2017 studiefinanciering ontving, is evenmin onderbouwd en dus ook niet aannemelijk. De rechtbank zal deze bepleite correctie dan ook niet in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Harley Davidson
De raadsman heeft gesteld dat de aanschafprijs van de Harley Davidson in werkelijkheid
€ 12.000,- bedraagt, terwijl deze was geschat op € 15.000,-. Het verschil van € 3.000,- zou volgens de raadsman in mindering moeten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie heeft daarop kenbaar gemaakt de werkelijke aanschafprijs weliswaar voldoende onderbouwd is, maar dat de verkoopwaarde dan ook met € 3.000,- af zou moeten nemen, zodat het per saldo geen invloed heeft op de kasopstelling.
De rechtbank constateert dat een geschil bestaat over een bedrag van € 3.000,- met betrekking tot de huidige (verkoop)waarde van de Harley Davidson. De rechtbank zal dit bedrag conform artikel 511f Sv schatten op € 13.500,-. De rechtbank zal dan ook een bedrag van € 1.500,- in mindering brengen op de werkelijk contante uitgaven.
Opel Insignia
De raadsman heeft gesteld dat niet zijn cliënt maar [naam 2] de Opel Insignia heeft aangeschaft. De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat zich in het dossier meerdere aanwijzingen bevinden dat de veroordeelde wel degelijk de eigenaar is van de Opel Insignia.
De rechtbank oordeelt dat de stelling zoals ingenomen door het Openbaar Ministerie, te weten dat de veroordeelde de Opel Insignia heeft gefinancierd, gelet op het verweer van de raadsman niet aannemelijk is. De rechtbank zal het bedrag van € 24.350,- dan ook in mindering brengen op de werkelijk contante uitgaven.
Niet-betwiste uitgaven
De rechtbank acht de overige contante uitgaven, waartegen geen verweer is gevoerd, aannemelijk.
Conclusie
De som van de bedragen die de rechtbank in mindering zal brengen op de werkelijke contante uitgaven is € 32.187,-. Dit levert de volgende berekening op:
Beginsaldo contant geld:
€ 500,-
Legale contante ontvangsten, inclusief bankopnamen:
€ 129.838,-
Eindsaldo contant geld:
€ 35.935,-
Beschikbaar voor het doen van uitgaven:
€ 94.403,-
Werkelijk contante uitgaven, inclusief bankstortingen:
€ 225.239,-
Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel):
€ 130.836,-
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 130.836,- (zegge: honderddertigduizend achthonderdzesendertig euro).

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 130.836,- (zegge: honderddertigduizend achthonderdzesendertig euro);
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 130.836,- (zegge: honderddertigduizend achthonderdzesendertig euro) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. R.M. van Vuure en mr. T.J. Thurlings-Rassa, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Doldersum, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2019.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen waarop de rechtbank zich heeft gebaseerd:
Het vonnis van de Rechtbank Overijssel van 27 september 2018;
De stukken van het opsporingsonderzoek van de Politie Eenheid Oost-Nederland met registratienummer ONRAD15003 MONROE, inclusief het financieel dossier (pagina’s 3742-4025);
Het proces-verbaal aanvullend dossier met nummer 201805111357.