ECLI:NL:RBOVE:2019:970

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
08-252843/17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 22 maart 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige vrouw, die op 17 oktober 2017 een verkeersongeval veroorzaakte op de provinciale weg N347 bij de oprit naar de A1 in Enter. De vrouw werd beschuldigd van het veroorzaken van letsel aan een andere verkeersdeelnemer door onvoorzichtig rijgedrag. Tijdens de zitting op 8 maart 2019 heeft de officier van justitie, mr. P. Pereira, de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door haar raadsman, mr. B.J. Sanders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door rood licht reed en niet de vereiste voorzichtigheid in acht nam, wat leidde tot een aanrijding met een andere auto, bestuurd door het slachtoffer, die hierdoor een bekkenfractuur opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, maar dat het letsel van het slachtoffer niet als 'zwaar lichamelijk letsel' kon worden gekwalificeerd. De rechtbank legde een geldboete van 1.000 euro op, evenals een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, die de zaak op basis van de bewijsvoering en de omstandigheden van het geval heeft beoordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-252843/17 (P)
Datum vonnis: 22 maart 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
8 maart 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P. Pereira en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. B.J. Sanders, advocaat te Zutphen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:op 17 oktober 2017, als bestuurster van een personenauto, een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] letsel werd toegebracht;
subsidiair:op genoemde datum als bestuurster van een personenauto gevaar op de weg heeft veroorzaakt en het verkeer heeft gehinderd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
zij op of omstreeks 17 oktober 2017 te Enter, gemeente Wierden, althans in de gemeente Wierden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig (personenauto Peugeot 206 [kenteken] , daarmede rijdende over de weg, de provinciale weg N347, gaande in de richting Rijssen, ter hoogte van de kruising/afslag naar de oprit van de A1 richting Hengelo (O), zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte
terwijl ter hoogte van die kruising/afslag de aldaar geplaatste, voor haar, verdachte van toepassing zijnde en in haar richting gekeerde verkeerslichten rood licht uitstraalden, niet is gestopt en aldus in strijd met het gestelde in artikel 62 geen gevolg heeft gegeven aan het in 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 gestelde gebod of verbod, en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld, dat zij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij, verdachte die weg kon overzien en waarover deze vrij was,
zonder te remmen die kruising/afslag is op -en over gereden en/of vervolgens is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een over die provinciale weg N347 rijdende personenauto (Peugeot 106 [kenteken] komende vanuit de richting Rijssen en/of linksaf slaand rijdende in de richting van voormelde oprit van de A1 richting Hengelo (O), zulks terwijl de voor de bestuurster van voormelde personenauto (Peugeot 106 [kenteken] van toepassing zijnde en in haar richting gekeerde verkeerslichten groen licht uitstraalden,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 17 oktober 2017 te Enter, gemeente Wierden, althans
in de gemeente Wierden, als bestuurder van een voertuig (personenauto
Peugeot 206 [kenteken] , daarmede rijdende over de weg, de
provinciale weg N347, gaande in de richting Rijssen, ter hoogte van de
kruising/afslag naar de oprit van de A1 richting Hengelo (O),
terwijl ter hoogte van die kruising/afslag de aldaar geplaatste, voor haar,
verdachte van toepassing zijnde en in haar richting gekeerde
verkeerslichten rood licht uitstraalden, niet is gestopt en aldus in strijd
met het gestelde in artikel 62 geen gevolg heeft gegeven aan het in 68 lid
1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990
gestelde gebod of verbod, en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels
en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door haar, verdachte
bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld, dat zij,
verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te
brengen binnen de afstand waarover zij, verdachte die weg kon overzien
en waarover deze vrij was,
zonder te remmen die kruising/afslag is op -en over gereden en/of
vervolgens is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een
over die provinciale weg N347 rijdende personenauto (Peugeot 106
[kenteken] komende vanuit de richting Rijssen en/of linksaf
slaand rijdende in de richting van voormelde oprit van de A1 richting
Hengelo (O), zulks terwijl de voor de bestuurster van voormelde
personenauto (Peugeot 106 [kenteken] van toepassing zijnde
en in haar richting gekeerde verkeerslichten groen licht uitstraalden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Volgens hem was er bij verdachte sprake van zeer onvoorzichtig en onoplettend verkeersgedrag. Ten gevolge hiervan kwam verdachte met haar auto in aanrijding met de auto van [slachtoffer] , waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde omdat de onoplettendheid van verdachte niet kan worden aangemerkt als aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. De raadsman refereert zich met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
- de redengevende feiten en omstandigheden
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen. [1]
Uit zowel de verklaring van verdachte [2] als die van de [getuige 1] [3] en [getuige 2] [4] en de bevindingen van de politie [5] blijkt dat verdachte als bestuurster van een personenauto voorzien van kenteken: [kenteken] , op 17 oktober 2017 omstreeks 15:10 uur, komend vanaf de richting Goor over de N347 in de richting van de oprit met de Al reed. Zij was voornemens om via de N347 de snelweg Al op te rijden en haar weg in de richting van Deventer te vervolgen.
Verdachte reed op de linker rijstrook en reed de auto van [getuige 2] , die stilstond op de rechter rijstrook voor het rode verkeerslicht, voorbij teneinde verderop linksaf de oprit naar de Al op te rijden. Verdachte zag het driekleurig verkeerslicht, dat rood licht uitstraalde, niet en reed de kruising op zonder snelheid te verminderen.
Op dat moment trok het slachtoffer mevrouw [slachtoffer] met haar personenauto op aangezien zij op de N347 komend vanaf de richting Rijssen linksaf de snelweg A1 richting Hengelo wilde oprijden en het driekleurige verkeerslicht op groen sprong. Vervolgens kwam de auto van verdachte in botsing met de auto van [slachtoffer] door met de voorkant van haar auto vol tegen de flank van [slachtoffer] auto aan te rijden. Ten gevolge van deze botsing heeft [slachtoffer] een bekkenfractuur opgelopen. [6] [slachtoffer] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij niet geopereerd is aan haar bekken en dat dit inmiddels is genezen. Wel heeft zij ongeveer 3 maanden niet kunnen werken en werd zij thuis geholpen met douchen en andere praktische bezigheden. [7]
- het primair tenlastegelegde
Voor bewezen verklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet sprake zijn van schuld met betrekking tot het verkeersongeval. Of er sprake is van schuld in de zin van dit artikel hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. [8] Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Iedere verkeersdeelnemer heeft naar het oordeel van de rechtbank de bijzondere zorgplicht te anticiperen op komende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer waaraan al dan niet voorrang moet worden verleend. Verdachte is door rood licht gereden, terwijl voor de kruising meerdere keren door middel van een waarschuwingsbord was aangegeven dat zij verkeerslichten naderde. Verdachte reed op een recht stuk weg en haar zicht werd niet belemmerd. Zij reed op de linkerrijstrook en heeft de auto van [getuige 2] voorbij gereden die stil stond voor het rode verkeerslicht op de rechterrijstrook. Nu verdachte een kruising met verkeerslichten naderde en verkeer stilstond op de rechter rijstrook had verdachte extra voorzichtigheid moeten betrachten. Verdachte is echter zonder vaart te minderen door het rode licht gereden en kwam op de kruising in aanrijding met de auto van [slachtoffer] , die op dat moment optrok nadat het voor haar bestemde driekleurige verkeerslicht op groen sprong. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank niet de bijzondere zorgplicht in acht genomen die van een verkeersdeelnemer in deze situatie mag worden verwacht. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat ten aanzien van verdachtes handelen sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en dat zij schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van zeer onvoorzichtig verkeersgedrag van verdachte, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is verder van oordeel dat er sprake is van een causaal verband tussen de aan verdachte verweten gedraging en het letsel dat [slachtoffer] ten gevolge van het ongeval heeft opgelopen. De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat dit letsel niet als “zwaar lichamelijk letsel” kan worden gekwalificeerd, nu [slachtoffer] niet is geopereerd en in ieder geval fysiek geen blijvende nadelige gevolgen van het ongeval heeft overgehouden. Wel is er sprake geweest van een tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot bewezenverklaring van het aan verdachte primair ten laste gelegde feit.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
primair
zij op 17 oktober 2017 te Enter, gemeente Wierden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig (personenauto Peugeot 206 [kenteken] , daarmede rijdende over de weg, de provinciale weg N347, gaande in de richting Rijssen, ter hoogte van de kruising/afslag naar de oprit van de A1 richting Hengelo (O), aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte terwijl ter hoogte van die kruising/afslag de aldaar geplaatste, voor haar, verdachte van toepassing zijnde en in haar richting gekeerde verkeerslichten rood licht uitstraalden, niet is gestopt en aldus in strijd met het gestelde in artikel 62 geen gevolg heeft gegeven aan het in 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 gestelde gebod of verbod, en in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld, dat zij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij, verdachte die weg kon overzien en waarover deze vrij was,
zonder te remmen die kruising/afslag is op -en over gereden en vervolgens in aanrijding is gekomen met een over die provinciale weg N347 rijdende personenauto (Peugeot 106 [kenteken] komende vanuit de richting Rijssen en linksaf slaand rijdende in de richting van voormelde oprit van de A1 richting Hengelo (O), zulks terwijl de voor de bestuurster van voormelde personenauto (Peugeot 106 [kenteken] van toepassing zijnde en in haar richting gekeerde verkeerslichten groen licht uitstraalden, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de bewezenverklaring taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 175 WVW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zodanig lichamelijk letsel wordt toegebracht dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van
€ 1.000,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman sluit zich aan bij de eis van de officier van justitie.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft als bestuurster van een personenauto door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden een verkeersongeval veroorzaakt ten gevolge waarvan mevrouw [slachtoffer] een bekkenfractuur heeft opgelopen, waardoor zij enige tijd hulpbehoevend was en niet kon werken. Verdachte is met haar personenauto door het rode licht gereden en heeft geen voorrang verleend aan mevrouw [slachtoffer] . De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij door haar verkeersgedrag de veiligheid van anderen in gevaar heeft gebracht, welk gevaar zich voor slachtoffer [slachtoffer] ook heeft verwezenlijkt doordat zij letsel heeft bekomen. Van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij of zij op de hoogte is van de gevaren in het verkeer, hierop anticipeert en het eigen verkeersgedrag daaraan aanpast. Verdachte is hierin tekort geschoten. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straftoemeting rekening met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen ook het voor dit feit vastgestelde landelijk oriëntatiepunt straftoemeting betrokken. Dit geeft als uitgangspunt voor het, in geval van aanmerkelijke schuld, veroorzaken van een verkeersongeval met tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden als gevolg, een geldboete van € 1.000,-- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden. De in deze zaak bewezen verklaarde schuld in de zin van artikel 6 WVW betreft eveneens aanmerkelijke schuld, zijnde de minst zware vorm van schuld binnen dit kader.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte een blanco strafblad heeft, dat zij contact heeft gehad met het slachtoffer en dat het ongeval impact op haar heeft gehad. Gelet hierop zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen maar wel conform de eis van de officier van justitie een geldboete van
€ 1.000,00, alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 91 Wetboek van Strafrecht en het artikel 179 WVW.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zodanig lichamelijk letsel wordt toegebracht dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot betaling van
een geldboete van € 1.000,00 (duizend euro);
  • beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete,
  • ontzegtveroordeelde de
    bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de tijd van
    6 (zes) maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
  • omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. M.J.C.M. Manders en
mr. E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2019.
Mrs. Manders en Bos zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, district Twente, met nummer PLO 600-2017481532-1. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 maart 2019.
3.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 17 oktober 2017 (pagina 12).
4.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 17 oktober 2017 (pagina 14).
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2017 (pagina 7).
6.Een specialistenbericht d.d. 19 oktober 2017 (pagina 21).
7.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 maart 2019.
8.HR 5 april 2011, NJ 2011/172.