7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan afpersing. Zij hebben ‘s avonds laat een persoon overvallen die op dat moment bezig was met zijn werkzaamheden als maaltijdbezorger. Hiervoor hebben zij wapens meegenomen en gebruikt om het slachtoffer angst aan te jagen en daarbij hebben zij dreigende uitlatingen gedaan, waardoor voor het slachtoffer een zeer bedreigende situatie is ontstaan. Het spreekt voor zich dat de afpersing voor het slachtoffer zeer beangstigend moet zijn geweest.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat als strafverzwarend meegewogen dat het optreden van de verdachte en zijn mededaders berekenend en goed voorbereid was. De verdachte en zijn mededaders hebben van te voren bivakmutsen gekocht, wapens meegenomen en een plaats uitgezocht die uit het zicht lag -mede door afwezigheid van camera’s- en doodlopend was. Vervolgens zijn zij met de auto naar de plaats van de overval gereden, hebben zij zich vermomd en hebben zij een imitatiepistool en pepperspray bij zich gedragen. De verdachte en zijn mededaders hebben de overval gepleegd uit verveling en een hang naar spanning. Zij hebben niet voor elkaar willen onderdoen en elkaar willen imponeren en hebben zich op geen enkel moment bekommerd om de gevolgen van hun handelen voor het slachtoffer. Misdrijven als door de verdachte begaan veroorzaken bij de slachtoffers daarvan gevoelens van onveiligheid, die nog lange tijd kunnen voortduren en brengen in de samenleving grote onrust teweeg. De rechtbank rekent dat de verdachte aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 14 februari 2019;
- een advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 5 maart 2019, opgemaakt door [naam 1] , raadsonderzoeker;
- een adviesrapportage van de Jeugdreclassering van 8 maart 2019, opgemaakt door [naam 2] , reclasseringswerker.
De Raad voor de Kinderbescherming acht de kans op recidive laag. Een voorwaardelijke straf, als stok achter de deur, wordt niet nodig geacht. Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijke taakstraf op te leggen in de vorm van een leerstraf, te weten de gedragsinterventie Tools4U regulier (25 uren). Deze leerstraf is door verdachte reeds verricht. Indien de rechtbank van oordeel is dat hiernaast nog een onvoorwaardelijke straf opgelegd moet worden, dan wordt een taakstraf in de vorm van een werkstraf passend geacht.
Door de Jeugdreclassering wordt de kans op herhaling als zeer laag ingeschat. De verdachte heeft de leerstraf Tools4U goed doorlopen. Een werkstraf zal niet zorgen voor vermindering van de kans op recidive. Indien de rechtbank een aanvullende straf nodig acht, dan wordt een onvoorwaardelijke werkstraf geadviseerd. Verdere begeleiding van de Jeugdreclassering wordt niet nodig geacht.
Ter zitting heeft [naam 2] , reclasseringswerker, een toelichting op het rapport gegeven en heeft zij het gegeven advies gehandhaafd.
Blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie is de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan rekening gehouden met de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Hierin wordt voor jeugdigen als uitgangspunt voor een afpersing een werkstraf vanaf 60 uur, dan wel een dienovereenkomstige jeugddetentie genoemd. Rekening houdend met de bedreiging met een wapen, de plaats van het delict, de voorbereidingen die zijn getroffen en de overmacht van de groep, is de rechtbank van oordeel dat dit uitgangspunt aanzienlijk verhoogd dient te worden. Gezien de persoon van de verdachte en de inhoud van de rapporten is de rechtbank, evenals de officier van justitie, van oordeel dat van de gevorderde werkstraf een deel voorwaardelijk moet worden opgelegd, teneinde hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende is een straf zoals door de officier van justitie is geëist, te weten een leerstraf voor de duur van 25 uur, die reeds door de verdachte is verricht, en daarnaast een werkstraf, voor de duur van 135 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.