ECLI:NL:RBOVE:2019:967

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
08/710036-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. H. Vegter
  • mr. M.M. Lorist
  • mr. M.H. van der Lecq
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank Overijssel over afpersing door een 19-jarige jongen met medeverdachten

Op 22 maart 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een 19-jarige jongen, die samen met drie minderjarige mededaders een maaltijdbezorger in Enschede heeft overvallen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De overval vond plaats op 27 april 2018, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten de maaltijdbezorger bedreigden met een vuurwapen en een mes, en hem dwongen tot de afgifte van geld en een telefoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld in de voorbereiding van de overval, hoewel hij niet fysiek aanwezig was tijdens de daad. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen, omdat de verdachte bewust en nauw samenwerkte met zijn medeverdachten. De officier van justitie had jeugdstrafrecht gevorderd, wat door de rechtbank werd toegewezen, gezien de leeftijd en de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de overval op het slachtoffer. De in beslag genomen voorwerpen, waaronder een bivakmuts en monddoek, zijn onttrokken aan het verkeer. Het vonnis is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor het bewezenverklaarde feit van afpersing door twee of meer verenigde personen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/710036-18 (P)
Datum vonnis: 22 maart 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
14 maart 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
C.P. Dronkers en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. J. Klomp, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich al dan niet tezamen en in vereniging met een ander, schuldig heeft gemaakt aan afpersing met (bedreiging van) geweld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 27 april 2018 te Enschede op de openbare weg, te weten Park de Kotten, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of een telefoon (iPhone 7 Plus), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of [bedrijf] of aan een derde, toebehoorde, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een mes, althans een puntig/scherp voorwerp, op die [slachtoffer] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of daarbij die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: Geef je geld en telefoon af", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het tenlastegelegde, althans het medeplegen, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de verdachte wellicht aan de voorbereidingshandelingen heeft meegedaan, maar geen enkele rol heeft gehad bij de uitvoering van de overval. Geconcludeerd kan worden dat de verdachte slechts heeft ondersteund bij de uitvoering en er daarom sprake zou kunnen zijn van slechts medeplichtigheid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft ter zitting onder meer verklaard dat op enig moment het plan om een persoon te overvallen te plegen ter sprake is gekomen tussen hem en de medeverdachten. De verdachte heeft vervolgens voor de overval bivakmutsen gekocht, een imitatiepistool zwart gespoten en dit pistool en een busje pepperspray in zijn auto meegenomen. Op de dag van de overval heeft de verdachte met zijn auto de medeverdachten vervoerd naar Park de Kotten te Enschede. De verdachte ontkent dat hij bij de overval aanwezig is geweest omdat hij, voordat de overval heeft plaatsgevonden, teruggegaan is naar de auto. Hij heeft vervolgens bij de auto gewacht totdat de medeverdachten terug kwamen. Na de overval heeft de verdachte de medeverdachten teruggebracht naar hun huis. De telefoon, die als buit van het slachtoffer was weggenomen, is direct na de overval aan de verdachte gegeven en de verdachte heeft de telefoon naar huis meegenomen om deze leeg te maken.
Naar vaste jurisprudentie heeft het medeplegen, de bewuste en nauwe samenwerking, een groter bereik dan de omvang van het gezamenlijk plan, in dit geval de overval op het slachtoffer, en is de medepleger in aanleg ook verantwoordelijk voor een tijdens de overval gepleegd feit dat direct verband houdt met het gezamenlijke plan. De bewuste en nauwe samenwerking kan zich aldus ook uitstrekken tot feitelijke delictshandelingen die bij het plegen van de overval zijn ingecalculeerd of daar direct uit voortvloeien.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld in de voorbereiding van de overval. Op het moment van de overval was hij niet aanwezig, maar heeft hij bij de auto gewacht op de medeverdachten terwijl de medeverdachten het slachtoffer overvielen. De verklaring van de verdachte dat hij heeft geprobeerd de medeverdachten te weerhouden de overval te plegen wordt niet gestaafd door wettige bewijsmiddelen, maar stoelt enkel op de verklaring van hem zelf. Door bij de auto te wachten heeft de verdachte zich in elk geval niet gedistantieerd van de acties van de medeverdachten. De verdachte heeft er op die manier voor gezorgd dat hij en de medeverdachten na de overval met de buit konden wegkomen en konden vluchten. Vervolgens heeft de verdachte direct na de overval gedeeld in de buit. Volgens de eigen verklaring van verdachte voelde hij zich geroepen om de buitgemaakte telefoon mee te nemen en leeg te maken, omdat hij fysiek niet bij de overval aanwezig was geweest en op die manier alsnog zijn bijdrage kon leveren.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de conclusie dat naar de uiterlijke verschijningsvorm sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van de overval. Dat niet alle feitelijke delictshandelingen door de verdachte zelf zijn begaan, maakt dat niet anders. Die bijdrage van de verdachte aan de gezamenlijk uitgevoerde overval is van voldoende gewicht geweest om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen.
De rechtbank is aldus van oordeel dat op grond van voorgaande overwegingen in samenhang met de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 27 april 2018 te Enschede op de openbare weg, te weten Park de Kotten, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en een telefoon (iPhone 7 Plus), die aan die [slachtoffer] en/of [bedrijf] , toebehoorde, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer] heeft gericht en gericht gehouden en daarbij die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: “Geef je geld en telefoon af".
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: afpersing, door twee of meer verenigde personen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toepassing van het jeugdstrafrecht gevorderd, alsmede dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uur, waarvan 80 uur, subsidiair 40 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn rol in het gehele gebeuren.
7.3
Het toe te passen recht
De rechtbank overweegt dat er voor de toepassing van het jeugdstrafrecht op een adolescent onder meer gekeken wordt naar de persoonlijkheid van de dader en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De rechtbank ziet in de persoonlijkheid van verdachte zoals gebleken ter terechtzitting en de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit is begaan, redenen om het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiervoor is van belang dat verdachte met zijn jongere medeverdachten de overval heeft voorbereid, waarbij verdachte en de medeverdachten zich hebben laten meeslepen door de groepsdynamiek, waarin zij geen halt hebben kunnen toeroepen aan hetgeen zou gaan gebeuren. De rechtbank concludeert uit deze gang van zaken en de onderlinge beïnvloeding, dat de persoonlijkheid van verdachte qua ontwikkeling nog niet op een volwassen niveau was.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan afpersing. Zij hebben ‘s avonds laat een persoon overvallen die op dat moment bezig was met zijn werkzaamheden als maaltijdbezorger. Hiervoor hebben zij wapens meegenomen en gebruikt om het slachtoffer angst aan te jagen en daarbij hebben zij dreigende uitlatingen gedaan waardoor voor het slachtoffer een zeer bedreigende situatie is ontstaan. Het spreekt voor zich dat de afpersing voor het slachtoffer zeer beangstigend moet zijn geweest.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat als strafverzwarend meegewogen dat het optreden van de verdachte en zijn mededaders berekenend en goed voorbereid was. De verdachte en zijn mededaders hebben van te voren bivakmutsen gekocht, wapens meegenomen en een plaats uitgezocht die uit het zicht lag -mede door afwezigheid van camera’s- en doodlopend was. Vervolgens zijn zij met de auto naar de plaats van de overval gereden, hebben zij zich vermomd en hebben zij een imitatiepistool en pepperspray bij zich gedragen. De verdachte en zijn mededaders hebben de overval gepleegd uit verveling en een hang naar spanning. Zij hebben niet voor elkaar willen onderdoen en elkaar willen imponeren en hebben zich op geen enkel moment bekommerd om de gevolgen van hun handelen voor het slachtoffer. Misdrijven als door de verdachte begaan veroorzaken bij de slachtoffers daarvan gevoelens van onveiligheid, die nog lange tijd kunnen voortduren en brengen in de samenleving grote onrust teweeg. De rechtbank rekent dat de verdachte aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 19 februari 2019;
- een reclasseringsadvies van 15 augustus 2018, opgemaakt door [naam] , reclasseringswerker.
Door de reclassering wordt geadviseerd om een verplicht reclasseringscontact op te leggen zodat de verdachte verwezen kan worden naar een forensische polikliniek voor behandeling. De reclassering acht een forensische psychotherapeutische behandeling meer aangewezen dan een verwijzing naar de reguliere GGZ. Gelet op de wijze waarop het ten laste gelegde tot stand is gekomen, in combinatie met de persoon van betrokkene en zijn houding ten opzichte van het slachtoffer, acht de reclassering de kans op herhaling bijzonder klein. De reclassering adviseert het commune strafrecht toe te passen (volwassenenstrafrecht). Door de reclassering wordt als strafmaat geadviseerd om een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling en schadeherstel. De reclassering ziet een (deels voorwaardelijke) taakstraf als passend.
Blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie is de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan rekening gehouden met het advies van de reclassering. Tevens heeft zij acht geslagen op de oriëntatiepunten zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Hierin wordt voor jeugdigen als uitgangspunt voor een afpersing een werkstraf vanaf 60 uur, dan wel een dienovereenkomstige jeugddetentie genoemd. Rekening houdend met de bedreiging met een wapen, de plaats van het delict, de voorbereidingen die zijn getroffen en de overmacht van de groep, is de rechtbank van oordeel dat dit uitgangspunt aanzienlijk verhoogd dient te worden. Gezien de persoon van de verdachte en de inhoud van het rapport is de rechtbank, evenals de officier van justitie, van oordeel dat van de gevorderde werkstraf een deel voorwaardelijk moet worden opgelegd, teneinde hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Het opleggen van bijzondere voorwaarden is niet geïndiceerd.
Alles afwegende is een straf zoals door de officier van justitie is geëist, te weten een werkstraf voor de duur van 160 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie vordert ten aanzien van het beslag:
- onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen bivakmuts en monddoek.
De rechtbank is van oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat met behulp van deze voorwerpen het bewezenverklaarde feit is voorbereid en begaan en het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd is met het algemeen belang.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36b, 36c, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y en 77z Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
160 (honderdzestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
80 (tachtig) dagen;
  • bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte van
  • stelt als
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (4 dagen), bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht.
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een bivakmuts en monddoek;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H. Vegter, voorzitter, mr. M.M. Lorist en mr. M.H. van der Lecq, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2019.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 2018182980. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , van 28 april 2018, met bijlage, pagina’s 14 t/m 17, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op vrijdag 27 april 2018, was ik voor het eerst als bezorger aan het werk bij [bedrijf] . Plotseling zag ik dat er 4 mannen waarvan er twee aan de stemmen te horen jong waren. Zij kwamen achter een boom vandaan. Ik zag dat 1 van de vier mannen een pistool op mij had gericht. Ik kan de afstand niet meer inschatten. Ik weet wel dat het op mijn hoofd was gericht. Ik hoorde dat de man welke het pistool op mij richtte ook tegen mij zei dat ik mijn geld en mobiele telefoon af moest geven. Ik deed dit direct. Ik heb al het geld wat ik bij mij had en mijn mobiele telefoon afgegeven. Ik had 70 euro bij mij. 50 euro was van mijzelf en 20 euro van de bestelling. De persoon met het pistool pakte mijn geld en mijn mobiele telefoon waarnaar ik zag dat ze alle 4 wegrenden en tegen mij zeiden dat ik weg moest wezen. Hun gezichten waren allemaal bedekt met een soort van bivakmuts. Ik kan het pistool beschrijven als een klein pistooltje, zwart van kleur. De telefoon betrof een zwart kleurige lphone7+.
2
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 maart 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
Op enig moment kwam met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het plan ter sprake om een persoon te overvallen. Ik heb de bivakmutsen gekocht. Ik heb een imitatiepistool zwart gespoten. Dit pistool is gebruikt voor de overval. Ik heb pepperspray meegenomen. Op 27 april 2018 ben ik samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar Park de Kotten gereden. [medeverdachte 2] had bedacht dat het park een geschikte plek was voor een overval. Voordat de bezorger werd overvallen ben ik teruggegaan naar mijn auto. Ik heb bij de auto gewacht totdat de medeverdachten terug kwamen. Ik heb nog geprobeerd om [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] te bellen om ze tegen te houden. Na de overval heb ik [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] teruggebracht naar hun huis. De telefoon, die als buit van het slachtoffer was weggenomen, heb ik direct na de overval gekregen. Ik zou de telefoon leeg maken. Ik voelde mij geroepen om de buitgemaakte telefoon mee te nemen en leeg te maken, omdat ik niet bij de overval aanwezig was geweest en op die manier alsnog een bijdrage kon leveren. [medeverdachte 2] had het geld van de overval bij zich.