ECLI:NL:RBOVE:2019:892

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
08-950533-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het tot ontploffing brengen van een vuurwerkbom en bedreiging van bewoners

Op 15 maart 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 37-jarige man uit Vroomshoop veroordeeld tot 15 maanden celstraf voor het medeplegen van het tot ontploffing brengen van een vuurwerkbom bij de voordeur van een woning in Glanerbrug (Enschede). De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen opzettelijk een explosief heeft laten ontploffen, wat gemeen gevaar voor de woning en de bewoners met zich meebracht. De explosie vond plaats op 3 februari 2016, waarbij schade aan de voordeur en de ruit ontstond. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan bedreiging van de bewoners door het veroorzaken van de explosie. De rechtbank baseerde haar oordeel op forensisch bewijs, waaronder DNA-analyses en getuigenverklaringen. De verdachte moet ook schadevergoeding betalen aan de slachtoffers, die in totaal meer dan 8.500 euro bedraagt. De rechtbank hield rekening met de impact van de explosie op de slachtoffers en de ernst van de feiten bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-950533-16 (P)
Datum vonnis: 15 maart 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1982 in [geboorteplaats] ,
woonadres: [woonplaats 1] ,
nu verblijvende in PI Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 augustus 2018, 9 november 2018 en 1 maart 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.S. de Waard en van hetgeen door de gemachtigde raadsman, mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, primair:met één of meer anderen een ontploffing teweeg heeft gebracht bij de woning aan de [adres 1] in Enschede, waardoor gevaar voor die woning en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners te duchten was;
feit 1, subsidiair:met één of meer anderen een voordeur en/of een deurmat heeft vernield;
feit 2:met één of meer anderen de bewoners van de [adres 1] in Enschede heeft bedreigd door dichtbij die woning een ontploffing teweeg te brengen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, na nadere omschrijving van de tenlastelegging conform artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering op 1 maart 2019, dat:
1.
hij op of omstreeks 3 februari 2016 te Enschede, althans in Nederland,
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door een zogenoemde vuurwerkbom,
althans een explosief (voorwerp) aan te steken en/of tot ontploffing te
brengen in de nabijheid van een woning, gelegen aan de [adres 1] ,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of omliggende woningen, in
elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor de zich in voornoemde woning bevindende slachtoffers
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of andere zich in omliggende
woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of
anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in voornoemde woning
bevindende slachtoffers [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of andere
zich in omliggende woningen bevindende personen, in elk geval gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen
te duchten was;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 03 februari 2016 te Enschede, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk:
-de voordeur van de woning gelegen aan de [adres 1] en/of
-een deurmat,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [slachtoffer 1] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 03 februari 2016 te Enschede, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door:
-een zogenoemde vuurwerkbom, althans een explosief (voorwerp) tot ontploffing
te brengen en/of aan te steken in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie baseert zijn standpunt op de rapporten van het NFI betreffende het DNA-vergelijkend onderzoek, de aangifte, de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en de uitgewerkte tapgesprekken. Dit alles schreeuwt om een verklaring van verdachte, aldus de officier van justitie, en die geeft verdachte niet. Hij beroept zich enkel op zijn zwijgrecht. Nu ten aanzien van feit 1 primair geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest, moet verdachte van die onderdelen (partieel) worden vrijgesproken. Wel acht de officier van justitie bewezen dat gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman betwist de betrouwbaarheid van de DNA-match, de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] , de stelling dat verdachte degene was met wie [medeverdachte] over de telefoon heeft gesproken over het incident en dat het verdachte was die in een telefoongesprek tussen [naam 1] en [naam 2] “ [verdachte] ” of “ [alias] ” werd genoemd.
De raadsman stelt zich primair op het standpunt, dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Subsidiair deelt hij het standpunt van de officier van justitie voor wat betreft de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
In 2015 en 2016 zijn de bewoners van de woning aan de [adres 1] in Enschede het slachtoffer geworden van een negental incidenten, waaronder bedreigingen, vernielingen en een mishandeling. Tijdens het zevende voorval, dat zich in de nacht van 3 februari 2016 heeft afgespeeld, vindt een explosie plaats bij de voordeur van de woning. Als gevolg van de explosie is er schade aan de voordeur van de woning ontstaan. Er wordt naderhand vlak voor de woning een zwerfkei omwikkeld met tape aangetroffen, taperesten, een vuurwerkwikkel en een vuisthamer. Het aangetroffen (grijze) tape op de zwerfkei vertoonde een soortgelijke scheurrand en was ogenschijnlijk hetzelfde als de aangetroffen taperesten.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij betrokken is geweest bij het incident van 3 februari 2016.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij is benaderd door een derde om, in ruil voor betaling van een geldsom, één van de slachtoffers, te weten [slachtoffer 1] , iets aan te doen. Daarop heeft hij het initiatief genomen om een ontploffing teweeg te brengen bij voornoemde woning. Hij heeft daarvoor het gebruikte vuurwerk (een zogenaamde ‘shell’, een explosief voorwerp), aangeschaft en een kei gezocht, waar de shell op is vast getapet.
[medeverdachte] heeft voorts verklaard dat hij verdachte heeft benaderd om (tegen betaling) het explosief voorwerp te plaatsen, aan te steken en tot ontploffing te brengen. [medeverdachte] heeft tevens verklaard dat verdachte dit samen met een derde heeft gedaan. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij zelf fysiek aanwezig was bij de uitvoering van het delict om het gebeuren op film te zetten ten behoeve van de opdrachtgever.
In de nacht van 3 februari 2016 is er forensisch onderzoek ingesteld bij de woning aan de [adres 1] . Daarbij is onder andere grijs tape dat om een zwerfkei zat veiliggesteld en drie stukken grijs tape. Daarnaast is een herensjaal veiliggesteld. Deze herensjaal is aangetroffen op een plek waar getuigen mannen zagen wegrennen.
Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) is een DNA-sporenonderzoek verricht naar de aangetroffen stukken tape. Het DNA-(meng)profiel van het celmateriaal in de bemonstering van de stukken tape is vergeleken met de in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken aanwezige profielen van personen. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van verdachte. Dit betekent dat verdachte donor kan zijn van celmateriaal in de bemonstering. Aanvullend hierop is een deskundigenverslag opgemaakt op 19 januari 2017. Er is nader onderzoek verricht naar de bemonstering van de stukken tape.
Deze stukken tape zijn onderworpen aan een zogenoemde LCN DNA-analyse. In de bemonstering van de tape wordt een DNA-profiel van minimaal vijf personen aangetroffen, waarbij een afgeleid DNA-hoofdprofiel is aangetroffen van verdachte. De matchkans, dat wil zeggen de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het afgeleide DNA-hoofdprofiel, is volgens het NFI kleiner dan één op één miljard. Het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het celmateriaal in de bemonstering van de stukken tape is op 16 januari 2017 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Naast de match met het DNA-proefiel van verdachte zijn geen matches met andere DNA-profielen gevonden.
Door het NFI is een DNA-sporenonderzoek verricht aan de aangetroffen sjaal. In de bemonstering van het middenstuk van de sjaal bevindt zich een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen: verdachte, [medeverdachte] en minimaal één andere persoon. Er heeft aanvullend DNA-onderzoek plaatsgevonden, hetgeen heeft geleid tot een rapport van 26 februari 2018. Uit de bemonstering van de beide zijden van uiteinde één van de sjaal is na het aanvullend DNA-onderzoek een DNA-mengprofiel verkregen waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van minimaal vijf personen. Uit dit DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van welk profiel een relatief grote hoeveelheid celmateriaal in de bemonstering aanwezig is. Het DNA-profiel van verdachte matcht met dit afgeleide DNA-hoofdprofiel. Dit betekent dat een relatief grote hoeveelheid van het celmateriaal in de bemonstering afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het afgeleide DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard. Uit de bemonstering van beide zijden van het middenstuk van de sjaal is na het aanvullend DNA-onderzoek een DNA-mengprofiel verkregen waaronder DNA-kenmerken zichtbaar zijn van minimaal drie personen. De DNA-profielen van verdachte en [medeverdachte] matchen met dit DNA-mengprofiel. Dit betekent dat verdachte en [medeverdachte] donoren kunnen zijn van het celmateriaal in deze bemonstering.
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de match tussen het DNA-profiel van [medeverdachte] en het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering
van het middenstuk van de sjaal zijn de volgende aannames gedaan:
1. de bemonstering bevat celmateriaal van drie personen;
2. de onbekende personen in deze bemonstering zijn niet onderling of aan [medeverdachte]
verwant.
3. verdachte is één van de donoren van het celmateriaal in de bemonstering. Deze
aanname is gedaan vanwege de match met het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het
celmateriaal in de bemonstering van uiteinde één van de sjaal.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het
volgende hypothesepaar:
Hypothese 1:
De bemonstering bevat celmateriaal van [medeverdachte] , [verdachte] en één
willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2:
De bemonstering bevat celmateriaal van [verdachte] en twee willekeurige onbekende
personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering het middenstuk van de sjaal is circa één miljoen keer waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2
waar is.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bevindingen van het NFI kan worden vastgesteld dat het DNA van verdachte op en in de nabijheid van de [adres 1] is aangetroffen. Deze bevindingen ondersteunen de verklaring van [medeverdachte] ten aanzien van verdachte. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn DNA op en in de nabijheid van de [adres 1] .
In het dossier bevinden zich, naast voornoemde bewijsmiddelen, een aantal uitgewerkte afgeluisterde en opgenomen telefoongesprek tussen [medeverdachte] en iemand die “ [verdachte] ” genoemd wordt. Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van de politie is het door [medeverdachte] gebelde nummer het nummer van verdachte. Tijdens het telefoongesprek tussen [medeverdachte] en deze “ [verdachte] ” wordt gesproken over het leggen van de shell voor de woning aan de [adres 1] . Degene die wordt aangemerkt als “ [verdachte] ” lijkt in dat gesprek op 3 mei 2018 precies te weten waarover [medeverdachte] spreekt wanneer hij het over het incident en de details daarvan spreekt. Uit het gesprek volgt dat zowel [medeverdachte] als deze “ [verdachte] ” betrokken zijn bij het incident, dat [medeverdachte] een uitnodiging voor verhoor heeft gekregen van de politie en wat hij gaat vertellen bij de politie.
Gelet op de verklaring van [medeverdachte] bij de politie waarin hij conform het hiervoor besproken afgeluisterde telefoongesprek verklaart over zijn rol en die van verdachte, waarin hij openheid van zaken geeft en zichzelf belast, heeft de rechtbank geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] te twijfelen en staat daarmee vast dat met de hiervoor genoemde “ [verdachte] ”, verdachte bedoeld wordt.
In dit verband heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [medeverdachte] , de bevindingen van het NFI en de tapgesprekken ieder op zich moeten worden beschouwd en dat er vraagtekens zijn te plaatsen bij de betrouwbaarheid. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen reden heeft om aan de betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen te twijfelen.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat deze bewijsmiddelen wel in onderling verband en samenhang moeten worden bezien nu deze bewijsmiddelen elkaar op essentiële onderdelen ondersteunen. Daar komt bij, dat verdachte voor geen van deze omstandigheden die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moeten kunnen worden geacht voor het bewijs, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte medepleger is van het tot ontploffing brengen van de shell op 3 februari 2016.
De rechtbank ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of bij de ontploffing gevaar voor goederen dan wel levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarbij is van belang of het uit de gedraging voortvloeiende gevaar naar objectieve maatstaven algemeen voorzienbaar is geweest op het moment van het verrichten van die gedraging. In dit geval was redelijkerwijs voorzienbaar dat het laten ontploffen van een explosief voorwerp op zeer korte afstand van de woning aan de [adres 1] gevaar voor die woning zou opleveren. Het NFI rapport over het explosievenonderzoek spreekt over mogelijk lichtere schade zoals beschadigingen aan bakstenen of buitendeur. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er door de ontploffing gemeen gevaar voor voornoemde woning te duchten was. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt, nu als gevolg van de ontploffing de ruit van de voordeur is gesprongen en de voordeur, het kozijn en een aantal stenen in de tuin zijn beschadigd.
De rechtbank is van oordeel dat het, mede gelet op de inhoud van het NFI-rapport over het explosievenonderzoek, niet voorzienbaar was dat er levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan door het laten ontploffen van een explosief voorwerp in de nabijheid van de woning aan de [adres 1] . De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van die onderdelen.
Uit bovenstaande overwegingen blijkt eveneens dat verdachte samen met anderen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 3 februari 2016 te Enschede, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief voorwerp aan te steken en tot ontploffing te brengen in de nabijheid van een woning, gelegen aan de [adres 1] , en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning te duchten was;
2.
hij op 3 februari 2016 te Enschede, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
door een explosief voorwerp tot ontploffing te brengen in de nabijheid van de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 juncto 47 en artikel 285 juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeëntwintig maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – kort samengevat – aangevoerd dat de omstandigheid dat verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen niet als strafverzwarende omstandigheid mag meewegen. Voorts is niet vast komen te staan dat het initiatief tot het plegen van deze feiten van verdachte uitging, zodat kan worden volstaan met de oplegging van een straf gelijk aan de tijd die reeds door verdachte in voorarrest is doorgebracht.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het veroorzaken van een ontploffing voor de voordeur van de woning aan de [adres 1] in Enschede. Met dit handelen heeft hij tevens de bewoners bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het gebeurde heeft een enorme impact op de psychische en lichamelijke gesteldheid van de bewoners gehad, zo blijkt uit de onderbouwing van hun vordering tot schadevergoeding. Verder heeft de ontploffing geleid tot materiële schade aan de woning. De ontploffing moet daarnaast ook voor de omwonenden een bijzonder nare en bedreigende ervaring zijn geweest. De klap, die na middernacht te horen was, was zo fors dat enkele omwonenden hiervan wakker zijn geschrokken. Het behoeft geen toelichting dat een ontploffing van die omvang de nodige schrik in de buurt teweeg heeft gebracht. Dat verdachte, die zich bij zijn handelen alleen heeft laten leiden door zijn eigen geldelijk gewin, dit voor lief heeft genomen, neemt de rechtbank hem ernstig kwalijk.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 6 februari 2019. In dat verband houdt de rechtbank rekening met het bepaalde in artikel 63 Sr, aangezien verdachte op 29 maart 2016 wegens brandstichting en mishandeling is veroordeeld tot een taakstraf. De rechtbank acht het echter waarschijnlijk dat in het geval onderhavige zaak gelijktijdig met die zaak was afgedaan aan verdachte een zwaardere straf zou zijn opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Aan medeverdachte [medeverdachte] , tevens degene van wie het initiatief tot het plegen van deze feiten is uitgegaan is een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, zoals door de officier van justitie destijds gevorderd. In de onderhavige zaak komt de officier van justitie tot een hogere strafeis, met name gelet op de proceshouding van verdachte in vergelijking tot die van [medeverdachte] . De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het uitgangspunt in de onderhavige zaak hetzelfde dient te zijn als in de zaak van de medeverdachte, maar ziet in het feit dat verdachte een ander strafblad heeft en in het feit dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven geen redenen voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben zich ieder als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 8.574,98, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- bevestiging rolluiken: € 5.300,-;
- montage beveiligingsfolie: € 1.274,98.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 2.000,- gevorderd.
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] vorderen ieder afzonderlijk verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd. De vorderingen zien op immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat alle vorderingen van de benadeelde partijen integraal worden toegewezen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit primair dat de benadeelde partijen, gelet op het verweer strekkende tot vrijspraak, niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen.
De raadsman voert subsidiair aan dat de immateriële schade ten aan zien van elk van de drie benadeelde partijen toewijsbaar is tot een bedrag van € 1.000,--.
De vordering ter vergoeding van materiële schade is toewijsbaar tot een bedrag van
€ 1.274,98, als vergoeding voor de beveiligingsfolie en moet voor het overige
niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen.
De materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] opgevoerde schadeposten voldoende onderbouwd en aannemelijk en onvoldoende betwist. Gebleken is dat de benadeelde partij (en haar gezin) eerder met soortgelijke incidenten zijn geconfronteerd.
Zij en haar man, benadeelde partij [slachtoffer 1] , hebben naar aanleiding daarvan in toenemende mate beveiligingsmaatregelen genomen. Door hen zijn bijvoorbeeld eerst op enig moment voorafgaand aan onderhavig incident camera’s aangeschaft. Daarnaast heeft de officier van justitie ter terechtzitting kenbaar gemaakt dat het gezin dit incident het meest heftig vond om mee te maken, hetgeen steun vindt in het feit dat de rolluiken en beveiligingsfolie kort na het gebeuren zijn bevestigd. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat een causaal verband bestaat tussen de bewezenverklaarde feiten en de geleden materiële schade. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade daarom toewijzen tot een bedrag van € 6.574,98, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
De immateriële schade
De rechtbank is, ten aanzien van alle ingediende vorderingen ter zake immateriële schade, van oordeel dat een causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde en de immateriële schade. Voor psychische klachten die voortvloeien uit de eventuele psychische predispositie als gevolg van de eerdere incidenten, geldt immers dat de veroorzaker het slachtoffer moet nemen zoals hij is. Volgens vaste rechtspraak moet de reactie op een gebeurtenis die wordt teweeggebracht door de persoonlijke predispositie van het slachtoffer nu juist niet voor diens rekening worden gelaten, maar aan de veroorzaker van de gebeurtenis worden toegerekend, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals het geval dat het slachtoffer heeft nagelaten alles in het werk te stellen wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om tot het herstelproces bij te dragen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Dit brengt mee dat de immateriële schade door verdachte moet worden vergoed. De rechtbank stelt de omvang van de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid vast op € 1.000,-- voor [slachtoffer 2] en € 500,-- per persoon voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . De rechtbank zal de vorderingen inzake immateriële schade tot zover toewijzen en de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
Conclusie
De rechtbank zal in totaal de vorderingen hoofdelijk toewijzen tot de volgende bedragen:
- [slachtoffer 2] € 7.574,98,
- [slachtoffer 1] € 500,00,
- [slachtoffer 3] € 500,00,
elk te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2:medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van een bedrag van
€ 7.574,98 (zegge: zevenduizend vijfhonderdvierenzeventig euro en achtennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2016, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 7.574,98 (zegge: zevenduizend vijfhonderdvierenzeventig euro en achtennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2016 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
72 dagenzal worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2]voor een deel van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro) niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2016, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten tot betaling aan de
Staat der Nederlanden van een bedrag van€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2016 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
10 dagenzal worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]voor een deel van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro) niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3]van een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2016, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten tot betaling aan de
Staat der Nederlandenvan een bedrag van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2016 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
10 dagenzal worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 3]voor een deel van
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro)niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. S.K. Huisman, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2019.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 2016056845, ON2R017090 onderzoek Zeepaardje. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte (pagina 386 en 387 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
In de nacht van 2 februari 2016 op 3 februari 2016 lag ik te slapen in mijn woning aan de [adres 1] te Enschede. Mijn vrouw en mijn zoon [slachtoffer 3] lagen ook te slapen in deze woning. Omstreeks 02.20 uur schrok ik wakker van een harde knal. Mijn vrouw en mijn zoon zijn hier ook wakker van geworden. We wisten niet wat er aan de hand was, we waren allemaal bang. Wij zijn gaan kijken wat er was gebeurd. Ik zag dat de ruit van de voordeur kapot was. Voor de voordeur zag ik een grote steen liggen. Op deze steen zat grijs tape.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 402 tot en met 404 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 3 februari 2016 was de tweede ontploffing. Dat was een keiharde ontploffing. Ik keek naar buiten via het badkamer raam. Ik zag bij de voordeur van ons huis twee jongens staan. Ze stonden echt bij de voordeur van ons huis. Ik zag dat één jongen een hamer in zijn hand had en ik zag dat één van de jongens een zware steen vast hield.
Dat was bij de voordeur, aan de buitenkant. Via de buitenkant is toen onze voordeur open gemaakt. Ik zag toen die troep bij de voordeur. Ik zag een steen liggen en later ook een hamer. Er lag ook glas, dat was van het raam in de voordeur. De voordeur was beschadigd. De schade zat aan de buitenkant. De voordeur en het kozijn waren kapot. Ook stenen van de tuin waren kapot. Er is een nieuwe voordeur geplaatst maar het kozijn kon niet gemaakt worden. Ik was alleen maar bang. Bang dat er wat zou gebeuren, met ons huis. met mijn kinderen of met mijn man.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige (pagina 415 en 416 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende als verklaring van [getuige] :
In de nacht van 2 februari 2016 op 3 februari 2016 tussen 02.00 uur en 02.15 uur, hoorde ik een harde, schelle knal. Ik deed het rolgordijn van mijn slaapkamerraam omhoog. Ik zag opeens 2 personen rennen op de stoep van de [straatnaam] . Ik ben naar buiten gegaan en ben richting de [straatnaam] gelopen. Ik zag een zwarte, gebreide herensjaal liggen.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen, (pagina 417 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende als relaas van de verbalisant:
Inbeslagneming
Plaats : [straatnaam] ter hoogte van nummer [adres 2] Enschede
Datum en tijd : 3 februari 2016 te 12:40 uur
Omstandigheden: sjaal is gevonden op de [straatnaam] thv nr [adres 2] .
Goednummer PL0600-2016056845-1035420
Bijzonderheden: sjaal, kleur zwart/grijs gevonden ter hoogte van nr [adres 2] .
5.
Een proces-verbaal van bevindingen, (pagina 474 en 475 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op 3 februari 2016 werd melding gedaan van aantreffen van een sjaal te Enschede. Door verdachten is een vuurwerkbom naar de woning van de aangever gegooid. Na de knal is door meerdere getuigen gezien dat meerdere mannen van de woning zijn weggerend. Door een getuige is gezien dat op de plek waar hij de verdachten zag wegrennen, een sjaal op de grond lag. Deze sjaal is door de uniformdienst van de politie met handschoenen veiliggesteld.
Tijdens het onderzoek zijn als verdachte aangemerkt:
[verdachte] (geboren op [geboortedatum 1] 1982)
[medeverdachte] (geboren op [geboortedatum 2] 1980)
Stukken van overtuiging
Aan de volgende SVO's dient DNA-onderzoek te worden verricht:
Sporendrager
Goednummer : PL0600-2016056845-1035420
SIN : AAKW3431NL
Object : Kleding (Sjaal)
Bijzonderheden : Zwart/grijs sjaal gevonden ter hoogte van nr [adres 2] .
6.
Een proces-verbaal van bevindingen, (pagina 420 tot en met 430 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op 3 februari 2016 te 03:39 uur, werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker, een forensisch onderzoek ingesteld bij de voordeur van perceel [adres 1] te Enschede.
Bij de voordeur waren door de collega's een zwerfkei met daarom heen grijs tape
aangetroffen.
Het onderzoek is verricht in een woning (rijtjeswoning) [adres 1] te Enschede.
Het betrof een rijtjeswoning opgetrokken uit bakstenen en bestaande uit 2 woonlagen en
een zolder. Ik zag dat de voorruit van de voordeur stuk was. Ik zag op de tegels naar de voordeur en op het trottoir glassplinters en -scherven. Ik zag op de mat, vlak voor de voordeur en iets rechts van het midden van de voordeur, een zwerfkei. Deze zwerfkei was ongeveer 20 centimeter bij 30 centimeter bij 20 centimeter. Ik zag grijs tape om de zwerfkei. Het tape was minimaal 5 keer op de zwerfkei heen gewikkeld. In de voortuin, rechts van de voordeur op een afstand van ongeveer 3 meter tot 3 meter 75 centimeter, zag ik nog 3 stukken grijs tape. Dit grijze tape vertoonde een soortgelijke scheurrand en was ogenschijnlijk hetzelfde. De tape van de zwerfkei en 3 stukken uit de voortuin werden door mij veiliggesteld en SIN AAGW1127NL werd eraan toegekend.
Ik zag dat de voordeur deels zwart geblakerd was. Hieruit bleek mij dat de explosie ter hoogte van de linker deurpost (gezien vanaf het trottoir) en ongeveer 12 centimeter vanaf de deur had plaats gevonden. Op de voordeur zag ik een drietal beschadigingen.
7.
Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut (Herzien Rapport) van 30 augustus 2016, nummer 2016.04.04.155 (aanvraag 001), opgemaakt door drs. A.J. Meulenbroek (pagina 440 tot en met 443van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende:
In deze zaak zijn een onderzoek naar biologische sporen en een DNA-onderzoek uitgevoerd.
Onderzoek naar biologische sporen: stukken tape AAGW1127NL#01.
Het DNA-(meng)profiel van het celmateriaal in de bemonstering AAGW1127NL#01 vergeleken met de in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken aanwezige DNA-profielen van personen. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van
[verdachte]
Geboren op [geboortedatum 1] 1982 te [geboorteplaats]
Sin/identiteitszegel: RAA01996NL
Dit betekent dat [verdachte] donor kan zijn van celmateriaal in de bemonstering AAGW1127NL#01.
8.
Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut (Rapport) van 19 januari 2017, nummer 2016.04.04.155 (aanvraag 002 en 003), opgemaakt door ing M.J.W. Powels (pagina 448 tot en met 454 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende:
DNA-onderzoek
Op grond van de eerste resultaten van het standaard DNA-onderzoek (zie het rapport van
aanvraag 001) zijn de bemonstering AAGW1127NL#01 van stukken tape onderworpen aan een zogenoemde LCN DNA-analyse. Als onderdeel van de standaard onderzoeksprocedure wordt bij LCN DNA-analyse de reproduceerbaarheid van de verkregen resultaten onderzocht.
De DNA-profielen van de volgende personen zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-
onderzoek:
RAAO1996NL [verdachte] (geboren op [geboortedatum 1] 1982)
REI434 [medeverdachte] (geboren op [geboortedatum 2] 1980)
SIN AAGW1125NL#01 DNA-profiel van minimaal drie personen. [medeverdachte] en minimaal twee onbekende personen.
SIN AAGW1127NL#01 DNA-profiel van minimaal vijf personen. Afgeleid DNA-hoofdprofiel [verdachte] . Machtkans DNA-profiel: kleiner dan 1 op 1 miljard.
Het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het celmateriaal In de bemonstering AAGW1127NL#01 is op 16 januari 2017 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Naast de match met het DNA-profiel van [verdachte] zijn geen matches met andere DNA-profielen gevonden. Deze matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 38621 (zie bijlage).
Bijlage bij NFI-zaaknummer 2016.04.04.155
DNA-profielcluster 38621 : een referentiemonster wangslijmvlies van [verdachte]
(geboren op [geboortedatum 1] 1982)
DNA-identiteitszegel : RAA01996NL
9.
Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut van 22 november 2017, nummer 2016.04.04.155 (aanvraag 004), opgemaakt door J.L.W. Dieltjes (pagina 480 tot en met 482 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende
Het onderzoeksmateriaal betreft een sjaal AAKW3431NL.
In de aanvraag van de Politie Eenheid Oost-Nederland is verzocht de sjaal AAKW3431NL te bemonsteren op dragersporen. Op de sjaal zijn op haren lijkende sporen aangetroffen. Deze mogelijke haren zijn op haarkaarten geplakt. Deze haarkaarten zijn aan de verpakking van de sjaal toegevoegd.
DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAKW3431NL#02 een bemonstering van belde zijden van het middenstuk van de sjaal
De DNA-profielen van de volgende personen zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-
onderzoek:
RAAO1996NL [verdachte] (geboren op [geboortedatum 1] 1982)
REI434 [medeverdachte] (geboren op [geboortedatum 2] 1980)
Tabel 1 resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
AAKW3431NL#02 DNA-mengprofiel van minimaal drie personen
[verdachte]
[medeverdachte]
minimaal één andere persoon .
10.
Een deskundigenverslag van het Nederlands Forensisch Instituut van 29 oktober 2018, nummer 2016. 04.04.155, aanvraagnummer 008, opgemaakt door ing. E.M. Kok, inhoudende:
Explosievenonderzoek naar aanleiding van een incident op 3 februari 2016 in Enschede.
Onderzoeksmateriaal [MGW1126NL] betreft in elk geval restanten van een pyrotechnische constructie. Indien deze als ‘ter vermaak’ wordt gebruikt, kan deze worden aangeduid als vuurwerk van het type shell. Aanwijzingen voor een ander type vuurwerk zijn niet gevonden.
Een fabrikant kon niet worden achterhaald.
Gezien het formaat van de papier- en kartonresten betrof het een shell met een doorsnede van ruwweg 6,5 7cm. Dit komt overeen met een kaliber van 3 inch. Volgens de International Tennis Federation moet de doorsnede van een officiële tennisbal tussen de 6,54 cm en 6,86
cm liggen. Deze waarden overlappen, dus er is veel steun voor de stelling dat het hier een shell ter grootte van een tennisbal betrof.
Bij een ontploffende shell van dit kaliber zijn de verschillen in optredende effecten en hieruit voortvloeiende gevaren tussen een wel of niet aan een kei vast getapet zijn minimaal. Dit geldt ongeacht of het nu een kleureffedshell of een saluteshell is geweest.
Ook als een shell van dit kaliber direct tegen de gevel van het pand aanligt, is het niet aannemelijk dat bijvoorbeeld een instorting van een dragende muur van het pand optreed. Lichtere schade zoals wat beschadigingen aan bakstenen of een buitendeur is wel mogelijk. Dit geldt ongeacht of het nu een kleureffectshell of saluteshell betrof. Gezien de grote variatie in de knallading/breeklading en enkele andere onbekende factoren, is niet goed in te schatten of er op het moment van ontploffen kans op zwaar lichamelijk tot dodelijk letsel aanwezig was voor personen in de woning. Shells zijn op grond van het Vuurwerkbesluit per definitie professioneel vuurwerk.
11.
Het proces-verbaal van verhoor (pagina 99 tot en met 105 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :
Ik heb die shell op een zware kei vastgemaakt met ducttape. Dat ie zou blijven liggen. Ik zei tegen [verdachte] , dat het ding niet naar binnen gegooid zou worden. Ik zat op 3 februari 2016 in de auto om te filmen van een afstand. Ik weet niet meer precies hoe wij het hebben gefabriceerd, het is bij mij thuis gedaan. Ik heb dat met [verdachte] gedaan. Er was nog een derde bij “ [naam 3] ”. Wij zijn die dag ieder met de eigen auto gegaan. Zij hadden het bij zich. Het is een shell ter grootte van een tennisbal omwikkelt met tape. De shell lag bij [verdachte] in de auto. Zij hebben met zijn tweeën die shell daar bij de woning neergelegd. Ik filmde dit met mijn telefoon. Ik zat dus in de auto.
12.
Een proces-verbaal van overzicht gebruikte BOB middelen (pagina 18 en 19 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende als relaas van de verbalisant:
Aftappen telecommunicatie en historische verkeersgegevens (art. 126m/n WvSv)
Gedurende het onderzoek werden door de officier van justitie bevelen verstrekt voor het aftappen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel en voor het opvragen van historische verkeersgegevens.
Betrokkene [verdachte] , [woonplaats 1]
Telecommunicatie- aansluiting : [telefoonnummer 1]
Periode tappen : 3 mei 2018 t/m 7 mei 2018 te 13.58 uur.
Betrokkene: [medeverdachte] , [woonplaats 2]
Telecommunicatie aansluiting: [telefoonnummer 2]
Periode tappen: 23 april 2018 t/m 7 mei 2018 te 10.34 uur.
13.
Een geschrift, te weten een uitwerking van een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek (pagina 495 en 496 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende
Beller: + [telefoonnummer 2] @telefonie.ziggo
Tnv: [medeverdachte]
Naam: NNM2504
Datum: 03-05-2018 13:04:50
Sessienr: 29
Gebelde: + [telefoonnummer 1] (@telefonie.ziggo
Tnv Prepaid [verdachte]
Naam NNM8049 [verdachte] NG
NNM2505: luister zoveel is er niet aan de hand. want er is gewoon, er is geen ruit
gesprongen toch?
NNM8049: jawel
NNM2505: weet je dat zeker
NNM8049: ja, dat was op ding toch
NNM2505: ja maar omdat ik dat zelf zei van je tikt desnoods de ruit in of is dat door dat ding gebeurd.
NNM8049: door dat ding
NNM2505: oke, dus de ruit is wel gesprongen
NNM8049: ja (…).
14.
Het proces-verbaal van verhoor (pagina 106 tot en met 117 van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende als verklaring van [medeverdachte] :
Ik heb [verdachte] gevraagd om de shell te maken en bij de woning neer te leggen. Ik wilde geld vangen zonder dat die mensen iets zou overkomen. Ik had de shell er ook zo neer kunnen leggen, maar dan kon hij alle kanten opgaan. Daarom hebben we een dikke steen gebruikt. We hadden er iemand bij nodig die desnoods dat ruitje in kon tikken, zodat het erop zou lijken dat de shell naar binnen zou worden gegooid. De shell is helemaal om de kei gewikkeld met ductape. We hebben heel veel ductape gebruikt. De shell zat er stevig op.