4.3Het oordeel van de rechtbank
In 2015 en 2016 zijn de bewoners van de woning aan de [adres 1] in Enschede het slachtoffer geworden van een negental incidenten, waaronder bedreigingen, vernielingen en een mishandeling. Tijdens het zevende voorval, dat zich in de nacht van 3 februari 2016 heeft afgespeeld, vindt een explosie plaats bij de voordeur van de woning. Als gevolg van de explosie is er schade aan de voordeur van de woning ontstaan. Er wordt naderhand vlak voor de woning een zwerfkei omwikkeld met tape aangetroffen, taperesten, een vuurwerkwikkel en een vuisthamer. Het aangetroffen (grijze) tape op de zwerfkei vertoonde een soortgelijke scheurrand en was ogenschijnlijk hetzelfde als de aangetroffen taperesten.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij betrokken is geweest bij het incident van 3 februari 2016.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij is benaderd door een derde om, in ruil voor betaling van een geldsom, één van de slachtoffers, te weten [slachtoffer 1] , iets aan te doen. Daarop heeft hij het initiatief genomen om een ontploffing teweeg te brengen bij voornoemde woning. Hij heeft daarvoor het gebruikte vuurwerk (een zogenaamde ‘shell’, een explosief voorwerp), aangeschaft en een kei gezocht, waar de shell op is vast getapet.
[medeverdachte] heeft voorts verklaard dat hij verdachte heeft benaderd om (tegen betaling) het explosief voorwerp te plaatsen, aan te steken en tot ontploffing te brengen. [medeverdachte] heeft tevens verklaard dat verdachte dit samen met een derde heeft gedaan. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij zelf fysiek aanwezig was bij de uitvoering van het delict om het gebeuren op film te zetten ten behoeve van de opdrachtgever.
In de nacht van 3 februari 2016 is er forensisch onderzoek ingesteld bij de woning aan de [adres 1] . Daarbij is onder andere grijs tape dat om een zwerfkei zat veiliggesteld en drie stukken grijs tape. Daarnaast is een herensjaal veiliggesteld. Deze herensjaal is aangetroffen op een plek waar getuigen mannen zagen wegrennen.
Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna NFI) is een DNA-sporenonderzoek verricht naar de aangetroffen stukken tape. Het DNA-(meng)profiel van het celmateriaal in de bemonstering van de stukken tape is vergeleken met de in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken aanwezige profielen van personen. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van verdachte. Dit betekent dat verdachte donor kan zijn van celmateriaal in de bemonstering. Aanvullend hierop is een deskundigenverslag opgemaakt op 19 januari 2017. Er is nader onderzoek verricht naar de bemonstering van de stukken tape.
Deze stukken tape zijn onderworpen aan een zogenoemde LCN DNA-analyse. In de bemonstering van de tape wordt een DNA-profiel van minimaal vijf personen aangetroffen, waarbij een afgeleid DNA-hoofdprofiel is aangetroffen van verdachte. De matchkans, dat wil zeggen de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het afgeleide DNA-hoofdprofiel, is volgens het NFI kleiner dan één op één miljard. Het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het celmateriaal in de bemonstering van de stukken tape is op 16 januari 2017 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Naast de match met het DNA-proefiel van verdachte zijn geen matches met andere DNA-profielen gevonden.
Door het NFI is een DNA-sporenonderzoek verricht aan de aangetroffen sjaal. In de bemonstering van het middenstuk van de sjaal bevindt zich een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen: verdachte, [medeverdachte] en minimaal één andere persoon. Er heeft aanvullend DNA-onderzoek plaatsgevonden, hetgeen heeft geleid tot een rapport van 26 februari 2018. Uit de bemonstering van de beide zijden van uiteinde één van de sjaal is na het aanvullend DNA-onderzoek een DNA-mengprofiel verkregen waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van minimaal vijf personen. Uit dit DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van welk profiel een relatief grote hoeveelheid celmateriaal in de bemonstering aanwezig is. Het DNA-profiel van verdachte matcht met dit afgeleide DNA-hoofdprofiel. Dit betekent dat een relatief grote hoeveelheid van het celmateriaal in de bemonstering afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het afgeleide DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard. Uit de bemonstering van beide zijden van het middenstuk van de sjaal is na het aanvullend DNA-onderzoek een DNA-mengprofiel verkregen waaronder DNA-kenmerken zichtbaar zijn van minimaal drie personen. De DNA-profielen van verdachte en [medeverdachte] matchen met dit DNA-mengprofiel. Dit betekent dat verdachte en [medeverdachte] donoren kunnen zijn van het celmateriaal in deze bemonstering.
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de match tussen het DNA-profiel van [medeverdachte] en het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering
van het middenstuk van de sjaal zijn de volgende aannames gedaan:
1. de bemonstering bevat celmateriaal van drie personen;
2. de onbekende personen in deze bemonstering zijn niet onderling of aan [medeverdachte]
verwant.
3. verdachte is één van de donoren van het celmateriaal in de bemonstering. Deze
aanname is gedaan vanwege de match met het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het
celmateriaal in de bemonstering van uiteinde één van de sjaal.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het
volgende hypothesepaar:
Hypothese 1:
De bemonstering bevat celmateriaal van [medeverdachte] , [verdachte] en één
willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 2:
De bemonstering bevat celmateriaal van [verdachte] en twee willekeurige onbekende
personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering het middenstuk van de sjaal is circa één miljoen keer waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese 2
waar is.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bevindingen van het NFI kan worden vastgesteld dat het DNA van verdachte op en in de nabijheid van de [adres 1] is aangetroffen. Deze bevindingen ondersteunen de verklaring van [medeverdachte] ten aanzien van verdachte. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn DNA op en in de nabijheid van de [adres 1] .
In het dossier bevinden zich, naast voornoemde bewijsmiddelen, een aantal uitgewerkte afgeluisterde en opgenomen telefoongesprek tussen [medeverdachte] en iemand die “ [verdachte] ” genoemd wordt. Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van de politie is het door [medeverdachte] gebelde nummer het nummer van verdachte. Tijdens het telefoongesprek tussen [medeverdachte] en deze “ [verdachte] ” wordt gesproken over het leggen van de shell voor de woning aan de [adres 1] . Degene die wordt aangemerkt als “ [verdachte] ” lijkt in dat gesprek op 3 mei 2018 precies te weten waarover [medeverdachte] spreekt wanneer hij het over het incident en de details daarvan spreekt. Uit het gesprek volgt dat zowel [medeverdachte] als deze “ [verdachte] ” betrokken zijn bij het incident, dat [medeverdachte] een uitnodiging voor verhoor heeft gekregen van de politie en wat hij gaat vertellen bij de politie.
Gelet op de verklaring van [medeverdachte] bij de politie waarin hij conform het hiervoor besproken afgeluisterde telefoongesprek verklaart over zijn rol en die van verdachte, waarin hij openheid van zaken geeft en zichzelf belast, heeft de rechtbank geen enkele reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte] te twijfelen en staat daarmee vast dat met de hiervoor genoemde “ [verdachte] ”, verdachte bedoeld wordt.
In dit verband heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [medeverdachte] , de bevindingen van het NFI en de tapgesprekken ieder op zich moeten worden beschouwd en dat er vraagtekens zijn te plaatsen bij de betrouwbaarheid. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen reden heeft om aan de betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen te twijfelen.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat deze bewijsmiddelen wel in onderling verband en samenhang moeten worden bezien nu deze bewijsmiddelen elkaar op essentiële onderdelen ondersteunen. Daar komt bij, dat verdachte voor geen van deze omstandigheden die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moeten kunnen worden geacht voor het bewijs, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte medepleger is van het tot ontploffing brengen van de shell op 3 februari 2016.
De rechtbank ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of bij de ontploffing gevaar voor goederen dan wel levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarbij is van belang of het uit de gedraging voortvloeiende gevaar naar objectieve maatstaven algemeen voorzienbaar is geweest op het moment van het verrichten van die gedraging. In dit geval was redelijkerwijs voorzienbaar dat het laten ontploffen van een explosief voorwerp op zeer korte afstand van de woning aan de [adres 1] gevaar voor die woning zou opleveren. Het NFI rapport over het explosievenonderzoek spreekt over mogelijk lichtere schade zoals beschadigingen aan bakstenen of buitendeur. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er door de ontploffing gemeen gevaar voor voornoemde woning te duchten was. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt, nu als gevolg van de ontploffing de ruit van de voordeur is gesprongen en de voordeur, het kozijn en een aantal stenen in de tuin zijn beschadigd.
De rechtbank is van oordeel dat het, mede gelet op de inhoud van het NFI-rapport over het explosievenonderzoek, niet voorzienbaar was dat er levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan door het laten ontploffen van een explosief voorwerp in de nabijheid van de woning aan de [adres 1] . De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van die onderdelen.
Uit bovenstaande overwegingen blijkt eveneens dat verdachte samen met anderen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.