ECLI:NL:RBOVE:2019:891

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
08-760065-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man tot jeugddetentie en jeugd-tbs voor doodslag na steekincident

Op 15 maart 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige man, die werd beschuldigd van het doodsteken van een 19-jarige man tijdens een verjaardagsfeestje op 31 maart 2018 in Den Ham. De verdachte, die op het moment van het delict 18 jaar oud was, kreeg ruzie met het slachtoffer en stak hem meerdere keren met een mes. Het slachtoffer overleed later aan zijn verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. C.P. Dronkers, vorderde een jeugddetentie van twee jaar en een PIJ-maatregel. De verdediging pleitte voor een deels voorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank oordeelde dat het bewezen was dat de verdachte opzettelijk het leven van het slachtoffer had beroofd en legde hem een jeugddetentie van twee jaar op, met de PIJ-maatregel voor intensieve behandeling. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn problematiek met alcohol en cannabis. De rechtbank oordeelde dat de PIJ-maatregel noodzakelijk was om de verdachte te behandelen en te begeleiden in een klinische setting.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-760065-18 (P)
Datum vonnis: 15 maart 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2000 in [geboorteplaats 1] ,
verblijvende in Jeugdinrichting Het Poortje,
Hoogeweg 9a, 9746 TN Groningen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 september 2018 en 1 maart 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.P. Dronkers en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. T. Geerdink, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair,[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, dan wel,
subsidiair,[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij in of omstreeks de periode van 31 maart 2018 tot en met 1 april 2018 te
Den Ham, in de gemeente Twenterand, in ieder geval in Nederland, [slachtoffer]
opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen, in ieder geval éénmaal, met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp (steek-/snij)voorwerp, die [slachtoffer] in de borst en/of de buik, in ieder geval in het lichaam te steken/prikken/snijden;
althans, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, ter zake dat
hij in of omstreeks de periode van 31 maart 2018 tot en met 1 april 2018 te
Den Ham, in de gemeente Twenterand, in ieder geval in Nederland, aan [slachtoffer] ,
opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer (diepe)
steek-/snijwond(en) in de borst en/of buik, en/of (een) slagaderlijk(e)
bloeding(en), in ieder geval enig zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht,
door die [slachtoffer] meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht) met een mes, in
ieder geval een derlijk scherp (steek/snij)voorwerp, in de borst en/of buik,
in ieder geval in het lichaam te steken/prikken/snijden, terwijl het feit de
dood ten gevolge heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van zijn aan de rechtbank overgelegd schriftelijk requisitoir, op het standpunt gesteld dat, op basis van processen-verbaal van bevindingen van 1 april 2018, een zevental getuigenverklaringen en een tweetal sectierapporten, het primair ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de bewezenverklaring, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt, gelet op de inhoud van het dossier en op de behandeling ter terechtzitting, het volgende vast. Op 31 maart 2018 vierde [naam 1] zijn verjaardag in zijn ouderlijke woning te Den Ham samen met [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en verdachte. Op enig moment later op de avond voegden zich het broertje van [naam 1] , te weten [naam 5] , en vier jongens uit Zwolle, te weten [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] en het latere slachtoffer [slachtoffer] , bij het gezelschap. In de woning is er onenigheid ontstaan tussen de vier jongens uit Zwolle en verdachte. De ruzie heeft zich verplaatst naar buiten. Buiten is het tot een handgemeen gekomen waarbij verdachte was betrokken. [slachtoffer] is daarbij gestoken en op 3 april 2018 aan zijn verwondingen overleden.
De bewijsmiddelen, voor zover relevant, houden – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Een
proces-verbaal van bevindingenhoudt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Op 1 april 2018 omstreeks 00.34 uur, werden wij naar de [adres] te Den Ham gestuurd alwaar een steekpartij had plaatsgevonden. In de woning zag ik, verbalisant [verbalisant] , een persoon, naar later bleek [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1998, op de tafel liggen. Ik zag dat het T-shirt van het slachtoffer omhoog werd getrokken waardoor een open wond linksboven in de borstkas zichtbaar was. Ik zag dat het slachtoffer buiten bewustzijn was. [2]
Een
proces-verbaal overlijden [slachtoffer]houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
Op 3 april 2018 kreeg ik, verbalisant [verbalisant] , via de Officier van Dienst van de politie Twente door, dat het slachtoffer van de steekpartij aan de [adres] te Den Ham van
1 april 2018, genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1998 te [geboorteplaats 2] , in het ziekenhuis te Almelo aan zijn verwondingen was overleden. [3]
De getuige
[naam 5]heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Op 31 maart 2018 omstreeks 23.15 uur, kwam ik thuis bij mijn ouders aan de [adres] in Den Ham. Er waren vrienden bij mijn broer, namelijk [verdachte] (volgens mij schrijf je het zo), [naam 4] , [naam 3] en [naam 2] . Ik denk rond twaalf uur kwamen er nog vier jongens bij. Een jongen, van wie ik later hoorde dat hij [slachtoffer] heette, is later neergestoken.
Op een gegeven moment zei [verdachte] tegen een van deze nieuwe jongens dat hij normaal moest doen op WhatsApp. Er ontstond een discussie tussen [verdachte] en één van die nieuwe jongens. Op een gegeven moment zag ik dat een aantal naar buiten ging. Opeens hoorde ik geschreeuw. Ik zag toen dat [verdachte] met de jongen waarmee hij een discussie had gehad aan het vechten was. [verdachte] was opgefokt en hij werd in bedwang gehouden door [naam 4] en [naam 3] . Ik zag dat [verdachte] recht op [slachtoffer] afliep en hem vast pakte. Ik zag dat [verdachte] met zijn hand een slaande beweging richting de borst van [slachtoffer] maakte. Dat deed hij volgens mij vier of vijf keer. Meteen nadat hij [slachtoffer] had losgelaten zag ik dat hij een mes in zijn hand had. Ik dacht meteen dat die drie of vier slagen die ik had gezien, steekbewegingen waren. Ik dacht toen zeker dat [verdachte] [slachtoffer] had neergestoken met het mes, omdat het harde slaande bewegingen waren richting de borst van [slachtoffer] en omdat ik rood, ik denk bloed, op het mes zag zitten. [4]
De getuige
[naam 1]heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Over het steekincident op 1 april 2018 kan ik het volgende vertellen. We waren bij mij thuis en die andere lui kwamen uit Zwolle. [verdachte] begon iemand te vragen over appjes die hij had gestuurd. Enkelen gingen naar buiten. Die lui uit Zwolle gingen wat later naar buiten. Ik bleef binnen. Toen ik geschreeuw hoorde ging ik kijken. Ze waren toen al aan het slaan. [verdachte] gaf [naam 4] een klap in het gezicht. Toen zag ik dat [verdachte] een mes pakte, volgens mij uit zijn jaszak. [verdachte] werd helemaal para. [slachtoffer] stond voor hem. Ik weet nog dat iemand op een gegeven moment zei: “hij heeft een mes”. [slachtoffer] is hierna tegenaan de auto van de buren gelegd. [5]
De getuige
[naam 3]heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
[naam 4] , [verdachte] , [naam 2] , [naam 5] en ik waren die avond op de verjaardag van [naam 1] . De jongens uit [geboorteplaats 2] waren [naam 7] , [naam 6] , [naam 8] en [slachtoffer] . Toen zij binnen kwamen merkte ik al dat [verdachte] een soort van gespannen sfeer begon te creëren. Hij begon over een WhatsApp gesprek dat wij hadden gehad. Er begon een soort bekvechten tussen hen. Toen ik nog met [naam 1] , [naam 5] en volgen mij [naam 8] binnen zat, hoorde ik geschreeuw van buiten. Toen ik buiten kwam werd er gevochten. Ik zag dat [verdachte] heel boos werd. Ineens werd er “mes” geroepen. Wat ik mij nog herinner is dat [verdachte] [slachtoffer] bij de arm of schouder vast had. Ik heb meerdere steekbewegingen gezien. [slachtoffer] heeft zich afgeweerd. [6]
De getuige
[naam 6]heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Op 30 april 2018 ben ik samen met [slachtoffer] , [naam 8] en [naam 7] , rond 23.00 uur naar [naam 1] , wonende aan de [adres] in Den Ham gegaan. We waren nog geen half uur op de verjaardag toen het mis ging. Het begon met een WhatsApp gesprek. [verdachte] begon zich er elke keer mee te bemoeien. Op een gegeven moment ben ik samen met [slachtoffer] naar buiten gegaan. [verdachte] en [naam 4] stonden daar al. Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] boos werd op [naam 8] en hem een duw gaf. Ik ben er tussen gesprongen en kreeg toen een vuistslag van [verdachte] in mijn gezicht. Hij draaide helemaal door en begon meerdere mensen aan te vallen en te slaan. Op een gegeven moment riep [slachtoffer] naar mij: “hij heeft een mes”. Ik zag toen dat [verdachte] [slachtoffer] vast had. Op dat moment zag ik een glinsterend voorwerp in de hand van [verdachte] en hij daarmee zwaaiende bewegingen in de richting van de borststreek van [slachtoffer] maakte. Toen hoorde ik [slachtoffer] kreunen. Hij ging op de grond liggen en zei dat hij geraakt was. Toen ik zijn shirt omhoog deed zag ik rond de borst een steekwond. [7]
De getuige
[naam 8]heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Ik ben met mijn kameraden [naam 7] , [slachtoffer] en [naam 6] , vanuit Zwolle naar Den Ham gegaan waar wij rond 00.00 uur aankwamen. Ik noem de jongen die gestoken heeft vanaf nu de dader. Ik ging op een gegeven moment naar buiten. Daar was toen al een beetje spanning tussen [naam 6] en de dader. Het ging over wat er in een app was gezegd. De dader was ruzie aan het zoeken. Toen escaleerde het. De dader duwde iemand naar mij toe en gaf mij een stoot op mijn hoofd. Hij was door het dolle. Hij liep op ons af en gaf [slachtoffer] twee stoten. Ik hoorde ineens iemand roepen: “hij heeft een mes”. Ik zag toen dat hij een mes in zijn rechterhand vast hield en het mes in [slachtoffer] stak. [slachtoffer] kwam naar ons toegerend met de hand op zijn borst. Hij zei: “volgens mij heeft hij mij gestoken”. Ik heb toen zijn shirt omhoog getrokken en zeg dat hij een gat in zijn borst had. [8]
[naam 2]heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Ik was er bij toen [verdachte] [slachtoffer] stak. Ik heb gezien dat [verdachte] drie keer stak op de borstkas van [slachtoffer] . Nadat [verdachte] [slachtoffer] had gestoken liep [verdachte] langs mij heen en zei tegen mij dat hij van het mes af moest. Hij is toen richting het kippenhok gelopen. Ik heb mijn fiets gepakt en ben weggefietst. Ineens fietste [verdachte] naast mij. Hij was boos en zei dat hij het kut vond en wel opgepakt zou worden. [9]
Door
verdachteis, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Op 31 maart 2018 ging ik naar het verjaardagsfeestje van [naam 1] aan De [adres] in Den Ham. Bij [naam 1] thuis waren, naast [naam 1] , ook [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Later op de avond kwamen er ook vier jongens uit de omgeving van Zwolle op de verjaardag van [naam 1] . Na enige tijd ontstond er een discussie. Omdat er bij die discussie over en weer werd geschreeuwd en gebekvecht ben ik naar buiten gegaan. Op dat moment had ik mijn jas aan. In mijn jaszak zit altijd een mes, dus ook die avond had ik een mes bij mij. Eenmaal buiten gekomen ging het verder met schreeuwen en bekvechten. Ik weet nog wel dat het over de inhoud van een app ging en dat er op een gegeven moment gevochten werd. Mijn vrienden verklaren dat ik één van de jongens uit Zwolle, namelijk [slachtoffer] , met een mes heb gestoken. [10]
Een door dr.
H.H. de Boer,arts en patholoog, deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt rapport van 21 juni 2018, houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1998, is overleden te Almelo op 3 april 2018 om circa 22.10 uur.
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] is onder meer het navolgende gebleken:
Letsels:
Op de borst links, op circa 130 cm van de voetzoolrand en circa 6 cm van de middellijn, een lijnvormige gladrandige huidperforatie van circa 2,5 cm.
Links op de rug, op circa 124 cm van de voetzoolrand en circa 11 cm van de middellijn, een lijnvormige gladrandige huidperforatie van circa 1,7 cm.
Deze twee letsels hebben geleid tot enerzijds perforatie van de longslagader en bloedophoping in het hartzakje en anderzijds tot perforaties van de long. Het hiermee gepaard gaande bloedverlies en de functiestoornissen van hart en longen, hebben volgens de medische gegevens geleid tot een zeer slechte klinische toestand, met onder andere ernstige hersenschade en overige orgaanfunctiestoornissen door zuurstoftekort. De hersenschade zou vervolgens hebben geleid tot hersenzwelling met herseninklemming en het staken van de behandeling en het uiteindelijk overlijden tot gevolg. De sectiebevindingen passen hierbij.
Conclusie:
Het overlijden van [slachtoffer] , 19 jaren oud, wordt verklaard door verwikkelingen van twee steekletsels. [11]
De rechtbank is van oordeel dat op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk doden van [slachtoffer] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
verdachte in en omstreeks de periode van 31 maart 2018 tot en met 1 april 2018 te
Den Ham, in de gemeente Twenterand, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen met een mes die [slachtoffer] in het lichaam te steken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het primair bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, overeenkomstig het bepaalde in artikel 77c Sr, en dus met toepassing van het jeugdstrafrecht, wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twee jaren, met aftrek van het voorarrest en met oplegging van de PIJ-maatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat, met toepassing van het jeugdstrafrecht, volstaan dient te worden met een deels voorwaardelijke jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest en met oplegging van de door de reclassering in het rapport d.d. 10 september 2018 genoemde en in de pleitnota uitgewerkte voorwaarden. Oplegging van een PIJ-maatregel, zoals gevorderd, acht de raadsman een onnodig zwaar middel.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft [slachtoffer] met messteken om het leven gebracht en daarmee het nog jonge slachtoffer zijn meest fundamentele bezit ontnomen, namelijk het recht op leven. Verdachte heeft door zijn manier van handelen de familie en vrienden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. In de door de ouders en zus van het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen is op indrukwekkende wijze naar voren gebracht tot welk groot verdriet het handelen van verdachte heeft geleid en hoe de gewelddadige dood van het slachtoffer hun leven volledig heeft ontwricht. De dood van het slachtoffer heeft daarnaast de rechtsorde ernstig geschokt en in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg gebracht.
Bij het bepalen van de straf(modaliteit) en de hoogte ervan heeft de rechtbank acht geslagen op de ter terechtzitting gebleken persoonlijke omstandigheden van verdachte die met name zijn verwoord in de Pro Justitia rapportages van V.Y. Vuurmans, GZ-psycholoog en
D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater, en de Pro Justitia rapportage van Forensisch centrum Teylingereind en met name de daarin opgenomen conclusies van R.F. Ferdinand, psychiater en L. Heukelom, GZ-psychoog.
Na te melden rapportages en de daarop gevolgde toelichting van de deskundigen ter terechtzitting houden, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in.
De gezamenlijke forensische beschouwing van R.F.Ferdinand en L. Heukelom:
Er is bij [verdachte] sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis, beide ernstig. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met vermijdende antisociale kenmerken. Of de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling het gedrag ten tijde van het ten laste gelegde direct heeft beïnvloed kan niet worden onderbouwd, omdat [verdachte] stelt als gevolg van middelengebruik niet te kunnen vertellen wat in hem is omgegaan.
Omdat niet duidelijk is wat de emoties, gedachten en motivaties waren van [verdachte] tijdens het ten laste gelegde, is niet uit te sluiten dat sprake is van een indirect verband. Zijn middelengebruik hangt samen met de beperkingen vanuit zijn problematiek en enige doorwerking in de vorm van ontremming door alcoholgebruik is voorstelbaar. In dat laatste geval zou dit leiden tot het advies om [verdachte] het feit, indien bewezen, maximaal licht verminderd toe te rekenen. Uitgebreid multidisciplinair onderzoek, inclusief uitgebreid gedragsneurologisch onderzoek, levert geen aanwijzingen voor geheugenproblemen op.
De risico-inschatting op basis van gestandaardiseerde instrumenten sluit aan bij de klinische inschatting dat het risico hoog is. De bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling uit zich enerzijds in antisociale trekken, zelfbepalend en oppositioneel gedrag en gebrekkige empathische vermogens en anderzijds in vermijdende trekken, een vermijdende copingstijl, beïnvloedbaarheid en middelengebruik om zich meer zelfverzekerd te voelen. Als hij middelen gebruikt is [verdachte] geneigd risicosituaties op te zoeken. Hij bagatelliseert zijn middelengebruik en herkent de stoornis in alcohol- en cannabisgebruik niet. Terugval in middelengebruik waarbij hij agressie kan laten zien is dan ook een belangrijke risicofactor.
Onderzoekers achten het jeugdstrafrecht meer passen dan het volwassenenstrafrecht. [verdachte] loopt door zijn identiteitsproblematiek achter op zijn kalenderleeftijd. De verwachting is dat hij nog niet uitontwikkeld is en kan profiteren van een pedagogische aanpak.
Om recidivegevaar af te wenden is langdurige intensieve behandeling nodig, gericht op de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling die immers de ernstige aan middelen gerelateerde stoornissen heeft geïnduceerd. Als deze niet eerst worden behandeld blijft de kans op terugval in middelengebruik groot. Het beperkte zelfinzicht en de beperkte behandelmotivatie maken dat de noodzakelijke behandeling in eerste instantie intensief dient te zijn. Ingeschat wordt dan [verdachte] binnen een ambulant kader onvoldoende bereikt zal kunnen worden. Daarnaast maakt de combinatie van de beperkte behandelmotivatie en het aanzienlijke recidiverisico, dat behandeling in eerste instantie geboden dient te worden in een setting met een hoog beveiligingsniveau. Op grond van het huidige onderzoek ziet het onderzoekend team geen andere mogelijkheid dan genoemde behandeling te adviseren in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Binnen een gedragsbeïnvloedende maatregel kan niet de benodigde intensieve behandeling met hoog beveiligingsniveau geboden worden en [verdachte] zal door zijn autoriteitsproblemen, beperkte behandelmotivatie, het bagatelliseren van zijn problemen en de beperkte positieve invloed van het sociale steunsysteem, niet bereikt kunnen worden binnen een ambulant kader.
Dit advies van de deskundigen wordt gedeeld door de reclassering.
De deskundige R.F. Ferdinand en L. Heukelom hebben daar ter terechtzitting, zakelijk weergegeven, nog aan toegevoegd:
R.F Ferdinand:
Als het gaat over de persoonlijkheidsontwikkeling van [verdachte] zien we twee kanten. Aan de ene kant de moeite met sociale contacten. Aan de andere kant de gedragsproblemen, oppositionele problemen en problemen betreffende het zich houden aan de regels.
[verdachte] wist dat als hij ging drinken hij mogelijk agressief zou worden.
Als hij niet gebruikt is er geen aanleiding dat hij fysiek agressief naar anderen zal worden. Het zou kunnen zijn dat de alcohol invloed heeft gehad op het ten laste gelegde, waarbij dat alcohol- en cannabisgebruik weer terug te leiden is tot zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Het alcoholgebruik is geen reden om het feit in verminderde mate toe te rekenen, maar de persoonlijkheidsontwikkeling wel. Met betrekking tot toepassing van het minderjarigenstrafrecht merk ik op dat de handelingsvaardigheden van [verdachte] veel geringer zijn dan je van iemand van zijn leeftijd mag verwachten. Daarnaast is het zo dat, als je kijkt naar de mogelijkheden voor pedagogische beïnvloeding, wij denken dat hij nog behoorlijk pedagogisch moet worden aangepakt. De maatschappij moet langdurig beveiligd worden. Dat kan met het opleggen van een PIJ-maatregel als hij volgens het jeugdstrafrecht wordt veroordeeld. De beperkte justitiële voorgeschiedenis pleit wat mij betreft niet voor de toepassing van het volwassenenstrafrecht. Je kunt met de cluster psychopathische ontwikkelingen niet zeggen dat iets heel duidelijk wijst in de richting van het toepassen van het volwassenenstrafrecht. [verdachte] zit niet in een crimineel milieu en hij pronkt niet met zijn delicten.
De twee clusters die op toepassing van het jeugdstrafrecht zien, te weten een gebrekkige handelingsvaardigheden en een noodzakelijke mogelijkheid voor pedagogische beïnvloeding wijzen heel duidelijk op toepassing van het jeugdstrafrecht. Kortom, de criteria die wijzen op het toepassen van het volwassenenstrafrecht zijn niet of nauwelijks aanwezig. Ik ben van mening dat [verdachte] niet thuis hoort in een TBS-setting, omdat hij pedagogisch beïnvloed moet worden. Een PIJ-maatregel acht ik veel meer op zijn plek dan een TBS maatregel.
De duur van de maatregel zal heel erg van [verdachte] afhangen. Het kan jaren duren, maar het hangt ook van de gemotiveerdheid van [verdachte] af. Het is in ieder geval niet in een paar maanden even geregeld.
L.Heukelom:
Er is uitgebreid neurologisch onderzoek verricht en daaruit blijkt niet van neurologische problematiek, die geheugenverlies zou kunnen verklaren. Er is een grote hoeveelheid alcohol en soft drugs gebruikt wat amnesie zou kunnen veroorzaken. Het gestelde geheugenverlies kan er ook mee te maken hebben dat het een hele ingewikkelde situatie voor [verdachte] is geweest en dat dat een rol speelt bij het niet kunnen of willen herinneren van de feiten.
We zien een hoog recidivegevaar vanwege de problematiek, de antisociale gedragingen, weinig probleeminzicht, en het weinig nemen van verantwoordelijkheid voor de dingen die niet goed gaan in zijn leven, ook buiten het ten laste gelegde om. Hij heeft ook nauwelijks behandelmotivatie. Daarnaast is sprake van oppositioneel en antisociaal gedrag en dat alles maakt dat we denken dat, als er geen behandeling wordt ingezet, er een hoog recidiverisico is. We denken dat het misbruik van alcohol en cannabis voortkomt uit de persoonlijkheidsproblematiek.
De ter terechtzitting gehoorde deskundige D. Matser heeft, aanvullend aan zijn op 27 juni 2018 uitgebrachte rapportage, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende verklaard.
Na kennis te hebben genomen van de rapportages van de heer Ferdinand en mevrouw Heukelom, kan ik mij wat betreft de mate waarin het feit aan [verdachte] toegerekend kan worden geheel vinden in hetgeen door hen is gerapporteerd en zij daarover ter zitting aanvullend hebben verklaard. Aanvankelijk was mijn conclusie dat ik geen inschatting kon maken van het recidivegevaar. Gelet op de bevindingen van Ferdinand en Heukelom is sprake is van een verhoogd recidiverisico. Ik heb [verdachte] kort na het ten laste gelegde onderzocht. Nadien is de door mij geconstateerde intrinsieke behandelmotivatie van [verdachte] waarschijnlijk afgenomen. Ik kan mij voorstellen dat een behandeling van [verdachte] in een ambulant kader geen optie meer is. Ik deel het advies van de rapporteurs om [verdachte] een onvoorwaardelijke PIJ op te leggen.
Ten aanzien van de beslissing om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank als volgt.
Naast de adviezen van de deskundigen, die de rechtbank overneemt, heeft de rechtbank in haar overwegingen het volgende betrokken. Toepassing van het volwassenenstrafrecht zou mogelijkheden bieden tot het opleggen van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur.‎ Het zou in dit geval echter eveneens betekenen dat verdachte gedurende zijn detentie niet wordt behandeld. Langdurige 'kale' celstraf verergert de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en doet de kans op recidive toenemen. Daarmee zou een situatie ontstaan waarbij verdachte, noch de samenleving gebaat is.
Gelet op de geconstateerde problematiek en de eensluidende adviezen zoals hiervoor beschreven, acht de rechtbank, gronden aanwezig voor toepassing van het jeugdstrafrecht
ex artikel 77c Sr. Voor het bewezen verklaarde feit is een jeugddetentie van 24 maanden de maximale straf die volgens de wet kan worden opgelegd. In verband met de ernst van het feit zal de rechtbank een jeugddetentie voor deze maximale duur opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Naast oplegging van jeugddetentie acht de rechtbank, in het bijzonder gelet op de in de besproken rapportages genoemde ernstige persoonlijkheidsproblematiek en het recidiverisico, oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk, teneinde verdachte gedurende langere tijd intensief te behandelen en te begeleiden in een klinische setting.
De PIJ-maatregel geldt voor de duur van drie jaar. Na twee jaar eindigt de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd. De maatregel kan worden verlengd tot een maximale duur van 7 (zeven) jaren nu de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Mr. I.I. Assink heeft namens de benadeelde partijen [vader] , [moeder] ,
[broer] , [zus 1] en [zus 2] , voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze, vorderingen ingediend.
Na te melden benadeelde partijen vorderen verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot de hieronder te noemen bedragen en bestaande uit na te melden posten, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
[vader](vader van het slachtoffer):
Materiële schade, bestaande uit de volgende posten:
-uitvaart € 14.010,52;
-kleding uitvaart € 149,95;
-eigen bijdrage ziekenhuis € 77,63;
-akte nalatenschap € 124,00;
-beschikking zorgtoeslag € 94,00;
-reiskosten € 449,02;
-medicatie € 151,91;
-eigen risico zorgverzekering € 283,26;
-hondenkennel € 136,80;
-parkeerkosten € 4,80;
-communicatiekosten € 2,95;
-fotoafdrukken € 5,00.
Wegens immateriële schade in de vorm van shockschade, wordt een bedrag van € 20.000,00 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
[moeder](moeder van het slachtoffer)
Materiële schade, bestaande uit de volgende posten:
-eigen risico zorgverzekering € 385,00;
-medicatie € 113,23;
-reiskosten € 140,40;
-medicatie (aanvulling) € 28,41.
Wegens immateriële schade in de vorm van shockschade wordt een bedrag van € 20.000,00 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
[broer](broer van het slachtoffer)
Materiële schade, bestaande uit de volgende posten:
-reiskosten € 981,76;
-parkeerkosten € 4,80.
Wegens immateriële schade in de vorm van shockschade, wordt een bedrag van € 17.500,00
gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
[zus 1](zus van het slachtoffer)
Materiële schade, bestaande uit de volgende posten:
-eigen risico zorgverzekering € 385,00;
-kleding uitvaart € 69,95;
-reiskosten € 413,14.
Wegens immateriële schade in de vorm van shockschade, wordt een bedrag van € 17.500,00 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
[zus 2](zus van het slachtoffer)
Materiële schade, bestaande uit de volgende posten:
-eigen risico zorgverzekering € 385,00;
-kleding uitvaart € 129,85;
-acupunctuur € 275,00;
-medicatie € 59,59;
-foto’s en lijsten € 96,25;
-reiskosten € 837,46;
-parkeerkosten € 4,80;
-aanvullende nota acupunctuur € 60,00.
Wegens immateriële schade in de vorm van shockschade, wordt een bedrag van € 17.500,00 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan na te melden personen de hierna te noemen bedragen dienen te worden toegewezen:
ten aanzien van [vader] , toewijzing van € 15.589,84 (materieel) en € 20.000,00 (immaterieel);
ten aanzien van [moeder] , toewijzing van € 667,04 (materieel) en € 20.000,00 (immaterieel);
ten aanzien van [zus 2] , toewijzing van € 19.287,75;
ten aanzien van [zus 1] , toewijzing van € 868,09;
ten aanzien van [broer] , toewijzing van € 981,76.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen wegens, de complexiteit van de opgevoerde schadeposten in hun vorderingen niet ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu met een behandeling van de vorderingen het strafproces onevenredig wordt belast.
Het subsidiaire standpunt van de raadsman wordt door hem uitgebreid verwoord in een door hem ter zitting overlegde en aan het proces-verbaal van de zitting gehechte bijlage bij de pleitnota. Samengevat luidt zijn standpunt als volgt:
ten aanzien van [vader]
uitvaartkosten:
een deugdelijke onderbouwing van de uitvaartkosten ontbreekt. In ieder geval zijn de opgevoerde kosten, althans een deel daarvan, niet redelijk en billijk. Bij toewijzing wordt matiging van het bedrag verzocht;
kleding uitvaart, eigen bijdrage ziekenhuis, zorgtoeslag, foto-afdrukken, eigen risico zorgverzekering, communicatiekosten:
een deugdelijke onderbouwing ontbreekt, zodat de op deze posten betrekking hebbende vorderingen dienen te worden afgewezen;
reiskosten:
een deel van de gevorderde reiskosten is onvoldoende onderbouwd zodat ten aanzien van dat deel afwijzing dient te volgen. Voor zover de kosten voldoende zijn onderbouwd dienen deze te worden gematigd;
medicatie:
deze kosten dienen te worden gematigd;
kosten hondenkennel:
deze kosten dienen te worden afgewezen nu een causaal verband met het ten laste gelegde ontbreekt;
de kosten in verband met de
akte nalatenschap en de parkeerkostenworden niet betwist;
ten aanzien van [moeder] :
eigen risico zorgverzekeraar:
deze kosten zijn onvoldoende onderbouwd en dienen te worden gematigd;
kosten medicatie:
deze kosten dienen wegens onvoldoende onderbouwing te worden afgewezen;
reiskosten:
zie opmerking [vader] ;
ten aanzien van [broer] :
reiskosten:
zie opmerking [vader] ;
parkeerkosten:
niet betwist;
ten aanzien van [zus 1] :
eigen risico zorgverzekering en kleding uitvaart:
deze kosten dienen wegens onvoldoende onderbouwing dan wel wegens het ontbreken van een causaal verband met het tenlastegelegde te worden afgewezen;
reiskosten:
zie opmerking [vader] ;
ten aanzien van [zus 2] :
eigen risico zorgverzekering, kleding uitvaart, acupunctuur, medicatie, foto’s en lijsten:
deze kosten dienen te worden afgewezen nu zij onvoldoende zijn onderbouwd, dan wel het causaal verband tussen deze kosten en het tenlastegelegde ontbreekt;
reiskosten:
zie opmerking [vader] ;
parkeerkosten
niet betwist.
Voor zover de vorderingen van de benadeelde partijen zien op immateriële schade dienen deze te worden afgewezen reeds nu, zakelijk weergegeven, niet is voldaan aan het in het Taxibusarrest geformuleerde criterium dat de nabestaanden kort na de gebeurtenis zijn geconfronteerd met de ernstige/gruwelijke gevolgen daarvan.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen redenen om de benadeelde partijen in hun vorderingen conform artikel 333 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kennelijk niet ontvankelijk te verklaren vanwege de complexiteit van de vorderingen. Het verweer wordt verworpen.
Materiële schade
Ten aanzien van [vader] :
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten die zien op uitvaart
ad € 14.010,52, eigen bijdrage ziekenhuis ad € 77,63, akte nalatenschap ad € 124,00, beschikking zorgtoeslag ad € 94,00, reiskosten ad € 449,02, medicatie ad € 151,91, parkeerkosten ad € 4,80 zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 14.911,88,te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het feit is gepleegd.
De opgevoerde materiële kosten die zien op kleding uitvaart ad € 149,95, eigen risico zorgverzekering ad € 283,26, hondenkennel ad € 136,80, fotoafdrukken ad € 5,00 en communicatiekosten ad € 2,95, zijn onvoldoende onderbouwd, terwijl namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor een bedrag van
€ 577,96niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
Ten aanzien van [moeder] :
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten die zien op medicatie ad
€ 113,23 met aanvulling van € 28,41 en reiskosten ad € 140,40, zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 282,04,te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het feit is gepleegd.
De opgevoerde materiële kosten die zien op eigen risico zorgverzekering ad € 385,00 zijn onvoldoende onderbouwd, terwijl namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor het bedrag van
€ 385,00niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
Ten aanzien van [broer] :
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadepost die ziet op parkeerkosten ad
€ 4,80 is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De opgevoerde schadepost die ziet op reiskosten ad € 981,76 is tot een bedrag van € 500,-- voldoende onderbouwd en aannemelijk en aldus tot dat bedrag toewijsbaar. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 504,80,te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het feit is gepleegd.
De opgevoerde reiskosten die zien op het meerdere van € 500,00 zijn onvoldoende onderbouwd, terwijl namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor een bedrag van
€ 481,76niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
Ten aanzien van [zus 1] :
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadepost die ziet op reiskosten ad
€ 413,14 is tot een bedrag van € 350,00,-- voldoende onderbouwd en aannemelijk en aldus tot dat bedrag toewijsbaar. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 350,00,te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het feit is gepleegd.
De opgevoerde reiskosten die zien op het meerdere van € 350,00 en de materiële kosten die zien op eigen risico zorgverzekering ad € 385,00 en kleding uitvaart ad € 69,95 zijn onvoldoende onderbouwd, terwijl namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor een bedrag van
€ 518,09niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
Ten aanzien van [zus 2] :
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten die zien op acupunctuur ad € 275,00 met aanvulling acupunctuur ad € 60,00, medicatie ad € 59,59, parkeerkosten ad
€ 4,80 zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De opgevoerde schadepost die ziet op reiskosten ad € 837,46 is tot een bedrag van € 700,00 voldoende onderbouwd en aannemelijk en aldus tot dat bedrag toewijsbaar. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 1.099,39,te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het feit is gepleegd.
De opgevoerde reiskosten die zien op het meerdere van € 700,00 en de materiële kosten die zien op eigen risico zorgverzekering ad € 385,00, kleding uitvaart ad € 129,85 en foto’s en lijsten ad € 96,28, zijn onvoldoende onderbouwd, terwijl namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor een bedrag van
€ 748,59niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
Immateriële schade
Bij een op shockschade gebaseerde vordering die in het kader van de strafprocedure door een benadeelde partij kan worden ingediend, kan in het algemeen worden gesteld dat sprake moet zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, voortvloeiend uit een hevige emotionele schok door het waarnemen van het misdrijf of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Vergoeding van shockschade vindt alleen onder strikte voorwaarden plaats.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of voornoemde, voor deze zaak specifieke feiten en omstandigheden, voldoende zijn om vast te stellen dat de benadeelden op directe wijze met de ernstige gevolgen van het door verdachte gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, zijn geconfronteerd. De rechtbank stelt vast dat het slachtoffer enkele uren nadat hij is neergestoken in het ziekenhuis door de nabestaanden zwaargewond is aangetroffen. Er waren voor de nabestaanden geen ernstige letsels zichtbaar op het lichaam van het slachtoffer.
Dat de gebeurtenis en de uiteindelijke dood van het slachtoffer bij de nabestaanden (benadeelden) een hevige schok en veel verdriet teweeg hebben gebracht is evident. Echter, hoe ingrijpend de gewelddadige dood van hun zoon/broer ook is, onder deze omstandigheden - te weten de confrontatie met hun ernstig verwonde familielid in het ziekenhuisbed, wiens verwondingen voor hen aan het oog waren onttrokken - is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van de situatie dat sprake is van het op directe wijze geconfronteerd zijn met de ernstige gevolgen van dit misdrijf en de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden. Onder deze omstandigheden kan geen vergoeding van shockschade aan de benadeelden worden toegekend.
De rechtbank zal om die reden de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaren in hun vordering ter zake van immateriële schade en bepalen dat dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal telkens de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77c, 77g, 77h, 77i en 77s Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
2 (twee) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast de
plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[vader]van een bedrag van
€ 14.911,88,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018. Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 14.911,88,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van
nul (0) dagenzal worden toegepast;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij, voor een deel van
€ 20.577,96(€ 577,96 materieel en
€ 20.000,00 immaterieel) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[moeder]van een bedrag van
€ 282,04,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018. Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 282,04,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van
nul (0) dagenzal worden toegepast;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij, voor een deel van
€ 20.385,00(€ 385,00 materieel en
€ 20.000,00 immaterieel) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[broer]van een bedrag van
€ 504,80,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018. Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 504,80,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van
nul (0) dagenzal worden toegepast;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij, voor een deel van
€ 17.981,76(€ 481,76 materieel
en € 17.500,00 immaterieel) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[zus 1]van een bedrag van
€ 350,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018. Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 350,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van
nul (0) dagenzal worden toegepast;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij, voor een deel van
€ 18.018,09(€ 518,09 materieel
en € 17.500,00 immaterieel) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[zus 2]van een bedrag van
€ 1.099,36,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018. Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.099,36,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van
nul (0) dagenzal worden toegepast;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij, voor een deel van
€ 18.248,59(€ 748,59 materieel en
€ 17.500,00 immaterieel) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. A.M. Rikken en mr. E. Venekatte, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met registratienummer 2018138339, ingekomen op 11 juni 2018. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van 1 april 2018, pagina’s 48 en 49.
3.Het proces-verbaal overlijden [slachtoffer] van 4 april 2018, pagina 59.
4.Het proces-verbaal verhoor van getuige [naam 5] van 1 april 2018, pagina’s 68 t/m 70.
5.Het proces-verbaal verhoor van getuige [naam 1] van 5 april 2018, pagina’s 76, 78 en 79.
6.Het proces-verbaal verhoor van getuige [naam 3] , pagina’s 100 t/m 103.
7.Het proces-verbaal verhoor van getuige [naam 6] , pagina’s ‘121 en 122.
8.Het proces-verbaal verhoor van getuige [naam 8] van 1 april 2018, pagina’s 130 t/m 132.
9.Het proces-verbaal verhoor van getuige [naam 2] van 10 april 2018, pagina’s 172 en 173.
10.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 september 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
11.Het door de arts en patholoog H.H. de Boer, verbonden aan het NFI, opgemaakt rapport pathalogieonderzoek d.d. 21 juni 2018, betreffende [slachtoffer] .