ECLI:NL:RBOVE:2019:828

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
C/08/228521 / KG ZA 19-34
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldsom in kort geding afgewezen wegens onvoldoende spoedeisend belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en [X], een natuurlijke persoon. De eiseres vorderde een betaling van € 44.000,51 van [X], die volgens eiseres voortvloeide uit een rekening-courant verhouding die voor 12 april 2018 was ontstaan. Eiseres stelde dat [X] meerdere afspraken over de terugbetaling niet was nagekomen, wat leidde tot een verslechtering van de verhoudingen tussen de aandeelhouders van eiseres. Bovendien had [X] op 21 december 2018 zonder overleg een bedrag van € 75.000 van de rekening van een dochteronderneming overgeboekt naar zijn privérekening, waardoor de totale schuld aan eiseres was opgelopen tot € 119.000,51. Eiseres stelde dat zij hierdoor in financiële problemen dreigde te komen.

De gedaagde, [X], voerde verweer en betwistte de vordering. Hij stelde dat eiseres geen spoedeisend belang had en dat de voorzieningenrechter niet bevoegd was om de zaak te behandelen, omdat er een aandeelhoudersovereenkomst zou zijn die geschillen aan een scheidsman zou toevertrouwen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat eiseres onvoldoende feiten en omstandigheden had gesteld die een onmiddellijke voorziening rechtvaardigden. De rechter concludeerde dat de vordering van eiseres moest worden afgewezen, omdat het spoedeisend belang niet voldoende aannemelijk was gemaakt. Eiseres werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [X].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/228521 / KG ZA 19-34
Vonnis in kort geding van 6 maart 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
advocaat mr. R. Bijlsma te Arnhem,
tegen
[X],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
advocaat mr. G.W. Weenink te Almelo.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [X] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties;
  • de door [X] ingediende producties;
  • de mondelinge behandeling, waar beide partijen zijn verschenen ( [eiseres]
vertegenwoordigd door de heer [A] ), bijgestaan door hun advocaten. Van het
verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt;
- de pleitnota van [X] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[X] is 100% aandeelhouder van [B] Beheer B.V.
2.2.
De heer [A] is 100% aandeelhouder van [C] Beheer B.V.
2.3.
[B] Beheer B.V. en [C] Beheer B.V. houden ieder 50% van de aandelen van [eiseres] .
2.4.
[eiseres] houdt aandelen in twee werkmaatschappijen:
[E] B.V. en PHJ Automation B.V.
2.5.
Tussen PHJ Automation B.V. en [X] is eveneens een kort geding procedure aanhangig bij deze rechtbank onder zaaknummer 228529 KG ZA 19-35.
De zaken hangen nauw met elkaar samen en worden daarom gelijktijdig behandeld.
In de zaak tussen PHJ Automation B.V. en [X] wordt separaat vonnis gewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van [X] tot betaling van een bedrag van € 44.000,51, met veroordeling van [X] in de proceskosten alsmede de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt - samengevat - aan haar vordering ten grondslag dat tussen haar en [X] in de periode voor 12 april 2018 een rekening-courant verhouding is ontstaan en dat [X] uit dien hoofde een bedrag van € 44.000,51 aan
[eiseres] verschuldigd is. Over het afbetalen van deze schuld zijn meermalen afspraken gemaakt, die [X] niet (volledig) is nagekomen. Mede hierdoor zijn de aandeelhouders van [eiseres] , [B] Beheer B.V. en [C] Beheer B.V., gebrouilleerd geraakt. Dit heeft er in geresulteerd dat [B] Beheer B.V. haar aandelen aan [C] Beheer B.V. te koop heeft aangeboden en sindsdien geen bemoeienis meer heeft met de gang van zaken bij [eiseres] .
Op 21 december 2018 heeft [X] , zonder overleg en zonder rechtsgrond,
€ 75.000,-- van de rekening van PHJ Automation B.V. naar zijn privérekening overgeboekt. Hierdoor is de totale schuld van [X] aan [eiseres] en de aan haar gelieerde dochtervennootschappen opgelopen tot € 119.000,51. [eiseres] dreigt hierdoor in de positie terecht te komen dat zij niet langer aan haar verplichtingen kan voldoen. Ondanks meerdere betalingsverzoeken van [eiseres] blijft [X] in gebreke met terugbetaling, aldus [eiseres] .
3.3.
[X] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de orde is een vordering tot betaling van een geldsom. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar
- kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
Aan het meest verstrekkende verweer van [X] , dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om van de onderhavige zaak kennis te nemen, zal voorbij worden gegaan. [X] heeft weliswaar betoogd dat partijen een aandeelhoudersovereenkomst hebben gesloten en dat in artikel 8 van die overeenkomst is bepaald dat alle geschillen zullen worden behandeld en beslist door één of meer scheidsmannen, maar dit is door [eiseres] betwist en door [X] niet aannemelijk gemaakt. In zijn pleitnota vermeldt [X] dat de aandeelhoudersovereenkomst als productie 2 in het geding zou zijn gebracht, maar de voorzieningenrechter heeft deze bij de producties niet aangetroffen.
4.3.
[X] heeft betwist dat [eiseres] een voldoende spoedeisend belang heeft om in kort geding een bevel tot betaling te krijgen. In het licht van die betwisting is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres] het spoedeisend belang bij haar vordering onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. [eiseres] heeft immers niet meer gesteld dan dat zij, vanwege de rekening-courant positie van
[X] in combinatie met de overboeking van een bedrag van € 75.000,-- door
[X] van de rekening van PHJ Automation B.V. naar zijn privérekening, in de positie terecht dreigt te komen dat zij niet langer aan haar verplichtingen kan voldoen. Aan die stelling legt [eiseres] enkel een e-mail van haar boekhouder ten grondslag met de volgende inhoud:
“Gezien de financiële situatie waarin PHJ Automation B.V. zich bevindt en waar het probeert uit te komen, is het absoluut niet verantwoord dat er gelden uit de B.V. worden onttrokken voor niet-PHJ Automation B.V. gerelateerde kosten en schulden. De ontvangen gelden/voorschot-bedragen zijn nodig om de nieuwe opdrachten uit te kunnen voeren, af te kunnen ronden en zo winst te behalen om de financiële huishouding verder op orde te krijgen.”
4.4.
[X] heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [eiseres] hiermee onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat een onmiddellijke voorziening moet worden getroffen. Het hiervoor genoemde e-mailbericht dateert van ruim twee maanden geleden (27 december 2018) en is in het geheel niet (cijfermatig) onderbouwd. Het e-mailbericht benoemt bovendien enkel de financiële situatie van PHJ Automation B.V. en niet die van [eiseres] . Dit klemt temeer nu
[X] onweersproken heeft gesteld dat hij al geruime tijd geen inzicht meer heeft in de administratie van [eiseres] (en overigens ook niet in de administratie van
PHJ Automation B.V.).
4.5.
De conclusie luidt dan ook dat de vordering van [eiseres] , bij gebreke van een spoedeisend belang, moet worden afgewezen. De overige stellingen van partijen behoeven derhalve geen bespreking.
4.6.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [X] worden begroot op:
- griffierecht € 914,--
- salaris advocaat €
816,--
Totaal € 1.730,--.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 1.730,--,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2019. [1]

Voetnoten

1.type: