In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiser, die onder bewind is gesteld, een verbod op de ontruiming van zijn woning door de stichting Welbions. Eiser stelt dat hij door de ontruiming dakloos zal worden en dat hij niet in staat is om binnen afzienbare tijd een andere woning te betrekken. De achtergrond van de zaak is een huurovereenkomst tussen eiser en Welbions, waarbij eiser een huurachterstand heeft opgebouwd van bijna zes maanden, tot een bedrag van € 3.231,94. De kantonrechter had eerder de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning uitgesproken, waarbij hij de herhaalde wanprestatie van eiser als reden aanvoerde.
Tijdens de zitting heeft eiser betoogd dat de ontbinding van de huurovereenkomst onterecht is, omdat de huurachterstand is ontstaan door overmacht. Welbions heeft echter gesteld dat eiser geen rechtens te respecteren belang heeft bij de ontbinding en dat zijn betalingsvoorstellen zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de mogelijkheid van dakloosheid voor eiser geen noodtoestand met zich meebrengt, aangezien dit een voorzienbaar gevolg is van het niet betalen van de huur. Bovendien is het de verantwoordelijkheid van eiser om de nodige voorzieningen te treffen voor zijn situatie.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De rechter heeft geoordeeld dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn verweer te voeren in de bodemprocedure en dat de eerdere beslissing van de kantonrechter niet op een juridische of feitelijke misslag berust.