ECLI:NL:RBOVE:2019:766

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
07/840032-00
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling na positieve evaluatie van betrokkene

Op 5 maart 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van het Openbaar Ministerie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van betrokkene, die sinds 2001 onder deze maatregel valt. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, waardoor de terbeschikkingstelling per 8 maart 2019 van rechtswege eindigt. Betrokkene, geboren in 1962 en verblijvende bij FPC Pompestichting, is ter beschikking gesteld na een veroordeling voor doodslag. De rechtbank heeft geconstateerd dat de terbeschikkingstelling een positief effect heeft gehad op betrokkene, die inmiddels een stabiel leven leidt, geen alcohol meer gebruikt en goed functioneert in de maatschappij. De deskundigen, waaronder psychiater [naam 1] en reclasseringswerker [naam 2], hebben unaniem geadviseerd om de maatregel niet te verlengen, omdat er geen actueel recidivegevaar is. De rechtbank heeft de adviezen van de deskundigen gevolgd en geconcludeerd dat de veiligheid van anderen niet in het geding is. De officier van justitie had om verlenging gevraagd om te voldoen aan de wettelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat verlenging in dit geval disproportioneel zou zijn. De rechtbank heeft daarbij de belangen van de nabestaanden en de maatschappij in overweging genomen, maar benadrukt dat de maatregel van terbeschikkingstelling is bedoeld voor een veilige terugkeer in de maatschappij. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. S.H. Peper, met mr. drs. H.M. Braam en mr. D.E. Schaap als leden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Strafrecht – Strafraadkamer
Parketnummer : 07/840032-00
Uitspraak : 5 maart 2019
Beslissingop de vordering van het Openbaar Ministerie tot verlenging van de termijn, gedurende welke:

[betrokkene] ,

geboren op [geboortedatum] 1962 in [geboorteplaats] ,
verblijvende bij FPC Pompestichting, Weg door Jonkerbos 55 te Nijmegen,
hierna te noemen: betrokkene,
ter beschikking is gesteld.
Betrokkene is bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 27 december 2001 ter beschikking gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege. De termijn van deze maatregel is ingegaan op 8 maart 2007. De terbeschikkingstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van deze rechtbank van 17 april 2018, waarbij de verpleging van overheidswege voorwaardelijk is beëindigd. De terbeschikkingstelling eindigt behoudens nadere voorziening op 8 maart 2019.
Het openbaar ministerie heeft op 10 januari 2019 een vordering ingediend tot verlenging van bovenvermelde termijn met één jaar. Bij die vordering zijn de door de wet voorgeschreven stukken overgelegd.
Het onderzoek in raadkamer heeft plaatsgevonden op 19 februari 2019.
In raadkamer zijn in het openbaar gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door zijn raadsman mr. W. Anker, advocaat te Leeuwarden;
  • de officier van justitie mr. M.H. de Weert;
  • de heer [naam 1] , psychiater bij het NIFP in Amsterdam, als deskundige;
  • de heer [naam 2] , reclasseringswerker, verbonden aan GGZ IrisZorg TBS unit Arnhem-Nijmegen.
Op 7 december 2018 is door psychiater [naam 1] (hierna: [naam 1] ) rapport en advies uitgebracht over de eventuele verlenging van de termijn van de maatregel van terbeschikkingstelling. De psychiater heeft geadviseerd om de maatregel niet te verlengen. Ook reclasseringswerker [naam 2] (hierna: [naam 2] ) heeft rapport en advies uitgebracht over de eventuele verlenging van de maatregel. De reclassering heeft ook geadviseerd de maatregel niet te verlengen.
Diagnose
[naam 1] heeft in zijn rapport geconcludeerd dat bij betrokkene sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische kenmerken. Daarnaast is sprake van alcoholafhankelijkheid die nu in langdurige remissie is. De behandeling is vanwege de ernst van het indexdelict steeds gekenmerkt geweest door een grote voorzichtigheid. Ter zitting heeft [naam 1] toegelicht dat het indexdelict niet lijkt te rijmen met hoe betrokkene overkomt als persoon. In de Oostvaarderskliniek heeft men geconcludeerd dat sprake moest zijn van schijnaanpassing en een zeer hoge mate van psychopathie. De behandeling van betrokkene was tot 2010 op die diagnose gericht. Betrokkene heeft in de Oostvaarderskliniek niet kunnen resocialiseren, maar hij heeft wel aan alle behandelonderdelen deelgenomen en er hebben zich geen incidenten voorgedaan. In 2010 is betrokkene geplaatst in FPC Pompestichting (de Pompekliniek). [naam 1] heeft toegelicht dat ook in de Pompekliniek grote voorzichtigheid werd betracht. In de Pompekliniek heeft men geconcludeerd dat geen sprake was van psychopathie, maar van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ook stelden zij vast dat geen sprake was van schijnaanpassing, maar dat betrokkenes gedrag oprecht was. In het verlengingsadvies van 2013 heeft de Pompekliniek de diagnose aangepast in die zin, dat geen sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, maar van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische kenmerken.
Behandelverloop
In de Pompekliniek heeft betrokkene zonder incidenten gefunctioneerd en was hij doorgaans constructief in het contact. Hij heeft zich in de afgelopen jaren met succes ingezet voor nadere onderzoeken en behandeling. Langzaamaan heeft betrokkene meer verantwoordelijkheden gekregen om te voorzien in zijn behoefte aan autonomie en vanwege de borderline. Volgens [naam 1] is dit heel goed verlopen. Betrokkene heeft uiteindelijk in de kliniekraad gezeten en heeft daar goed werk verricht.
Over het toestandsbeeld merkt [naam 1] op dat de persoonlijkheidsproblematiek beduidend milder is geworden ten opzichte van de situatie voorafgaand aan het indexdelict. Langdurige therapie en het ouder worden hebben daaraan bijgedragen. Betrokkene heeft een positieve houding en focust zich op de opbouw van een normaal leven. Zijn zelfredzaamheid en zelfstandigheid zijn groot. Hij drinkt geen alcohol en heeft dat in de afgelopen negentien jaren ook niet gedaan. De alcoholstoornis heeft in grote mate bijgedragen aan het plegen van het indexdelict. In het begin is wel sprake geweest van ontwenningsverschijnselen en zucht, maar die zijn in de loop der tijd verdwenen. [naam 1] heeft ter zitting benadrukt dat betrokkene na het afkicken van zijn alcoholverslaving geen zucht naar alcohol meer heeft gehad. Betrokkene heeft tijdens zijn behandeling ook geen terugval gehad. Dit is een positieve indicatie dat betrokkene ook in de toekomst geen zucht naar alcohol meer zal krijgen. Betrokkene woont inmiddels samen met zijn vrouw en sinds augustus 2017 is de behandeling ambulant voortgezet bij forensische psychiatrische polikliniek Kairos. De behandeling bestaat uit psychotherapie die momenteel wordt afgebouwd.
[naam 1] concludeert dat betrokkene in voldoende mate van de maatregel heeft geprofiteerd. Zijn persoonlijkheidsproblematiek is beduidend minder geworden, is verbleekt, en zijn leven is op orde. De kans op herhaling op een geweldsdelict wordt als laag ingeschat. Er is geen indicatie voor hulpverlening meer en [naam 1] ziet daarom geen meerwaarde in het verlengen van de maatregel.
Reclasseringsadvies
Betrokkene verblijft één nacht per week in de beschermde woonvorm van de Pompekliniek “de Meander”, zodat hij dit adres als postadres kan behouden. De overige nachten verblijft hij bij zijn vrouw. Betrokkene staat in de BRP ingeschreven op het adres van “de Meander”, om ongeregeldheden en onrust bij de woning van zijn vrouw te voorkomen. Na het beëindigen van de maatregel wil betrokkene zich inschrijven in de BRP op het adres waar hij met zijn vrouw woont. Betrokkene heeft eenmaal per twee weken contact met de reclassering. Deze contacten verlopen ontspannen. Betrokkene heeft tijdens zijn behandeling goed zicht gekregen op zijn aandachtsgebieden en kwetsbaarheden, zoals spanningsopbouw en het opkroppen van die gevoelens. Betrokkene kan overal goed over praten en er is geen sprake van spanningen.
Naast het contact met de reclassering heeft betrokkene eenmaal per twee weken contact met zijn behandelaar bij Kairos. Volgens de behandelaar zijn er geen actuele problemen die aandacht vragen. Het contact richt zich primair op het houden van een vinger aan de pols. Zowel betrokkene als de behandelaar benoemen de meerwaarde van dit contact om tijdig te kunnen interveniëren als sprake zou zijn van spanningsopbouw. Het ligt volgens betrokkene en zijn behandelaar niet in de lijn der verwachting dat dit zal gebeuren.
Betrokkene werkt fulltime als metaalbewerker. Tot op heden zijn er geen signalen dat betrokkene stress ervaart in zijn werkzaamheden. Betrokkene is wel open over zaken die niet goed verlopen zoals het ‘teveel hooi op zijn vork nemen’. Dit leidt niet tot stress gerelateerde klachten, maar meer tot lichamelijke klachten. Betrokkene kan dan goed benoemen dat hij beter andere keuzes had kunnen maken. Er zijn geen bijzonderheden te melden over de financiën van betrokkene. Hij kan met zijn salaris voorzien in zijn levensbehoefte en ontvangt geen vergoeding meer voor begeleid wonen.
De reclassering controleert steekproefsgewijs door blaastesten of betrokkene alcohol gebruikt. De uitslagen van deze testen waren altijd negatief. Een recente ervaring met een collega die vanwege alcoholgebruik minder goed functioneerde, heeft zijn stellige overtuiging om abstinent te blijven verder gesterkt. [naam 2] heeft ter zitting toegelicht dat hij in zijn gesprekken met betrokkene ziet dat sprake is van een intrinsieke motivatie om geen alcohol te gebruiken.
In de omgeving waar betrokkene met zijn vrouw woont is sprake van goede omgang met de buren en de voorganger van een lokale kerk. Betrokkene is handig en doet af en toe klusjes bij de buren. Betrokkene speelt daarnaast in een band met (ex)-cliënten en medewerkers van de Pompekliniek. Met deze band treedt hij ook op. Volgens zijn vrouw staat hij als een vriendelijke en behulpzame man bekend in de buurt. De gelijkwaardigheid van de relatie met de vrouw van betrokkene is lange tijd intensief onderzocht. De behandelaar die zowel betrokkene als zijn vrouw intensief heeft begeleid spreekt van een gelijkwaardige, stabiele relatie. Op basis van gesprekken met de vrouw van betrokkene heeft de reclassering diezelfde indruk.
Betrokkene heeft geen contact met zijn broer en zussen. Oudere familieleden waar betrokkene nog wel contact mee had, zijn inmiddels overleden. De reclassering heeft het recidiverisico ingeschat als relatief laag en stelt dat er geen doelen meer te behalen zijn binnen het reclasseringstoezicht. Ter zitting heeft [naam 2] geconcludeerd dat betrokkene is geland waar hij zou moeten zijn. De reclassering adviseert de maatregel daarom niet te verlengen.
Verklaring betrokkene
Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat hij zijn leven op een prettige en rustige manier leidt en dat hij er klaar voor is om dit zonder het laatste stukje belemmering van de maatregel te doen. Hij begrijpt de angst van de nabestaanden en de samenleving als de maatregel niet verlengd zou worden en hij weer alcohol zou gebruiken, maar hij is zeer gemotiveerd om dit niet te doen. Bovendien is sprake van een goed sociaal netwerk en weet hij dat hij zijn behandelaars en zijn reclasseringswerker gedurende vele jaren nog kan bellen als dat nodig is.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in raadkamer de vordering tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling voor de duur van één jaar gehandhaafd. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat er, gezien de adviezen van de deskundigen en gelet op artikel 38d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), geen grond is om de maatregel te verlengen. Echter, de maatregel van terbeschikkingstelling is bij beslissing van de rechtbank Overijssel van 17 april 2018 voorwaardelijk beëindigd. Op grond van artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), vindt beëindiging van de terbeschikkingstelling pas plaats nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest. Die termijn is nog niet verstreken, waardoor beëindiging op dit moment onmogelijk is. Op grond van artikel 38d, tweede lid Sr kan de termijn van de terbeschikkingstelling slechts telkens met één of twee jaar worden verlengd, en dus niet met een gedeelte van een jaar. De officier van justitie heeft om die reden gevorderd dat de maatregel van terbeschikkingstelling met een jaar wordt verlengd en voorwaardelijk beëindigd blijft en dat het aantal voorwaarden wordt teruggebracht naar het niet plegen van strafbare feiten en het zich niet in Kampen bevinden.
Standpunt van betrokkene en zijn raadsman
Betrokkene en zijn raadsman hebben in raadkamer verklaard bezwaar te hebben tegen verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling. Daartoe is onder meer aangevoerd dat verlenging van de maatregel op grond van artikel 38d, tweede lid Sr slechts kan plaatsvinden indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist. De deskundigen zijn er duidelijk over geweest dat een dergelijke situatie niet meer aan de orde is. De maatregel van terbeschikkingstelling zou dus niet moeten worden verlengd. Echter, artikel 509t Sv staat in de weg aan een definitieve beëindiging van de terbeschikkingstelling, omdat de verpleging van overheidswege nog niet een jaar voorwaardelijk is beëindigd. De verpleging van overheidswege is echter al wel een substantieel deel van een jaar, namelijk tien maanden, voorwaardelijk beëindigd. Sinds de beslissing tot voorwaardelijke beëindiging is de voortgang van betrokkene steeds positief verlopen. Hij heeft een betaalde baan en een stabiele relatie. De deskundigen schatten het recidivegevaar in als laag en zien geen noodzaak meer tot behandeling. Betrokkene houdt zich aan de voorwaarden en is open en transparant. In de praktijk zal er weinig veranderen als de vordering tot verlenging van de maatregel wordt afgewezen. Betrokkene blijft eenmaal in de twee weken contact houden met de reclassering en met de behandelaar bij Kairos. Volgens de raadsman zou de maatregel van terbeschikkingstelling beëindigd moeten worden en kan artikel 509t Sv gepasseerd worden door de zaak aan te houden tot de voorwaardelijke beëindiging een jaar heeft geduurd, door te handelen naar de geest van de wet, of door artikel 509t Sv buiten toepassing te laten.

OVERWEGINGEN

De rechtbank dient op grond van het bepaalde in artikel 38d Sr te bepalen of de termijn van de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden verlengd.
De maatregel van terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren.
De vordering is op 10 januari 2019 en derhalve tijdig ingediend.
Is er grond voor verlenging van de maatregel?
Vooropgesteld moet worden dat op grond van artikel 38d, tweede lid Sr de termijn van een terbeschikkingstelling slechts kan worden verlengd indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist.
Gelet op de rapporten van [naam 1] en [naam 2] en op de ter zitting door de deskundigen gegeven uitgebreide toelichting, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een actueel recidivegevaar. Dit betekent dat niet langer is voldaan aan het genoemde vereiste voor verlenging van de terbeschikkingstelling.
Kan de maatregel worden beëindigd?
Op grond van artikel 509t, tweede lid Sv vindt beëindiging van de terbeschikkingstelling niet plaats dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest. Dit laatste is in deze zaak niet het geval. De maatregel van terbeschikkingstelling is bij beslissing van 17 april 2018 voorwaardelijk beëindigd.
Op grond van artikel 509t, eerste lid Sv, moet de rechtbank zo snel mogelijk en uiterlijk binnen twee maanden na het indienen van de vordering door de officier van justitie beslissen. Dat betekent dat de rechtbank uiterlijk op 10 maart 2019 een beslissing moet nemen op de vordering. De rechtbank ziet, gelet daarop, geen aanleiding om de zaak aan te houden tot na 17 april 2019, om de enkele reden dat daarmee de termijn van artikel 509t, tweede lid, Sv kan worden ‘omzeild’.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met de invoering van de tweede volzin van het tweede lid van artikel 509t Sv heeft beoogd de zogenoemde ‘contraire beëindigingen’ van de terbeschikkingstelling onmogelijk te maken. Van een contraire beëindiging is volgens de wetgever sprake wanneer de maatregel van terbeschikkingstelling onmiddellijk wordt beëindigd zowel tegen de wens van het openbaar ministerie als tegen de adviezen van de deskundigen in. Een dergelijke onmiddellijke beëindiging van de maatregel zou in de weg staan aan een goede voorbereiding van de terugkeer van de terbeschikkinggestelde in de maatschappij, teneinde het recidiverisico zoveel mogelijk te beperken. Hierbij stond de wetgever een terugkeer onder toezicht van de reclassering voor ogen.
De rechtbank is van oordeel dat van een contraire beëindiging in de onderhavige zaak geen sprake zou zijn, omdat ook de officier van justitie heeft betoogd dat geen sprake is van gevaar voor de veiligheid van personen of de algemene veiligheid van personen of goederen. De officier van justitie heeft slechts verlenging van de terbeschikkingstelling gevorderd om aan de termijn van artikel 509t Sv te kunnen voldoen. Van een onmiddellijke, abrupte beëindiging van de maatregel is volgens de deskundigen en de officier van justitie geen sprake. De maatregel van terbeschikkingstelling heeft lang geduurd en is zeer geleidelijk verlopen. Bovendien is sprake van nazorg in de vorm van reclasseringscontacten en therapie.
De rechtbank is daarom van oordeel dat voorbij kan worden gegaan aan de gestelde termijn in artikel 509t Sv, omdat de situatie waarvoor de wetgever deze bepaling in het wetboek van Strafvordering heeft opgenomen, zich in dit geval niet voordoet. Bovendien is de verpleging van overheidswege ruim tien maanden voorwaardelijk beëindigd. Verlenging van de maatregel met een jaar, terwijl het vereiste van artikel 38d, tweede lid Sr zich niet voordoet, zou volgens de rechtbank disproportioneel zijn en geen doel dienen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de vordering van de officier van justitie af te wijzen waardoor de maatregel van rechtswege zal eindigen per 8 maart 2019.
De rechtbank realiseert zich dat dit de beslissing is waar de nabestaanden al jaren voor vrezen. Het delict waar betrokkene voor is veroordeeld heeft de maatschappij diep geschokt en voor veel verdriet gezorgd bij de familie en die gevoelens verdwijnen niet door tijdverloop. Maar de rechtbank moet oordelen vanuit het juridisch kader en de bedoeling van de maatregel van terbeschikkingstelling, die in essentie is gericht op een veilige terugkeer van een terbeschikkinggestelde in de maatschappij. In dit geval heeft de maatregel lang geduurd en een zeer positief effect gehad op betrokkene. De deskundigen vinden unaniem dat met de maatregel geen doel meer te behalen valt. De rechtbank oordeelt onder die omstandigheden dat het nu tijd is dat betrokkene veilig terug kan keren in de maatschappij.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d Sr, alsmede de artikelen 509o, 509p, 509s en 509t Sv.

BESLISSING

De rechtbank
wijst afde vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar waardoor de terbeschikkingstelling van rechtswege eindigt per 8 maart 2019.
Aldus gegeven door mr. S.H. Peper, voorzitter, mr. drs. H.M Braam en mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2019.