[X] betwist de vorderingen van [eiser] en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] , althans het afwijzen van zijn vordering met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding en in de nakosten. [X] onderbouwt die stellingname als volgt.
4.2
Bij de aan- en verkoop zijn partijen overeengekomen de onroerende zaak te (ver)kopen vanaf het midden van de heg, het hart van de stam. Het was [X] niet bekend dat het hart van de stam niet de kadastrale perceelgrens was. Het lag niet op de weg van [X] een kadastrale hermeting te laten verrichten. [X] heeft gehandeld zoals van een zorgvuldig handelend makelaar mag worden verwacht.
4.3
[X] betwist het causaal verband en de schade en voert aan dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd. [X] beroept zich op eigen schuld van [eiser] , die er voor heeft gekozen geen aankoopmakelaar in te schakelen en ondanks zijn twijfel over de ligging van de perceelgrens genoegen heeft genomen met de gegeven antwoorden.
5. Standpunt [gedaagde 1]
5.1
betwist de vorderingen van [eiser] en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] , althans het afwijzen van zijn vordering, subsidiair een toewijzend vonnis ofwel niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren ofwel te bepalen dat zekerheid moet worden gesteld, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding en in de nakosten.
[gedaagde 1] onderbouwt die stellingname als volgt.
5.2
De kadastrale aanduidingen in de koop- en leveringsakte zijn een indicatieve aanduiding van wat er is verkocht. Bij de exacte begrenzing van wat er is verkocht komt het aan op de partijbedoeling, aldus [gedaagde 1] . Die partijbedoeling was en is om te verkopen en te leveren tot aan de erfgrens, met andere woorden: tot op het hart van de heg. Die erfgrens lag een stukje op het buurperceel. [gedaagde 1] was ook eigenaar van het buurperceel en heeft geleverd conform de partijbedoeling. Spiegelbeeldig gold hetzelfde bij de latere verkoop van het buurperceel.
5.3
[eiser] heeft zich laten aanpraten dat de nieuwe buurman eigenaar zou zijn van het gehele kadastrale perceel en wel tot aan de kadastrale grens. [eiser] is echter eigenaar tot de erfgrens (het hart van de gerooide heg) en zijn buurman heeft het eigendom van [eiser] overbouwd.
5.4
[gedaagde 1] wist niet dat de erfgrens niet overeenstemde met de kadastrale grens. Er zijn geen garanties gegeven. [eiser] had eenvoudig aan de hand van de kadastrale tekening kunnen vaststellen dat de afstand tussen de woning en de kadastrale grens niet voldeed aan zijn verwachtingen. [gedaagde 1] treft geen enkel verwijt. [gedaagde 1] betwist de schadeomvang.
6.1
De rechtbank overweegt als volgt. [eiser] wilde de woning kopen met grond tot aan het midden van de heg. Dat is ook wat [gedaagde 1] te koop aanbood. [X] heeft dit, als makelaar optredend namens [gedaagde 1] , in zijn e-mailbericht aan [eiser] ook als uitgangspunt vermeld. Koper en verkoper stond hetzelfde voor ogen. Aldus had de overeenkomst betrekking om méér grond dan alleen het kadastrale perceel: het omvatte tevens een strook van het buurperceel. De omstandigheid dat [gedaagde 1] ook eigenaar was van het buurperceel bracht mee, dat [gedaagde 1] in staat was ook die strook te verkopen en te leveren.
6.2
De kadastrale vermelding in de koopakte en de leveringsakte dekte daarmee dus niet de gehele lading. Echter, bij de beantwoording van de vraag wat de omvang van het perceel is dat partijen hebben beoogd te kopen / verkopen komt het aan op de partijbedoelingen. Aan de vermelding van kadastrale aanduiding in de koopakte en/of leveringsakte komt in dat verband geen beslissende betekenis toe. De vermelding van de kadastrale aanduiding in de koopakte en/of leveringsakte strekt er in het algemeen toe om, in verband met het in artikel 3:84 lid 2 BW neergelegde vereiste van voldoende bepaaldheid, een nadere aanduiding te geven van de ligging van de onroerende zaak zonder dat daarmee bedoeld is ten aanzien van de precieze omvang van het verkochte enige specificatie te geven. De kadastrale aanduiding zal in de meeste gevallen ook niet als zodanig herkenbaar of zichtbaar zijn op een te koop aangeboden perceel, zodat de partijbedoelingen in het algemeen ook niet daarop gericht zullen zijn.
6.3
Aldus heeft [eiser] op 15 juli 2016 óók de strook in eigendom verkregen. Op dat moment had [gedaagde 1] als verkoper voldaan aan zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst. [eiser] heeft de door hem gekochte onroerende zaak (inclusief de strook) vervolgens in gebruik genomen.
6.4
Na verloop van tijd maakte [A] , met een beroep op een kadastrale tekening, aanspraak op de strook. [eiser] had kunnen tegenwerpen dat hij ( [eiser] ), anders dan volgend uit de kadastrale tekening, eigenaar was van de strook. [eiser] concludeerde op dat moment evenwel dat [A] het gelijk aan zijn zijde had. Vervolgens heeft [A] de grond tot aan de kadastrale grens (dus inclusief de strook) in bezit en in gebruik genomen.
6.5
Het stond [eiser] vrij goed te vinden dat [A] de strook in bezit nam, maar dat bracht en brengt niet mee dat [gedaagde 1] niet zou hebben geleverd wat hij moest leveren.
6.6
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen moet worden geconcludeerd dat evenmin is komen vast te staan dat [X] onrechtmatig zou hebben gehandeld.
6.7
Hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer.
6.8
Nu [gedaagde 1] en [X] niet toerekenbaar zijn tekortgeschoten en/of onrechtmatig hebben gehandeld, zal de verklaring voor recht niet worden gegeven, terwijl de gevorderde schadevergoeding moet worden afgewezen.
6.9
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, welke kosten als volgt worden begroot:
- griffierecht € 895,--
- salaris advocaat € 1.390,-- (2 punten tarief III)
- nakosten
€ 2.285,-- + p.m.
- griffierecht € 1.950,--
- salaris advocaat € 1.390,-- (2 punten tarief III)
- nakosten
€ 3.340,-- + p.m.
De kostenveroordeling ten gunste van [X] zal, nu zulks is gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De beslissing
De rechtbank
I. Wijst af de vorderingen van [eiser] .
II. Veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde 1] begroot
op € 2.285,--, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen
veertien dagen na 30 januari 2019, en – voor het geval voldoening van de
(na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de
wettelijke rente over de (na) kosten te rekenen van bedoelde termijn voor
voldoening.
III. Veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding aan de zijde van [X]
begroot op € 3.340,-- te vermeerderen met de nakosten ad € 157,-- zonder
betekening en € 239,-- in geval van betekening en - voor het geval voldoening van
de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de
daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 14 dagen na 30 januari 2019 tot de
dag der algehele voldoening.
IV. Verklaart onderdeel III. van dit dictum uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af hetgeen meer of anders gevorderd is.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op
30 januari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.