ECLI:NL:RBOVE:2019:712

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 februari 2019
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
760183-18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in cocaïne en verboden wapenbezit met bijzondere voorwaarden

Op 26 februari 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 22-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 297 dagen, waarvan 270 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De man werd schuldig bevonden aan handel in cocaïne en verboden wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 16 oktober 2018 tot en met 11 november 2018 opzettelijk cocaïne heeft verkocht en op 11 november 2018 cocaïne en een vuurwapen voorhanden heeft gehad. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van getuigen, het DNA-onderzoek en de inhoud van sms-berichten op de telefoon van de verdachte. De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen maanden en 27 dagen geëist, met bijzondere voorwaarden van de reclassering. De rechtbank volgde dit advies gedeeltelijk en legde een voorwaardelijke straf op, waarbij de verdachte zich moet houden aan de geadviseerde voorwaarden van de reclassering, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en een alcoholverbod. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke delicten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-760183-18 (P)
Datum vonnis: 26 februari 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 februari 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N. Huisman en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 16 oktober 2018 tot en met 11 november 2018 heeft gehandeld in cocaïne;
feit 2:op 11 november 2018 4,1 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
feit 3: op 11 november 2018 een verboden vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 oktober
2018 tot en met 11 november 2018 te Nijverdal (gemeente Hellendoorn) en/of
gemeente Rijssen-Holten en/of Wierden, in elk geval in Nederland, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft
gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 11 november 2018 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4.1 gram cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 11 november 2018 te Rijssen, in ieder geval in Nederland,
een wapen van categorie II, onder 3 of categorie III, onder 1 van de Wet
Wapens en Munitie, te weten een (enkelschots) wapen, zijnde een vuurwapen in
de vorm van een geweer, revolver en/of pistool of een vuurwapen dat zodanig
was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was,
voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft bekend dat hij de telefoon, de drugs en het wapen uit de auto heeft gegooid en dat uit de NFI-rapporten is gebleken dat het op het wapen en de telefoon aangetroffen DNA- materiaal matcht met het DNA van verdachte. Uit de inhoud van de zich op de telefoon bevindende sms’jes blijkt bovendien dat er cocaïne werd gedeald door de gebruiker van de telefoon.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van feit 1 bepleit, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de mobiele telefoon heeft gebruikt, dan wel dat hij diegene is die in de ten laste gelegde periode in cocaïne heeft gehandeld. De verdediging heeft tevens een voorwaardelijk verzoek tot deskundigenonderzoek naar het sms’je dat begint met [verdachte] gedaan. De verdediging heeft vrijspraak van de feiten 2 en 3 bepleit, omdat verdachte geen opzet had op het aanwezig dan wel voorhanden hebben van de drugs en het wapen, aangezien hij er pas toen de auto op zijn kant lag, achter kwam dat de drugs en het wapen in de auto lagen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 11 november 2018 rijdt verdachte, als bestuurder van een auto, bij het wegrijden van een parkeerplaats tegen een paaltje, waardoor de auto op de zijkant komt te liggen. Bij het verlaten van de auto gooit verdachte een blauwe Nokia mobiel, een vuurwapen en een boterhamzakje met vijf ponypacks met cocaïne weg.
Op de door verdachte weggegooide mobiel zijn onder meer de volgende uitgewisselde berichten aangetroffen met een persoon die als ‘homie’ wordt aangeduid:
  • ‘jo maat, kun je me grote brengen? en ‘hoelaat? € 50’, waarop (uiteindelijk) wordt geantwoord: ‘ligt er’
  • ‘jo maat, kun je vanavond in de caddy doen? € 50. Maakt niet uit hoe laat vanavond Maar geld ligt er al’, waarop wordt geantwoord ‘komt goed’.
Getuige [getuige] , de gebruiker van het telefoonnummer van contactpersoon ‘homie’, heeft bevestigd dat hij weleens cocaïne koopt en dat het geld en de geleverde cocaïne daarbij in zijn Caddy wordt gelegd. De rechtbank acht verdachtes verklaring dat de mobiel niet van hem was, maar van een niet nader te noemen persoon aan wie hij zijn auto een dag tevorenhad uitgeleend in het licht van het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank ziet geen noodzaak tot het laten verrichten van nader onderzoek naar een sms’je dat begint met [verdachte] en wijst het daartoe gedane verzoek van de verdediging af.
De rechtbank acht gelet op al het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 16 oktober 2018 tot en met 11 november 2018 opzettelijk cocaïne heeft verkocht.
De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 11 november 2018 opzettelijk cocaïne aanwezig heeft gehad en een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft aanvankelijk steeds met klem ontkend dat hij betrokkenheid had bij de aangetroffen verdovende middelen, de telefoon en het vuurwapen. Nadat verdachte ter terechtzitting werd geconfronteerd met de conclusies van het NFI dat zijn DNA matcht met het op de telefoon en het vuurwapen aangetroffen DNA, heeft hij zijn ontkennende verklaringen bijgesteld en verklaard dat hij de ponypacks met cocaïne, de telefoon en het vuurwapen weliswaar in handen had gehad maar dat die spullen niet van hem waren maar van een niet nader te noemen persoon aan wie verdachte een dag tevoren zijn auto had uitgeleend. Net als de eerdere ontkennende verklaringen van verdachte over zijn betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten, acht de rechtbank de laatste door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring volstrekt ongeloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank was de op aanwijzing van de getuige aangetroffen cocaïne, de telefoon en het vuurwapen van verdachte en heeft hij geprobeerd de cocaïne, de telefoon en het vuurwapen aan het zicht van de opsporing te onttrekken door die spullen weg te gooien.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 16 oktober 2018 tot en met 11 november 2018 in Nederland, meermalen,
opzettelijk heeft verkocht cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 11 november 2018 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten
opzettelijk aanwezig heeft gehad cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 11 november 2018 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank heeft eventuele in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 91 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van de Opiumwet;
feit 3
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden en 27 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft tevens een geldboete van € 228,-- gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een eventuele bewezenverklaring te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, met eventueel een voorwaardelijke straf. Verdachte kan zich vinden in de inhoud van het reclasseringsrapport en is bereid om zich aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te houden. De raadsman heeft verzocht om verdachte een eventueelop te leggen geldboete in termijnen te laten betalen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan handel in cocaïne. Het gebruik van cocaïne vormt een ernstige bedreiging voor de gezondheid en een aanmerkelijk deel van de criminaliteit vindt direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van drugs. Verdachte heeft zich daarvan geen rekenschap gegeven en ten behoeve van zijn eigen financiële gewin gehandeld. Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het behoeft geen uitleg dat van wapens een gevaarzettend karakter uitgaat. Ook de combinatie van het voorhanden hebben van een wapen en cocaïne en de handel in cocaïne, acht de rechtbank zeer kwalijk en baart de rechtbank zorgen.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld door de strafrechter, waaronder in 2015 voor delicten uit de Opiumwet en de Wet wapens en munitie.
De reclassering rapporteert in haar advies van 30 januari 2019 dat verdachte al sinds jonge leeftijd middelen gebruikt, waarvan de laatste jaren met name alcohol en cannabis en incidenteel harddrugs. Verdachte ziet hierin geen probleem. De reclassering schat het recidiverisico hoog, ondanks de beschermende factoren als werk, huisvesting en inkomen. De reclassering baseert dit op het pr-o criminele netwerk van verdachte, zijn gebrek aan probleemherkenning en op diagnostiek uit 2012 waaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van gevoeligheid voor identificatie met stoere (negatieve) rolmodellen, ADHD en een gedragsstoornis. Verdachte heeft in 2017 ook een reclasseringscontact gehad. Daarbij verleende verdachte wel medewerking, maar was er geen sprake van behandelmotivatie. Een nieuw reclasseringscontact moet daarom meer gericht worden op reële controle (bijvoorbeeld een alcoholband) en ambulante behandeling gericht op het emotioneel welzijn. De reclassering adviseert om een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat detentie ertoe zal leiden dat de banden met het pro-criminele netwerk zullen worden aangehaald en versterkt en dat negatieve rolmodellen zich zullen aandienen. Het zal bovendien tot verlies van werk en inkomen leiden. De reclassering adviseert om als bijzondere voorwaarden een meldplicht, deelname aan een gedragsinterventie, ambulante behandeling bij Transfore, een alcoholverbod en medewerking aan middelencontrole op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat een forse gevangenisstraf gelet op de aard en de ernst van de strafbare feiten op zijn plaats is. Gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport zal de rechtbank de duur van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf beperken tot de duur van het voorarrest. De rechtbank acht daarnaast ter voorkoming van recidive een forse voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank legt op een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met een proeftijd van drie jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 228,50 moet worden verbeurdverklaard, omdat het geld betreft dat aan verdachte toebehoort en dat geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is verkregen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33a, 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van de Opiumwet;
feit 3
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
297 (tweehonderdenzevenennegentig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
270 (tweehonderdenzeventig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als algemene
voorwaardedat veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Tactus Reclassering op het adres Wierdensestraat 32a te Almelo en dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd blijft melden op afspraken met de reclassering zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- deelneemt aan de gedragsinterventie COVA of een andere, door de reclassering te bepalen, gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- zich ambulant laat behandelen bij Transfore of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de regels die door of namens de zorgverleners van de polikliniek worden gegeven. Het innemen van medicatie kan onderdeel zijn van de behandeling;
- geen alcohol gebruikt;
- meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol en drugs, waarbij de reclassering bepaalt met welke frequentie en met welke controlemiddelen veroordeelde wordt gecontroleerd;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid,
Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geldbedrag van € 228,50;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en
mr. R.M. van Vuure, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Wilmink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2019.
Buiten staat
Mr. Van Vuure is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 2018537272 van 4 december 2018. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 februari 2019, inhoudende als verklaring van verdachte:
Toen ik uit de auto klom zag ik in het dashboardkastje de mobiel liggen. Ik heb de telefoon uit mijn auto gegooid.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] , van 12 november 2018, inclusief fotoblad, pagina’s 24 tot en met 53, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Inkomend bericht op 16 oktober: ‘Jo hoe laat kan je komen?’
Inkomend bericht op 23 oktober: ‘Geld ligt er al, je kunt komen!’
Inkomend bericht op 7 november: ‘Jo maat, kun je me grote brengen? en hoe laat?
€ 50’,
Inkomend bericht op 7 november: ‘Geld ligt er al. Laat je even weten als er ligt maat’
Uitgaand bericht op 7 november: ‘Ligt er’
Inkomend bericht op 9 november: ‘Jo maat, kun je vanavond in de caddy doen? € 50. Maakt niet uit hoe laat vanavond. Maar geld ligt er al!’
Uitgaand bericht op 9 november: ‘Komt goed!’
Uitgaand bericht op 11 november: ‘LIGT EQ’
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] , pagina’s 54 en 55, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik belde het telefoonnummer van de contactpersoon ‘Homie’ en hoorde dat de telefoon werd opgenomen door [getuige] . Ik heb hem een aantal vragen gesteld. [getuige] verklaarde: Het klopt dat ik weleens cocaïne koop. Ik koop al een half jaar af en toe bij deze dealer. De deal gaat als volgt: hij legt het in mijn Caddy en ik zorg dat het geld er ligt.
4. De rapportage van het NFI van 4 januari 2019, opgemaakt en ondertekend door
dr. L.H.J. Aarts, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aan het bloedspoor [nummer] is DNA-onderzoek verricht. Het DNA in het DNA profiel [nummer] kan afkomstig zijn van [verdachte] . De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Feit 2
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 februari 2019, inhoudende als verklaring van verdachte:
Toen ik uit de auto klom zag ik in het dashboardkastje de ponypacks liggen. Ik heb de ponypacks uit de auto gegooid.
2. De kennisgeving van inbeslagneming van 11 november 2018, pagina’s 86 en 87, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Datum en tijd: 11 november 2018 om 02:20 uur te Rijssen
Goednummer [nummer] : 2 stuks, ponypacks in boterhamzakje
Goednummer [nummer] : 3 stuks, ponypacks in boterhamzakje
3. Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , van 13 november 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Van de aangeboden hoeveelheid stoffen werd een klein monster genomen waarmee de indicatieve test(en) bij de Forensische Opsporing werd(en) uitgevoerd.
Onderzoek aan [nummer] , goednummer [nummer] , heeft een indicatie dat het testmateriaal Cocaïne bevat opgeleverd. Cocaïne staat vermeld op de lijst I van de Opiumwet.
Onderzoek aan [nummer] , goednummer [nummer] heeft een indicatie dat het testmateriaal Cocaïne bevat opgeleverd. Cocaïne staat vermeld op de lijst I van de Opiumwet.
Feit 3
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 februari 2019, inhoudende als verklaring van verdachte:
Toen ik op 11 november 2018 uit de auto klom zag ik in het dashboardkastje een wapen liggen. Ik heb het wapen toen uit de auto gegooid.
2. De kennisgeving van inbeslagneming van 11 november 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Beslagene: [verdachte]
Goednummer: [nummer]
Object: vuurwapen
Bijzonderheden: éénschots klein handwapen.
3. Het proces-verbaal onderzoek wapen, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 4] , van 14 januari 2019, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het inbeslaggenomen voorwerp (goednummer [nummer] ) is een pistool. Het pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 2 van de Wet wapens en munitie.
4. De rapportage van het NFI van 8 januari 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 5] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aan het onderzoeksmateriaal [nummer] is DNA-onderzoek verricht. Het DNA in het DNA mengprofiel [nummer] kan afkomstig zijn van [verdachte] en minimaal één onbekende persoon. Het DNA mengprofiel [nummer] is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijk wanneer hypothese 1 (de bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en één willekeurig onbekende persoon) waar is, dan wanneer hypothese 2 (de bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen) waar is.