In deze zaak vorderde eiseres, een melkveehouder, de overdracht van fosfaatrechten die volgens haar aan haar toekomen op basis van een opfokovereenkomst met gedaagden, een opfokbedrijf. De opfokovereenkomst, gesloten op 4 mei 2010, hield in dat gedaagden jongvee van eiseres opfokten, waarbij eiseres eigenaar bleef van het jongvee. De relevante wetgeving, de gewijzigde Meststoffenwet, bepaalt dat fosfaatrechten gekoppeld zijn aan het houderschap van de dieren op een bepaalde peildatum, in dit geval 2 juli 2015. Eiseres stelde dat zij rechthebbende was op de fosfaatrechten omdat zij eigenaar was van het jongvee, terwijl gedaagden de houder waren op de peildatum. De rechtbank oordeelde dat de gewijzigde Meststoffenwet bepaalt dat het houderschap op de peildatum bepalend is voor de toekenning van fosfaatrechten, en dat de juridische eigendom niet doorslaggevend is. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking, omdat gedaagden de fosfaatrechten op grond van de wet hadden verkregen. Eiseres werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten vergoeden.