ECLI:NL:RBOVE:2019:5402

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juni 2019
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
C/08/214412 / HA RK 18-42
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
  • H. Bottenberg - van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake deskundigenonderzoek in civiele procedure over grondclassificatie

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Overijssel, uitgesproken op 24 juni 2019, wordt de procedure besproken waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N.E. Koelemaij, zich richt tegen de uitvoeringscommissie Enter, vertegenwoordigd door mr. H. Postma. De rechtbank heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het vervolg van de procedure, waarbij een onafhankelijke deskundige zal worden ingeschakeld om onderzoek te verrichten naar de classificatie van bepaalde gronden die aan verzoeker zijn toegewezen. De kosten van dit onderzoek zullen worden gevorderd van de partij die in het ongelijk wordt gesteld.

De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen, waaronder een tussenbeschikking van 6 februari 2019, de uitvoeringscommissie de kans gegeven om haar beslissing te onderbouwen. De uitvoeringscommissie heeft een rapport ingediend, maar verzoeker heeft hierop kritiek geuit, onder andere over de objectiviteit van het rapport en de wijze van hoor en wederhoor. De rechtbank erkent de bezwaren van verzoeker en overweegt dat de objectiviteit van het rapport niet voldoende is gewaarborgd, mede door de betrokkenheid van projectmedewerkers van de uitvoeringscommissie.

De rechtbank heeft besloten om ir. W.J.M. de Groot, een veldbodemkundig onderzoeker van Wageningen Environmental Research, aan te stellen als deskundige. De kosten van het onderzoek worden geschat op € 4.840,00 inclusief btw, en de rechtbank is voornemens om deze kosten te laten dragen door de in het ongelijk gestelde partij. Partijen worden uitgenodigd om binnen vier weken hun standpunten over het vervolg van de procedure kenbaar te maken, waarbij zij ook de mogelijkheid hebben om het geschil op een andere manier op te lossen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/214412 / HA RK 18-42
Beschikking van 24 juni 2019
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
gemachtigde mr. N.E. Koelemaij te Assen,
tegen
de publiekrechtelijke bestuurscommissie ex artikel 81 van de Provinciewet
UITVOERINGSCOMMISSIE ENTER,
zetelende te Zwolle,
verweerster,
gemachtigde mr. H. Postma van de Provincie Overijssel,
en

1.[belanghebbende 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
belanghebbenden.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en de uitvoeringscommissie genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 6 februari 2019,
  • de brief van de uitvoeringscommissie van 18 maart 2019 met bijgevoegd het
“Rapport naar aanleiding van veldwerk 6 maart 2019” (hierna: het rapport),
- de akte uitlating deskundigenonderzoek van [verzoeker] van 6 juni 2019.
1.2.
Vervolgens is tussenbeschikking bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft bij tussenbeschikking de uitvoeringscommissie in de gelegenheid gesteld om haar bestreden beslissing op de door haar met 2, 4 en 5 in het verweerschrift genoemde onderdelen van het beroep van een deugdelijke onderbouwing te voorzien. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat in verband met de tussen partijen in geding zijnde kwaliteitsproblematiek de bodemdeskundige van de provincie, [betrokkene 1] (hierna te noemen [betrokkene 1] ), bodemonderzoek zou kunnen uitvoeren wat betreft de waardering van bepaalde delen van aan [verzoeker] toegedeelde gronden, ter onderbouwing van het standpunt van de uitvoeringscommissie dat die gronden juist zijn geclassificeerd.
2.2.
Door de uitvoeringscommissie is het rapport in geding gebracht, gepresenteerd als rapport van [betrokkene 1] inzake door deze verricht veldonderzoek. Het rapport zelf vermeldt dat het een weergave betreft van de constateringen bij veldwerk op 6 maart, uitgevoerd door de heer [betrokkene 1] en de heer [betrokkene 2] van de provincie Overijssel. Het rapport is niet van een ondertekening voorzien, noch van een dagtekening. [betrokkene 2] is [betrokkene 2] , projectmedewerker van de provincie en als zodanig als adviseur van de uitvoeringscommissie betrokken bij de herverkaveling (hierna [betrokkene 2] ).
2.3.
[verzoeker] heeft ten aanzien van het rapport aangevoerd dat dit geen objectieve rapportage betreft, met name vanwege de hoedanigheid van [betrokkene 2] en diens eerdere betrokkenheid bij de uitvoering van verbeteringswerken in verband met de toedeling voor in ieder geval een kavel die onderwerp is van het rapport.
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] hadden volgens [verzoeker] vóór het onderzoek moeten mededelen dat het hen niet vrij stond onderzoek voor de rechtbank uit te voeren.
2.4.
[verzoeker] heeft voorts kritiek geuit op de handelwijze van de uitvoeringscommissie wat betreft (het tot stand komen van ) het rapport. Enerzijds betreft dit de omstandigheid dat hij zich bij het veldonderzoek, waarvoor hij is uitgenodigd, onvoldoende gehoord en daarmee onvoldoende serieus genomen voelt, vanwege de zeer beperkte tijd die de onderzoekers voor het veldwerk ter beschikking hadden omdat het veldwerk volgens zijn zeggen kennelijk voorafgaand aan een vergadering van de uitvoeringscommissie moest gebeuren.
Anderzijds heeft [verzoeker] zich kritisch uitgelaten over de zeer korte termijn die hem (door [betrokkene 2] ) is geboden om op het
verslag van het veldwerkte reageren, te weten vanaf donderdagmiddag 7 maart 2019, 15:10 uur, zijnde het tijdstip van toezending per e-mail van het verslag, tot maandagochtend 11 maart 2019, 9:00 uur. Daarenboven is de wel op 18 maart 2019 aan [betrokkene 2] per e-mail gegeven inhoudelijke reactie van [verzoeker] niet meegenomen in het rapport. In het rapport is vermeld dat [verzoeker] geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid om opmerkingen te maken of aanvullingen te geven over het verslag. De uitvoeringscommissie heeft het rapport bij brief van maandag 18 maart 2019 aan de rechtbank gestuurd, die dat op donderdag 21 maart 2019 heeft ontvangen.
Al met al kan deze kritiek worden samengevat als het niet op deugdelijke wijze toepassen van hoor en wederhoor.
2.5.
De rechtbank stelt vast dat zij bij de tussenbeschikking niet daadwerkelijk [betrokkene 1] als deskundige heeft benoemd noch heeft bepaald dat hij in persoon het bodemonderzoek zou moeten doen. Echter, uit de tussenbeschikking volgt wel dat zij onderzoek door [betrokkene 1] voor ogen heeft gehad als alternatief voor benoeming van een andere deskundige, ervan uitgaande dat bij onderzoek door [betrokkene 1] de nodige objectiviteit zou zijn gewaarborgd.
2.6.
Nu niet duidelijk is dat het rapport een rapport van de hand van [betrokkene 1] is, brengt de kritiek van [verzoeker] naar het oordeel van de rechtbank mee dat op zijn minst de schijn is opgeroepen dat het rapport mede tot stand is gekomen door toedoen en betrokkenheid van een direct betrokken projectmedewerker ten dienste van de uitvoeringscommissie en dat daarmee de objectiviteit van het rapport onvoldoende vaststaat.
2.7.
De kritiek inzake de gang van zaken inzake hoor en wederhoor begrijpt de rechtbank. Anderzijds heeft zij in de beschikking van 6 februari 2019 bepaald dat [verzoeker] op het bericht van de uitvoeringscommissie, lees het rapport, zou kunnen reageren, hetgeen bij akte uitlating deskundigenbericht d.d 6 juni 2019 ook is gebeurd.
2.8.
[verzoeker] heeft ook inhoudelijk kritiek op het onderzoek, onder andere betreffende (de wijze van) de boringen. De rechtbank heeft evenwel ook de indruk dat [verzoeker] met bezwaren het eigenlijke geschilpunt, de classificatie van de gronden, deels te buiten gaat (bv. inzake bemesting).
2.9.
De uitvoeringscommissie heeft zich bereid getoond aan [verzoeker] een aanvullend bedrag van € 2.540,00 toe te kennen voor aanvullende werken. [verzoeker] heeft hierop niet gereageerd.
2.10.
De rechtbank ziet in de omstandigheden waaronder het rapport tot stand is gekomen en is ingediend aanleiding om te overwegen om alsnog over te gaan tot benoeming van een onafhankelijke deskundige.
2.11.
Zij heeft daartoe bereid gevonden ir. W.J.M. de Groot, Veldbodemkundig onderzoeker, verbonden aan Wageningen Environmental Research,
Team Bodem, Water en Landgebruik, van de Universiteit Wageningen.
Deze deskundige heeft de griffier van de rechtbank als volgt bericht:
“Voor de beoordeling van de klasseindeling van de omstreden perceelsgedeelten zoals die geldt volgens de uitvoeringscommissie, ofwel de stelling van de uitvoeringscommissie dat deze gronden in de juiste ruilklasse liggen, aan de hand van in te stellen onderzoek, totale oppervlakte plm. 3 ha schat ik nu in 1 dag veldwerk, een dag voorbereiding en twee dagen voor uitwerken en rapporteren van de informatie.
Totaal te verwachten kosten 4000.- excl. BTW incl. reiskosten.
Uitvoering van de werkzaamheden zal na de zomervakantie plaats kunnen vinden d.w.z. na 1 augustus 2019 en voor 1 september 2019.
Afbakening: Hierbij zal ik niet ingaan op de kwaliteit van het huidige gewas (gras-)bestand en de bemestingstoestand.
Voor de uitvoering heb ik de ruilklassenkaart of een fragment ervan (digitaal) en een rapportage van de bijbehorende indelingscriteria nodig.
Met de vervolgvraag: hoe beoordeelt u de door de uitvoeringscommissie gedane aanbeveling tot verbetering in relatie tot genoemde stelling; is die verbetering nodig voor de klasseindeling?
Ik zal me hierbij beperken tot de maatregelen die de bodem en hydrologie betreffen, niet de behoefte en uitvoering van het inzaaien en bemesten, daar die buiten de informatie van de ruilklassenkaart vallen.
2.12.
Zoals blijkt, zal dit onderzoek een bedrag van € 4.840,00 inclusief btw met zich brengen. De rechtbank wijst er op dat deze kosten uiteindelijk ten laste zullen komen van de in het ongelijk te stellen partij. De rechtbank is voornemens om bij een deskundigen-opdracht het voldoen van het voorschot op de kosten bij helfte aan partijen op te leggen.
2.13.
De rechtbank kan zich voorstellen dat partijen gezien het gedane financiële aanbod van de uitvoeringscommissie - waarop [verzoeker] niet heeft gereageerd - en (het risico van) de kosten van een deskundigenonderzoek het resterende deel van het beroep op andere wijze dan via het bevelen van een deskundigenonderzoek zouden willen oplossen.
2.14.
In verband met het vorenstaande zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten omtrent het vervolg van deze procedure, hetzij gelegen in de benoeming van voornoemde deskundige op kosten van de verliezende partij, hetzij gelegen in een andere wijze waarop het geschilpunt zou kunnen worden beslecht (lees: een afspraak tussen partijen waarbij zij dit onderdeel onderling regelen).

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten in de zin van rechtsoverwegingen 2.13 en 2.14 en wel
binnen vier wekenna dagtekening van deze beschikking,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Bottenberg - van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2019.