4.3De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]
heeft meerdere verklaringen afgelegd. In die verklaringen heeft zij op onderdelen een wisselende/inconsistente verklaring afgelegd, bijvoorbeeld als antwoord op de vraag of zij reeds in Roemenië wist dat zij, eenmaal in Nederland, in de prostitutie zou gaan werken. Voor de vaststelling of sprake is van mensenhandel is niet relevant of het slachtoffer zelf heeft ingestemd met het werken in de prostitutie, maar is relevant of het slachtoffer door het gebruik van dwangmiddelen in een uitbuitingssituatie is beland. [slachtoffer] heeft wel consistent verklaard over het met [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) naar Nederland komen en het voor [medeverdachte 1] verrichten van werkzaamheden in de prostitutie. De verklaringen van [slachtoffer] worden op dat punt door de verdediging ook niet bestreden. De rechtbank is van oordeel dat haar verklaringen op die punten voldoende betrouwbaar zijn, door andere bewijsmiddelen worden ondersteund en (aldus) voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Het verweer wordt verworpen.
Algemene overweging artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) - mensenhandel
Bij de beoordeling of sprake is van mensenhandel in de zin van (seksuele) uitbuiting zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid Sr, wordt gekeken of sprake is van drie bestanddelen, te weten (een aantal) dwangmiddelen, (een aantal) handelingen en het oogmerk van uitbuiting. Niet voor alle subonderdelen geldt dat de vaststelling van al deze bestanddelen nodig is om tot een bewezenverklaring te komen. Het bestanddeel “(oogmerk van) uitbuiting” is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in artikel 273f, tweede lid Sr van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. De vraag of en, zo ja, wanneer sprake is van “uitbuiting” in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van voornoemde vraag komt in elk geval betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengen en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Van een situatie van seksuele uitbuiting is blijkens de wetsgeschiedenis sprake wanneer betrokkene verkeert in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een Nederlandse mondige prostituee verkeert. Voor een bewezenverklaring van mensenhandel moet dus sprake zijn van dwangmiddelen en daarmee samenhangend het geheel of gedeeltelijk ontbreken van keuzevrijheid.
Vaststaande feiten
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af.
Op 29 november 2014 is [slachtoffer] samen met [medeverdachte 1] vanuit Roemenië in Nederland gearriveerd op het vliegveld [plaats 1] . [slachtoffer] en [medeverdachte 1] zijn van het vliegveld opgehaald door verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ), de dochter van [medeverdachte 1] . [slachtoffer] is samen met [verdachte] en [medeverdachte 1] naar de woning van [medeverdachte 1] en haar partner [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) gegaan aan de [adres 2] . Daar zijn erotische foto’s van [slachtoffer] gemaakt voor seksadvertenties. De seksadvertenties zijn gemaakt en op internet gezet. Kort daarna is [slachtoffer] door [verdachte] en [medeverdachte 1] naar het appartement aan de [adres 3] gebracht. Deze woning werd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gehuurd. In de woning aan de [adres 3] verbleef ook [medeverdachte 3] die daar reeds als prostituee werkzaamheden verrichtte. Ook [verdachte] heeft in die woning verbleven omdat zij in [plaats 2] naar school ging. [slachtoffer] heeft in en vanuit die woning in totaal drie dagen als prostituee gewerkt onder de werknaam [alias] . De klanten namen contact op met [medeverdachte 1] waarna [medeverdachte 1] aan [slachtoffer] doorgaf hoe laat de klant zou komen en wat zijn wensen waren. De politie heeft bij het binnentreden van de woning aan de [adres 3] op 5 december 2014 [slachtoffer] en [medeverdachte 3] aangetroffen. Kort na haar verhoor door de politie op 5 december 2014 is [slachtoffer] teruggekeerd naar Roemenië.
Artikel 273f, eerste lid, sub 1 Sr
Voor een bewezenverklaring van dit onderdeel moet sprake zijn van ten eerste één of meer
dwangmiddelen en ten tweede één of meer gedragingen. Ten derde moet er bij de verdachte sprake zijn van het oogmerk om het slachtoffer uit te buiten.
Dwangmiddelen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] jegens [slachtoffer] gebruik hebben gemaakt van dwangmiddelen.
Er is gebruik gemaakt van feitelijkheden door:
- erotische foto’s van het slachtoffer te maken, deze foto’s te verwerken in seksadvertenties, deze seksadvertenties via Speurders.nl op internet te publiceren, door potentiele klanten te woord te staan en afspraken te maken,
- in de onmiddellijke nabijheid te verblijven op het moment dat er een klant was, (aldus) toe te zien op haar werk(tijden) als prostituee en het aantal klanten en controle te houden over de verdiensten uit deze werkzaamheden.
Ook is misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer] zich bevond en van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht. [slachtoffer] is van Roemeense afkomst, kwam uit een minder welvarende thuissituatie en beschikte niet over voldoende eigen financiële middelen. In Roemenië vertelde [medeverdachte 1] aan [slachtoffer] dat zij in Nederland bij haar, [medeverdachte 1] , kon verblijven en geld kon verdienen waarna [slachtoffer] met [medeverdachte 1] is meegegaan naar Nederland. Haar reis werd voor haar betaald. Zij beschikte niet over geld toen zij in Nederland aan kwam. Kort na aankomst in Nederland, in een voor haar onbekend land met voor haar onbekende regels en gewoonten, waarbij zij bovendien de taal niet sprak, is zij als prostituee werkzaamheden gaan verrichten, waarbij zij de helft van de opbrengst uit de werkzaamheden moest afstaan.
[slachtoffer] werd gefaciliteerd door [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Daardoor kwam [slachtoffer] in een situatie terecht die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren.
[verdachte] heeft samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gebruik gemaakt van de hiervoor genoemde ongeoorloofde middelen. Gelet hierop is voor een bewezenverklaring niet van belang of het slachtoffer al dan niet heeft ingestemd met het werken in de prostitutie. Door het gebruik van deze dwangmiddelen is het slachtoffer in een uitbuitingssituatie beland.
Gedragingen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [slachtoffer] hebben geworven, vervoerd, overgebracht en gehuisvest. Er zijn foto’s en berichten van/over vrouwen, onder meer van [slachtoffer] , verstuurd tussen onder andere [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarbij in bedekte termen c.q. versluierde taal (auto’s/tassen) gesproken werd over vrouwen die met [medeverdachte 1] zouden meekomen naar Nederland en in Roemenië werd contact gelegd met [slachtoffer] die uiteindelijk daadwerkelijk met [medeverdachte 1] naar Nederland is gekomen. Eenmaal aangekomen in Nederland is [slachtoffer] opgehaald uit [plaats 1] door [verdachte] , en samen met [medeverdachte 1] overgebracht naar de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in [plaats 3] alwaar [slachtoffer] (tijdelijk) gehuisvest werd om vervolgens overgebracht/gehuisvest te worden in de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gehuurde woning te [plaats 2] waar [verdachte] , alsmede een andere prostituee ook verbleven.
(Het oogmerk van) uitbuiting
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van [slachtoffer] sprake is geweest van het oogmerk van uitbuiting. Oogmerk veronderstelt tenminste een noodzakelijkheidsbewustzijn ten aanzien van het gevolg en is bij mensenhandel gelegen in het verkrijgen van financieel gewin. Dat verdachte en haar mededaders het oogmerk van uitbuiting hadden volgt uit de bewijsmiddelen waaruit de rechtbank afleidt dat [slachtoffer] kort nadat zij in Nederland was aangekomen, prostitutiewerkzaamheden is gaan verrichten, daarbij gefaciliteerd door [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die erotische foto’s en seksadvertenties maakten en deze vervolgens op internet plaatsten. Ook werd door [verdachte] en [medeverdachte 2] meerdere malen bij [medeverdachte 1] geïnformeerd naar het aantal klanten van [slachtoffer] . Daarbij komt dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] in een telefoongesprek zeggen dat niet [slachtoffer] beslist (maar [medeverdachte 1] ) hoe lang [slachtoffer] werkt. Tenslotte kan het oogmerk van uitbuiting afgeleid worden uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, waaronder het bewegen tot het zich beschikbaar stellen voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden, het aanzetten tot en het faciliteren van die werkzaamheden. Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat [medeverdachte 1] financieel gewin heeft gehad uit de werkzaamheden van [slachtoffer] . De helft van de opbrengsten is door [slachtoffer] aan de (mede)verdachte afgestaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door middel van de dwangmiddelen feitelijkheden, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie [slachtoffer] hebben geworven, vervoerd, overgebracht en gehuisvest, met het oogmerk [slachtoffer] (seksueel en financieel) uit te buiten. Uit de bewijsmiddelen is ook komen vast te staan dat het slachtoffer ook feitelijk is uitgebuit.
Artikel 273f, eerste lid, sub 4, Sr
De rechtbank is gelet op de bewijsmiddelen en gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] door de hiervoor genoemde dwangmiddelen [slachtoffer] hebben bewogen om zich in Nederland beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard, te weten prostitutiewerkzaamheden.
Artikel 273f, eerste lid, sub 9, Sr
Gelet op de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [slachtoffer] door genoemde dwangmiddelen eveneens hebben bewogen om hen te bevoordelen uit de opbrengst van door [slachtoffer] gepleegde seksuele handelingen met derden, nu [slachtoffer] de helft van haar inkomsten uit prostitutie moest afstaan.
Artikel 273f, eerste lid, sub 3, Sr
De in dit derde onderdeel omschreven gedragingen kunnen eerst dan als mensenhandel worden bestraft indien uit de bewijsmiddelen volgt dat voldaan is aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. “Uitbuiting” moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 3º, Sr. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor reeds onder sub 1 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat uitbuiting kan worden bewezen. Gelet op de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [slachtoffer] in Roemenië is aangeworven en meegenomen naar Nederland met het oogmerk haar in Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling.
Medeplegen (strafverzwarende omstandigheid lid 3 onder 1e)
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Op grond van de hiervoor beschreven gedragingen stelt de rechtbank vast dat er voldoende concrete aanknopingspunten zijn voor een bewezenverklaring van de voor medeplegen vereiste ‘nauwe en bewuste samenwerking’ tussen [verdachte] enerzijds en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] anderzijds.
Gelet op de inhoud van de in de bijlage genoemde en uitgewerkte bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de intellectuele en/of materiële bijdrage van [verdachte] aan het delict van voldoende gewicht is, gelet op de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de uitvoering van het delict, haar aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op daartoe geëigende tijdstippen. Verdachte wordt daarom aangemerkt als medepleger.
De conclusie
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de hierna bewezen verklaarde mensenhandel tezamen en in vereniging met anderen is gepleegd.