ECLI:NL:RBOVE:2019:5066

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 oktober 2019
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
235906 FT-RK 19/663
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating schuldsanering na beëindiging collectieve schuldenregeling in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 oktober 2019 uitspraak gedaan op het verzoek van een alleenstaande man van 64 jaar, hierna te noemen verzoeker, om de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren. Verzoeker had een schuldenlast van € 76.154,60, met als enige schuldeiser SNS Bank. Eerder had verzoeker in België een collectieve schuldenregeling, die in 2017 was beëindigd door toedoen van verzoeker zelf, omdat hij niet voldeed aan de verplichtingen van deze regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de vijf jaren voorafgaand aan zijn verzoek te goeder trouw is geweest ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank overweegt dat de beëindiging van de collectieve schuldenregeling in België geen weigeringsgrond vormt, maar dat verzoeker niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze regeling. Hierdoor is zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.

Tijdens de zitting op 30 september 2019 heeft verzoeker verklaard dat zijn schuld aan SNS Bank is ontstaan door de verkoop van zijn woning in 2004 met verlies. Hij heeft in het verleden in België gewoond en heeft verklaard dat hij dacht dat de collectieve schuldenregeling was beëindigd omdat de schuldbemiddelaar hem niet verder wilde helpen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kan voldoen aan de verplichtingen van de wettelijke schuldsaneringsregeling, zoals de inlichtingen- en inspanningsplicht. Verzoeker heeft jarenlang nagelaten om aan zijn verplichtingen te voldoen en heeft geen positieve gedragsverandering laten zien sinds de beëindiging van de collectieve schuldenregeling. De rechtbank heeft daarom het verzoek afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en c van de Faillissementswet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Toezicht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 235906 FT-RK 19/663
Uitspraakdatum: 7 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker] ,geboren [1955] te [geboorteplaats] ,

wonende te [adres] , [woonplaats] ,
verzoeker, verder te noemen [verzoeker] .

Het procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
Het verzoekschrift is behandeld ter terechtzitting van 30 september 2019. [verzoeker] is ter terechtzitting verschenen. Van de behandeling ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De feiten:
[verzoeker] is een alleenstaande man van 64 jaren oud. De schuldenlast van [verzoeker] bedraagt volgens het verzoekschrift € 76.154,60. Volgens het verzoekschrift is er sprake van één schuldeiser, zijnde SNS Bank.
Bij beschikking van 2 oktober 2008 heeft de Arbeidsrechtbank te Hasselt (België) het verzoek van [verzoeker] tot een collectieve schuldenregeling toegewezen. Op 26 december 2016 heeft de schuldbemiddelaar een verzoek tot herroeping van de collectieve schuldenregeling ingediend bij de Arbeidsrechtbank Antwerpen, afdeling Hasselt, - kort samengevat - in verband met een gebrek aan medewerking, het achterhouden van inkomsten en het niet informeren van de schuldbemiddelaar over de woon- en werksituatie.
Bij vonnis van 31 maart 2017 heeft de Arbeidsrechtbank Antwerpen, afdeling Hasselt de collectieve schuldenregeling herroepen. [verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Het Arbeidshof Antwerpen, afdeling Hasselt, heeft op 28 juli 2017 het vonnis van de Arbeidsrechtbank bekrachtigd - kort samengevat - omdat [verzoeker] zich jarenlang niet aan de verplichting heeft gehouden om spontaan inlichtingen te verstrekken met betrekking tot zijn werk- en sociale situatie. Voorts heeft [verzoeker] niet transparant met de schuldbemiddelaar gecommuniceerd en heeft hij niet gezorgd voor inkomsten op de rubriekrekening. Het aanhoudend zelf innen van de gelden en het onttrekken van gelden aan de schuldeisers wijzen volgens het Arbeidshof op een flagrant gebrek aan loyale medewerking en procedurele goede trouw hetgeen voldoende ernstig is om de collectieve schuldenregeling te herroepen.
De behandeling ter zitting:
[verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat de schuld aan SNS Bank is ontstaan, omdat zijn woning in 2004 met verlies is verkocht. [verzoeker] heeft in het verleden in België gewoond. In België is er sprake geweest van een collectieve schuldenregeling. [verzoeker] is aan het begin van deze schuldenregeling een aantal keren bij de schuldbemiddelaar geweest. Volgens [verzoeker] zou de schuldbemiddelaar tegen Nederlanders zijn en zou de schuldbemiddelaar tegen hem hebben gezegd dat zij hem niet verder zou willen helpen. Naar aanleiding van de mededeling van de schuldbemiddelaar dat zij hem niet verder wilde helpen, dacht [verzoeker] dat de regeling al was beëindigd. Hij heeft vervolgens geen contact meer met de schuldbemiddelaar opgenomen. Ten aanzien van zijn huidige situatie heeft [verzoeker] verklaard dat hij zijn werk als slager wegens lichamelijke problemen niet meer kan uitoefenen. Hij wordt soms opgeroepen voor werkzaamheden als chauffeur. Zijn uitkering op basis van de Werkloosheidswet is per
3 september 2019 geëindigd. [verzoeker] heeft een IOAW-uitkering aangevraagd. Op
14 november 2019 zal [verzoeker] weten of deze uitkering wordt toegekend.
De overwegingen van de rechtbank:
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] om de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren, moet worden afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoeker] niet aannemelijk gemaakt dat hij in de vijf jaren voorafgaand aan de dag dat zijn verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank overweegt het navolgende.
De rechtbank constateert allereerst dat de collectieve schuldenregeling in België, die qua doel en strekking in zekere mate overeenkomt met de wettelijke schuldsaneringsregeling in Nederland, in 2017 door toedoen dan wel door nalaten van [verzoeker] is geëindigd. De rechtbank overweegt dat het einde van deze collectieve schuldenregeling in 2017 geen weigeringsgrond vormt in de zin van artikel 288 lid 2 sub d Faillissementswet. Er is immers geen sprake geweest van een wettelijke schuldsaneringsregeling in Nederland in de periode van tien jaren voordat [verzoeker] zijn verzoekschrift heeft ingediend.
Door middel van de collectieve schuldenregeling heeft [verzoeker] de gelegenheid gekregen om zijn schuldenproblematiek op te lossen. [verzoeker] heeft echter niet voldaan aan de verplichtingen die uit de collectieve schuldenregeling voortvloeien. De rechtbank overweegt dat wanneer [verzoeker] zich correct aan de verplichtingen van de collectieve schuldenregeling zou hebben gehouden, zijn schuldenproblematiek thans zou zijn opgelost, in die zin dat de schuldeisers dan wel akkoord zouden zijn gegaan met de zogenoemde minnelijke aanzuiveringsregeling, dan wel dat er een gerechtelijke aanzuiveringsregeling zou zijn gevolgd. De rechtbank overweegt dat de schuldeisers in dat geval een hogere uitkering zouden hebben ontvangen dan thans het geval is. Nu de collectieve schuldenregeling door toedoen van [verzoeker] in 2017 is geëindigd en er derhalve geen dan wel een lagere uitkering aan de schuldeisers is gedaan dan wanneer [verzoeker] zich aan de verplichtingen zou hebben gehouden, is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de vijf jaren voorafgaand aan de dag dat het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden, om welke reden zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen, ook al is zijn schuld aan SNS Bank ouder dan vijf jaar.
De rechtbank is voorts van oordeel dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kan en zal gaan voldoen aan de verplichtingen die de wettelijke schuldsaneringsregeling met zich brengt, meer specifiek de inlichtingen- en inspanningsplicht, om welke reden het verzoek ook moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Wanneer de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing zou worden verklaard, dient de schuldenaar gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen aan de bewindvoerder te verstrekken die voor een goed verloop van de regeling noodzakelijk zijn. De rechtbank concludeert dat [verzoeker] het tijdens de collectieve schuldenregeling gedurende vele jaren heeft nagelaten aan de inlichtingenplicht te voldoen. Daarnaast is het vonnis van de Arbeidsrechtbank te Antwerpen in maart 2017 geen aanleiding voor [verzoeker] geweest om de geconstateerde tekortkomingen te repareren en de schuldbemiddelaar alsnog de gevraagde inlichtingen te verstrekken over zijn woon- en werksituatie van de afgelopen jaren.
De rechtbank overweegt dat wanneer de wettelijke schuldsaneringsregeling op [verzoeker] van toepassing zou worden verklaard, [verzoeker] aan soortgelijke verplichtingen zou moeten voldoen als de verplichtingen die hij gedurende de collectieve schuldenregeling jarenlang en in ernstige mate heeft geschonden. Het is de rechtbank voorts niet gebleken dat [verzoeker] sinds 2017 een positieve gedragsverandering heeft doorgemaakt in die zin dat [verzoeker] nu wel gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen zal verstrekken die voor een goed verloop van de regeling noodzakelijk zijn. Gelet op vorenstaande heeft [verzoeker] naar oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij de inlichtingenplicht naar behoren zal nakomen, om welke reden de rechtbank het verzoek ook zal afwijzen.
De verklaring van [verzoeker] dat de schuldbemiddelaar tegen Nederlanders zou zijn en zou hebben gezegd dat zij hem niet verder wil helpen, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De schuldbemiddelaar die in de collectieve schuldenregeling is benoemd, is niet aangesteld om [verzoeker] te helpen aan zijn verplichtingen van de collectieve schuldenregeling te voldoen. [verzoeker] had moeten en kunnen weten dat hij gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen had moeten verstrekken die voor een goed verloop van de collectieve schuldenregeling nodig waren. Dit heeft hij echter jarenlang nagelaten. Evenzeer heeft hij nagelaten baten aan de schuldbemiddelaar af te dragen. Blijkens het arrest van het Arbeidshof Antwerpen heeft [verzoeker] zijn inkomen verborgen gehouden en heeft hij bedragen zelf geïncasseerd, zonder afdracht aan de schuldbemiddelaar.
Voorts heeft [verzoeker] naar oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij zich volledig zal inspannen teneinde zo veel als mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven. [verzoeker] is thans als chauffeur werkzaam op oproepbasis. Volgens [verzoeker] kan hij zijn werk als slager niet meer uitvoeren. Deze stelling van [verzoeker] is niet met enige (medische) documenten onderbouwd. Daarnaast heeft [verzoeker] niet gesteld dat hij in geen geval in staat moet worden geacht om fulltime arbeid te verrichten. Aangezien [verzoeker] niet fulltime werkzaam is en niet is gebleken dat hij daartoe niet in staat moet worden geacht, is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van [verzoeker] had gelegen zich in te spannen om fulltime arbeid te verkrijgen. Nu niet is gebleken dat [verzoeker] zich de afgelopen periode heeft ingezet om een fulltime dienstverband te verkrijgen, is de rechtbank van oordeel is dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich tijdens de regeling volledig zal inspannen om zo veel als mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Gelet op vorenstaande zal het verzoek worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b en c Faillissementswet.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Gewezen door mr. M.M. Verhoeven, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2019 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]