ECLI:NL:RBOVE:2019:5059

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 oktober 2019
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
236638 FT RK 727/19
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating schuldsanering wegens niet te goeder trouw ontstaan van schulden en verdenking van Ponzi-fraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot toelating tot de schuldsanering van [verzoeker]. Het verzoek is afgewezen op grond van het feit dat de schulden van [verzoeker] niet te goeder trouw zijn ontstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] een eenmanszaak exploiteert die financiële problemen heeft ondervonden, voornamelijk door wijzigingen in de wetgeving en stijgende personeelskosten. De totale schuldenlast bedraagt € 865.002, waarvan een aanzienlijk deel aan natuurlijke personen is uitgeleend. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat [verzoeker] op grote schaal als bank heeft gefunctioneerd, waarbij hij geld van klanten leende en dit uitleende aan andere klanten, wat de rechtbank deed concluderen dat er sprake is van Ponzi-fraude.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. De rechtbank oordeelde dat [verzoeker] zijn schuldeisers onder valse voorwendselen heeft overgehaald om geld aan hem te lenen, terwijl hij wist dat hij niet in staat zou zijn om het beloofde rendement uit te keren. Bovendien heeft hij zijn schulden in de afgelopen jaren niet afgelost, ondanks dat hij wist dat zijn onderneming in financiële problemen verkeerde. De rechtbank heeft ook het feit dat [verzoeker] recentelijk een nieuwe auto heeft geleased, terwijl hij al bestaande financiële verplichtingen niet kon nakomen, als een teken van gebrekkige moraal beschouwd.

Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek tot schuldsanering afgewezen, met verwijzing naar artikel 288 lid 1 aanhef en onder b van de Faillissementswet. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor schuldenaren om te handelen in overeenstemming met goede trouw en moraal bij het aangaan van financiële verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Zwolle
rekestnummer: 236638 FT RK 727/19
uitspraakdatum: 28 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken op het verzoek van:

[verzoeker],

geboren [1969] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verder [verzoeker] te noemen.

Het procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Het verzoek is behandeld ter zitting van 14 oktober 2019, waarvan aantekeningen zijn gemaakt. Ter zitting is [verzoeker] verschenen.

De beoordeling

De feiten
[verzoeker] exploiteert vanaf 1 januari 2002 de eenmanszaak [X]. Volgens het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel bestaan de activiteiten uit: hypotheek- en kredietbemiddeling, geldwisselkantoren, bank- en spaaragentschappen en is de onderneming een adviesbureau voor verzekeringen, hypotheken en pensioenen. Volgens [verzoeker] zijn de financiële problemen in hoofdzaak ontstaan door de wijziging in 2010 van de Wet Financieel Toezicht in die zin dat een tussenpersoon geen provisie meer mag ontvangen, en door een enorme stijging van de personeelskosten. Inmiddels heeft [verzoeker] een herstructurering doorgevoerd in zijn onderneming. Er zijn onderdelen verkocht en het personeelsbestand is aanzienlijk verminderd. Volgens [verzoeker] is de overgebleven onderneming winstgevend.
Volgens het verzoekschrift bedraagt de totale schuldenlast € 865.002,--.
De schuldenlast bestaat volgens het schuldenoverzicht voor een bedrag van € 712.877,66 uit schulden aan 27 natuurlijke personen. Voorafgaande aan de zitting heeft [A] Gerechtsdeurwaarders, verder te noemen: [A], namens de heer en mevrouw [B], die een vordering op [verzoeker] hebben van € 30.487,50, aangevoerd dat de schulden van [verzoeker] niet te goeder trouw zijn ontstaan en dat [verzoeker] niet in aanmerking komt voor wettelijke schuldsanering. Volgens [A] heeft [verzoeker] op grote schaal als bank geoperereerd, waarbij er geld van klanten werd geleend dat werd uitgeleend aan andere klanten. Volgens [A] zijn de heer en mevrouw [B] ‘gevallen’ voor de mooie brochure van [verzoeker], waarin hij een rendement op aan hem geleende gelden van 6 à 7 % beloofde, en hebben zij al hun pensioengeld aan hem uitgeleend. Dit geld is inmiddels verdwenen. [A] heeft opgemerkt dat er sprake lijkt te zijn van een ponzi-fraude en dat de heer en mevrouw [B] aangifte zullen doen van oplichting. De vordering van de heer en mevrouw [B] is op het schuldenoverzicht vermeld als schuld aan Deurwaarderskantoor [A].
Voorts is er vóór de zitting een email ontvangen van mr. R.P.E. Halfens, advocaat bij Van As Advocaten, die namens vier cliënten, zijnde schuldeisers van [verzoeker], heeft aangevoerd dat [verzoeker] de cliënten van mr. Halfens heeft geadviseerd geld aan hem te lenen, dat [verzoeker] zou investeren in diverse ondernemingen waarvoor [verzoeker] werkzaam was. Volgens mr. Halfens is echter gebleken dat het geleende geld nooit is aangewend voor het doen van externe investeringen, maar is gebruikt als financiering voor de eigen onderneming van [verzoeker] en of voor de persoonlijke behoeftes van [verzoeker]. In totaal hebben de cliënten van mr. Halfens € 25.000,-- aan [verzoeker] geleend. De cliënten van mr. Halfens zijn van oordeel dat de schulden die [verzoeker] aan hen heeft, niet te goeder trouw zijn ontstaan. Bovendien zijn de leningen in 2014, 2015 en 2017 aan [verzoeker] verstrekt, zodat de schulden in de afgelopen vijf jaren zijn ontstaan. De cliënten van mr. Halfens verzoeken de rechtbank het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] af te wijzen.
Op het schuldenoverzicht zijn voorts schulden aan Heeren van Molenstaete van € 20.324,99 en aan de ING Bank (Vesting Finance) van € 80.728,86 en € 4.280,-- vermeld.
Volgens het verzoekschrift is er sprake van vermogen in de zin van een auto, te weten een Hyundai GB I 20 uit 2018.
De behandeling ter zitting
Volgens [verzoeker] draait hij in de afgeslankte vorm waarin de onderneming zich nu bevindt, winst. [verzoeker] heeft nog drie werknemers in dienst, waarvan er één ontslag per 1 januari 2020 is aangezegd. [verzoeker] zou graag als zelfstandig adviseur verdergaan. Volgens [verzoeker] hebben kennissen, familie, bekenden en klanten hem om advies gevraagd wat betreft investering van hun vermogen. [verzoeker] heeft vervolgens geadviseerd in zijn onderneming te investeren, omdat hij een hoge rente kon bieden. De standaardrente bedroeg 6 % en bij uitzondering werd 7 % aangeboden, aldus [verzoeker]. Volgens [verzoeker] werden de geleende gelden toegevoegd aan het bedrijfsvermogen van zijn onderneming of eventueel uitgezet bij derden. [verzoeker] heeft onder andere het rekening-courantkrediet van zijn onderneming bij de ING Bank teruggebracht naar nul met de geleende gelden, aldus [verzoeker]. [verzoeker] heeft verklaard dat hij ook overbruggingsleningen heeft verstrekt aan andere klanten van de geleende gelden. [verzoeker] heeft verklaard dat hij in plaats van het geleende geld zodanig te investeren dat het rendement kon worden uitgekeerd, het heeft gebruikt om zijn eigen onderneming overeind te houden. Volgens [verzoeker] zou hij het geld niet hebben geleend als hij zou hebben geweten dat zijn onderneming door personeelsproblemen financiële problemen zou krijgen. Volgens [verzoeker] moest hij telkens een nieuwe adviseur aannemen wegens problemen met de voorgaande adviseur. Daardoor kon [verzoeker] niet aflossen op aan hem geleende gelden. [verzoeker] heeft verklaard dat er begin 2018 voor het laatst aan hem is geleend.
[verzoeker] heeft verklaard dat de schuld aan Heeren van Molenstaete een schuld aan mevrouw [D] betreft, die spaarkapitaal aan hem heeft uitgeleend. De schuld aan de ING Bank van € 80.728,86 betreft het rekeningcourant-krediet. [verzoeker] heeft verklaard dat dit krediet reeds een keer is ingelopen met geleend geld, maar dat hij het krediet vervolgens weer heeft opgenomen.
Volgens [verzoeker] heeft hij de Hyundai I 20 geleased. Volgens [verzoeker] kan hij zijn werk niet uitvoeren zonder auto.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaren voorafgaande aan de indiening van het verzoek. De rechtbank concludeert dat van de totale schuldenlast van 865.002,--, in ieder geval € 763.690,-- bestaat uit schulden aan natuurlijke personen, die geld hebben uitgeleend aan [verzoeker]. De rechtbank concludeert ook dat [verzoeker] deze schuldeisers onder valse voorwendselen heeft overgehaald geld aan hem te lenen, terwijl [verzoeker] wist dat hij het rendement dat hij had beloofd niet kon uitbetalen en dat hij niet zou kunnen aflossen op het aan hem geleende geld. [verzoeker] heeft de aan hem geleende bedragen immers van aanvang aan in zijn eigen onderneming geïnvesteerd, in die zin dat hij er (financiële) gaten mee heeft gedicht. Een voorbeeld hiervan is het volledig inlopen van het rekening-courant-krediet bij de ING Bank. [verzoeker] wist dat hij hiermee geen rendement zou behalen, waarvan hij de schuldeisers kon terugbetalen. De rechtbank is van oordeel dat dit [verzoeker] in ernstige mate moet worden verweten. De rechtbank heeft ook bij haar oordeel betrokken dat [verzoeker] hiermee jarenlang is doorgegaan, aangezien hij zich tot begin 2018 nog geld heeft laten uitlenen. [verzoeker] was destijds al lange tijd niet meer in staat aan zijn financiële verplichtingen te voldoen. De rechtbank is voorts van oordeel dat [verzoeker] ook niet aannemelijk heeft gemaakt te goeder trouw te zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan de ING Bank, nu het rekening-courantkrediet al een keer volledig is afgelost en [verzoeker], gelet op de financiële situatie in zijn onderneming, ten tijde van het opnieuw opnemen van het krediet, wist dat hij niet nog een keer zou kunnen aflossen.
De rechtbank acht bovendien het feit dat [verzoeker] de rechtbank thans verzoekt een schuldenlast aan natuurlijke personen (niet-zakelijke schuldeisers) van ruim 7,5 ton, die hun pensioengelden en ander vermogen aan [verzoeker] hebben uitgeleend, te saneren, terwijl [verzoeker] de onderneming die de schulden heeft veroorzaakt, in afgeslankte vorm wenst voort te zetten, getuigen van een zeer gebrekkige moraal. De rechtbank is van oordeel dat dit niet valt te verantwoorden ten opzichte van de schuldeisers en dat ook op grond hiervan het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat ook het nog recent leasen van een nieuwe auto, dus het aangaan van nieuwe financiële verplichting, terwijl [verzoeker] zijn bestaande financiële verplichtingen reeds niet kon nakomen, blijk geeft van deze gebrekkige moraal en van verwijtbaarheid ten aanzien van het ontstaan en met name het onbetaald laten van zijn schuldenlast. De verklaring van [verzoeker] dat hij een auto nodig heeft voor zijn werk, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de verwijtbaarheid van het aangaan van een nieuwe financiële verplichting van de omvang van de waarde van een nieuwe auto, nu [verzoeker] er ook voor had kunnen kiezen een aanzienlijk goedkopere tweedehands auto aan te schaffen of eventueel te leasen.
Gelet op vorenstaande wijst de rechtbank het verzoek van af op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Faillissementswet.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af;
Gewezen door mr. A.H. Margadant, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2019 door mr. M.M. Verhoeven, in tegenwoordigheid van de griffier.