ECLI:NL:RBOVE:2019:5056
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens schending van de sollicitatieplicht en andere omstandigheden
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de betrokkene, geboren in 1972. De bewindvoerder had verzocht om beëindiging van de regeling wegens schending van de sollicitatieplicht, omdat de betrokkene geen ontheffing had aangevraagd en geen sollicitatiebewijzen had overgelegd. Tijdens de zitting op 17 september 2019 is de betrokkene verschenen, samen met de bewindvoerder en een kantoorgenoot. De rechtbank heeft het verzoek van de bewindvoerder behandeld en de medische klachten van de betrokkene in overweging genomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene, ondanks de schending van de sollicitatieplicht, medische stukken heeft overgelegd die aantonen dat hij (deels) arbeidsongeschikt is. Hierdoor kon de rechtbank concluderen dat de betrokkene recht had op een ontheffing van de sollicitatieplicht. De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat er andere feiten en omstandigheden waren die niet bekend waren ten tijde van de toelatingszitting, zoals een drugsverslaving en een lening van € 5.000 van zijn vader, die niet in het verzoekschrift was vermeld.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de betrokkene een onjuist beeld van zijn situatie heeft geschetst en dat dit voldoende reden was om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. De rechtbank heeft het verzoek van de bewindvoerder afgewezen op grond van artikel 350 lid 1 sub b Fw, maar heeft de regeling beëindigd op basis van artikel 350 lid 1 sub f Fw. De rechtbank heeft ook de vergoeding van de bewindvoerder vastgesteld op € 2.892,70, inclusief onkosten en omzetbelasting. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en de betrokkene heeft het recht van hoger beroep.