ECLI:NL:RBOVE:2019:5052

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 september 2019
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
234495 / FT-RK / 19/565 en 234496 / FT-RK / 19/566
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating schuldsanering wegens gebrek aan goede trouw en onjuiste informatieverstrekking

In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], een verzoekschrift ingediend voor de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Overijssel heeft de zaak behandeld op 16 september 2019, waarbij beide verzoekers aanwezig waren, samen met hun beschermingsbewindvoerder. De rechtbank heeft op 23 september 2019 uitspraak gedaan. De verzoekers zijn gehuwd in gemeenschap van goederen en hebben een aanzienlijke schuldenlast van € 130.243,66, waaronder boetes van het CJIB en belastingschulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek niet te goeder trouw zijn geweest, onder andere door het bezit van 14 kentekens en het niet betalen van motorrijtuigenbelasting. Tevens heeft [verzoeker 1] inkomsten uit de handel in oud ijzer verzwegen, wat de rechtbank als een schending van de informatieplicht beschouwt. De rechtbank concludeert dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling kunnen voldoen. Op basis van artikel 288 lid 1, onder b en c van de Faillissementswet (Fw) heeft de rechtbank het verzoek van beide verzoekers afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 234495 / FT-RK / 19/565 en 234496 / FT-RK / 19/566
datum vonnis: 23 september 2019
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker 1] ,

geboren [1962] te [plaats 1] ,
en
[verzoeker 2] e.v. [verzoeker 1] ,
geboren op [1963] te [plaats 2] ,
beiden wonende te [plaats 1] , [adres] ,
verzoekers,
verder te noemen: [verzoeker 1] en [verzoeker 2] .

Het procesverloop

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben een verzoekschrift ingediend de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 16 september 2019. Ter zitting zijn [verzoeker 1] en [verzoeker 2] samen met de heer [A] , beschermingsbewindvoerder, verschenen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling

De feiten
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. [verzoeker 1] ontvangt een WAO-uitkering van € 841,09 per maand. [verzoeker 2] ontvangt een ZW-uitkering van € 106,80 per maand.
Per 3 april 2018 staan het vermogen en de goederen van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] onder beschermingsbewind met benoeming van Hoofd en Hart als beschermingsbewindvoerder.
[verzoeker 1] heeft tot 30 september 2014 een onderneming gedreven onder de naam Houtbouw Heino.
De schuldenlast van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] bedraagt volgens het verzoekschrift in totaal
€ 130.243,66, waaronder de volgende schulden:
  • CJIB van [verzoeker 1] , € 4.903,61, ontstaan in de periode 2013 tot en met 2019;
  • CJIB van [verzoeker 2] , € 6.652,13, ontstaan in de periode 2014 tot en met 2018;
  • Belastingdienst van [verzoeker 1] , € 60.691,29, waaronder € 1.586,00 aan motorrijtuigenbelasting over de periode 2016 tot en met 2017;
  • Belastingdienst van [verzoeker 2] , € 4.636,71, waaronder € 1.022,00 aan motorrijtuigenbelasting over de periode 2015 tot en met 2017.
De boetes van het CJIB zijn geregistreerd op 14 verschillende kentekens.
De toelichting van en namens [verzoeker 1] en [verzoeker 2]
Ter zitting hebben [verzoeker 1] en [verzoeker 2] verklaard dat zij meerdere auto’s en aanhangers op naam hebben gehad. De auto’s zijn gebruikt voor de werkzaamheden van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] . De recente boetes van het CJIB zijn niet bekend bij de beschermingsbewindvoerder. Er zijn in de afgelopen periode wel drie boetes betaald. Een aantal van die boetes is ontstaan door overtredingen met een aanhangwagen. Desgevraagd heeft [verzoeker 1] verklaard dat hij af en toe oud ijzer verhandeld. De beschermingsbewindvoerder en het UWV zijn bekend met de inkomsten uit de oud ijzer handel van [verzoeker 1] . Het oud ijzer ruilt [verzoeker 1] tegen andere goederen. Verder heeft [verzoeker 1] verklaard voor 35-40 % te zijn afgekeurd. [verzoeker 1] heeft verzocht om een herbeoordeling bij het UWV. Het UWV zou contact opnemen met [verzoeker 1] , maar hij heeft tot op heden niets vernomen.
De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] ten aanzien van het ontstaan van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw zijn geweest. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben enkele schulden aan de Belastingdienst laten ontstaan wegens het niet betalen van de motorrijtuigenbelasting. De rechtbank verwijt het [verzoeker 1] en [verzoeker 2] dat zij maar liefst 14 kentekens op naam hebben gehad, terwijl zij wisten dat de motorrijtuigenbelasting niet kon worden betaald. Het had op de weg gelegen van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] om geen voertuigen op naam te stellen als hun financiële budget niet toereikend was voor de voldoening van de vaste lasten.
Daarnaast is door het bezitten van 14 voertuigen een schuld van in totaal € 11.555,74 aan het CJIB ontstaan. Het CJIB heeft boetes opgelegd voor onder andere het niet verzekeren van een voertuig, het verlopen van de apk, fout parkeren en snelheidsovertredingen. De rechtbank stelt vast dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] de laatste jaren veel verkeersovertredingen zijn begaan. De rechtbank acht tevens aannemelijk dat er meerdere overtredingen zijn begaan die niet op het CJIB-overzicht zijn vermeld, omdat deze boetes inmiddels zijn voldaan. De beschermingsbewindvoerder heeft immers recent 3 boetes betaald. De rechtbank verwijt [verzoeker 1] en [verzoeker 2] dat zij herhaaldelijk verkeersovertredingen begaan en hierdoor (forse) schulden laten ontstaan. Daarnaast zijn schulden aan het CJIB naar hun aard niet te goeder trouw.
Tevens is [verzoeker 1] niet te goeder trouw ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
[verzoeker 1] heeft ter zitting verklaard te handelen in oud ijzer. De beschermingsbewindvoerder en het UWV zijn niet bekend met deze inkomsten. [verzoeker 1] heeft bewust dit inkomen verzwegen om zodoende een hoger (consumptief) bestedingsbedrag per maand te hebben. De rechtbank verwijt het [verzoeker 1] dat hij zwart werkt en de inkomsten verzwijgt voor de beschermingsbewindvoerder en de uitkeringsinstantie. Daarnaast verwijt de rechtbank [verzoeker 1] dat hij de inkomsten niet heeft aangewend voor de aflossing van zijn schulden of reservering voor de schuldeisers.
Verder is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker 1] niet aannemelijk heeft gemaakt aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling te kunnen voldoen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
[verzoeker 1] is door het UWV voor 35-40 % afgekeurd. Dit houdt in dat [verzoeker 1] parttime werkzaamheden kan verrichten. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat [verzoeker 1] een korte periode kranten heeft bezorgd, maar dit wegens fysieke omstandigheden niet heeft kunnen voortzetten. Vervolgens heeft [verzoeker 1] een herkeuring door het UWV aangevraagd en ondergaan. Het UWV zou contact met [verzoeker 1] opnemen, maar tot op heden heeft hij niets vernomen. Volgens de meest recente rapportage van het UWV kan [verzoeker 1] deels betaalde werkzaamheden verrichten. [verzoeker 1] had moeten solliciteren, maar heeft dit in afwachting van de herbeoordeling door het UWV nagelaten. Nu [verzoeker 1] een afwachtende houding ten opzichte van de uitkomst van de herbeoordeling van het UWV aanneemt, er is immers nog steeds geen duidelijkheid over de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker 1] , gaat de rechtbank ervan uit dat de meest recente rapportage juist is. Nu [verzoeker 1] niet heeft gewerkt en gesolliciteerd heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij kan voldoen aan de inspanningsplicht.
Daarnaast heeft [verzoeker 1] de beschermingsbewindvoerder en het UWV niet geïnformeerd over de inkomsten uit zijn oud ijzer handel. Ook is gebleken dat [verzoeker 1] niet alle boetes van het CJIB heeft doorgestuurd aan de beschermingsbewindvoerder. Nu de informatieplicht naar de beschermingsbewindvoerder en het UWV niet naar behoren wordt nagekomen is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat [verzoeker 1] gedurende de schuldsaneringsregeling wel naar behoren zal informeren.
Tevens merkt de rechtbank op dat [verzoeker 1] het risico loopt op een terugvordering van het UWV wegens ten onrechte ontvangen WAO-uitkering. [verzoeker 1] heeft inkomsten ontvangen, maar deze niet gemeld aan het UWV. Indien het UWV de uitkering terugvordert, dan ontstaat er een verwijtbare schuld aan het UWV en zal de schuldsaneringsregeling mogelijk tussentijds worden beëindigd met als gevolg dat [verzoeker 1] pas over 10 jaar weer een nieuw verzoek kan indienen.
Al het vorenstaande overwegende is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van [verzoeker 1] moet worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1, onder b en c Faillissementswet (Fw).
Het verzoek van [verzoeker 2] moet naar het oordeel van de rechtbank worden afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 onder b Faillissementswet (Fw).

De beslissing:

de rechtbank:
wijst het verzoek van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] af.
Gewezen door mr. M.C. Bosch, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2019, in tegenwoordigheid van de griffier.