Op 3 september 2019 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoekster die een aanvraag had ingediend voor de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoekster, geboren in 1988 en wonende te [plaats 1], had op 12 juli 2019 een verzoekschrift ingediend, maar haar verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verzoekster in de vijf jaren voorafgaand aan het verzoek niet te goeder trouw was geweest, met name door een schuld aan het UWV die was ontstaan door het niet opgeven van inkomsten. Daarnaast had verzoekster in 2018 een strafbaar feit gepleegd, waarvoor zij was veroordeeld tot een gevangenisstraf met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank overwoog dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat zij de problemen die tot haar schulden hadden geleid onder controle had gekregen. Een beroep op de hardheidsclausule werd eveneens afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat verzoekster de omstandigheden die haar in financiële problemen hadden gebracht, had weten te beheersen. De rechtbank concludeerde dat de betrokkenheid van hulpverlenende instanties niet voldoende was om tot een andere beslissing te komen. De rechtbank wees het verzoek af, waarbij de beslissing werd genomen door mr. M. Venekatte en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.