In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 5 november 2019 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar, die in Almelo woonachtig is. De rechter-commissaris had op 13 september 2019 een voordracht tot beëindiging gedaan, omdat de schuldenaar een aanzienlijke achterstand in boedelafdracht had van € 3.400,00 tot en met augustus 2019. De schuldenaar had ook nieuwe schulden gecreëerd en reageerde niet op verzoeken van de bewindvoerder. Tijdens de zitting op 22 oktober 2019 was de schuldenaar aanwezig, maar hij gaf aan dat hij geen contact kon krijgen met de bewindvoerder en dat hij de communicatie via e-mail niet opvolgde. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat hij bewust had gekozen om zijn spaarbedrag niet aan de boedel af te dragen. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar zijn verplichtingen niet nakwam en dat dit de schuldeisers benadeelde. Daarom werd de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, aanhef en onder c en e van de Faillissementswet. De rechtbank stelde vast dat de schuldenaar in staat van faillissement zou verkeren zodra het vonnis in kracht van gewijsde was gegaan, en benoemde de curator. De kosten van de schuldsaneringsregeling werden vastgesteld en het salaris van de bewindvoerder werd berekend op € 2.317,57, dat ten laste van de boedel kwam.