ECLI:NL:RBOVE:2019:5041

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 september 2019
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
C/08/17/209 R
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Venekatte
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van schuldsanering wegens niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 september 2019 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de tussentijdse beëindiging van een schuldsaneringsregeling. De schuldenaar, die niet op de zitting verscheen, werd vertegenwoordigd door zijn beschermingsbewindvoerder en de bewindvoerder, A.J.M. Gresnigt. De bewindvoerder had op 19 juni 2019 een verzoek ingediend tot beëindiging van de schuldsanering, omdat de schuldenaar niet voldeed aan zijn inlichtingen- en sollicitatieplicht, onbereikbaar was voor de bewindvoerder en nieuwe schulden had laten ontstaan. De rechtbank constateerde dat de schuldenaar zijn verplichtingen niet nakwam, waaronder het niet afdragen van vergoedingen aan de boedel en het ontstaan van nieuwe schulden aan het CJIB. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar naar behoren was opgeroepen voor de zitting, maar niet was verschenen. De rechtbank besloot de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 onder c en d van de Faillissementswet. Tevens werd de vergoeding van de bewindvoerder vastgesteld op € 2.976,00, inclusief onkosten en omzetbelasting, en werd bepaald dat eventuele resterende boedelactiva onder de bekende schuldeisers verdeeld zouden worden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
insolventienummer: C/08/17/209 R
uitspraakdatum: 3 september 2019
Vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de wettelijke schuldsaneringsregeling van:

[schuldenaar] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook [schuldenaar] te noemen;
beschermingsbewind: Stichting Zij aan Zij, postbus 20, 7730 AA Ommen.
In deze schuldsaneringsregeling is A.J.M. Gresnigt, werkzaam bij Brusse Masselink Advocaten te Almelo, tot bewindvoerder benoemd.

Het procesverloop

De bewindvoerder heeft op 19 juni 2019 een verzoek tot tussentijdse beëindiging van deze schuldsaneringsregeling ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 augustus 2019, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. [schuldenaar] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Wel verschenen zijn mevrouw [A] , beschermingsbewindvoerder, en mevrouw Gresnigt, bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling

Het verzoek van de bewindvoerder:
Het verzoek van de bewindvoerder van 19 juni 2019 wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Kort samengevat is de bewindvoerder van mening dat deze schuldsaneringsregeling tussentijds moet worden beëindigd omdat:
[schuldenaar] zijn inspannings- of sollicitatieplicht niet naar behoren is nagekomen;
nieuwe schulden aan het CJIB zijn ontstaan tot een totaal van
€ 1.259,00 (wegens rijden zonder rijbewijs);
3. [schuldenaar] vergoedingen van zijn werkgever heeft ontvangen tot € 600,00 die niet aan de boedel zijn afgedragen, terwijl [schuldenaar] geen gegevens heeft overgelegd die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat dit bedrag aan [schuldenaar] toekomt.
Ter zitting heeft de bewindvoerder verklaard dat zij niets meer van [schuldenaar] heeft vernomen.
[schuldenaar] heeft geen rijbewijs en het is de bewindvoerder niet bekend of de werkgever daarvan op de hoogte was. [schuldenaar] heeft de bewindvoerder er niet van op de hoogte gesteld dat zijn dienstverband in week 24 is verbroken. De bewindvoerder heeft na die datum evenmin sollicitatiebewijzen van [schuldenaar] ontvangen.
De - zakelijk weergegeven - toelichting van mevrouw [A] :
De stichting Zij aan Zij is er door de griffier van in kennis gesteld dat de aan [schuldenaar] gezonden oproeping voor de behandeling van het verzoek tot tussentijdse beëindiging hem niet had bereikt omdat de brievenbus vol was. Medewerkers van Zij aan Zij hebben [schuldenaar] gebeld en zijn bij hem aan de deur geweest. Mevrouw [A] maakte zich zorgen, omdat [schuldenaar] geen leefgeld opnam. Uiteindelijk heeft wel een gesprek met [schuldenaar] plaatsgevonden.
[schuldenaar] is op de hoogte gebracht van het verzoek tot tussentijdse beeindiging van zijn schuldsaneringsregeling en van de behandeling ervan. Er is hem op het hart gedrukt om op 27 augustus 2019 aanwezig te zijn.
Het dienstverband van [schuldenaar] is inmiddels beëindigd. In week 24 is [schuldenaar] uit dienst getreden. Dat is jammer, want [schuldenaar] had een goede werkgever.
De motivering van de beslissing:
De op 20 juni 2019 door de griffier aan [schuldenaar] verzonden oproeping voor de onderhavige tussentijdse beeindiging is op 25 juni 2019 retour ontvangen, met daarop de mededeling van PostNL dat de brievenbus vol is. Deze omstandigheid komt in beginsel voor rekening van [schuldenaar] . Desondanks heeft de griffier vervolgens bij brief van 12 juli 2019 de beschermingsbewindvoerder ervan op de hoogte gebracht dat [schuldenaar] de oproeping niet had ontvangen. In die brief is de beschermingsbewindvoerder verzocht om [schuldenaar] te informeren over datum en tijdstip van de behandeling van het verzoek tot tussentijdse beëindiging. Gelet op de verklaring van mevrouw [A] is aan dit verzoek gevolg gegeven.
De rechtbank stelt op grond van al het vorenstaande vast dat [schuldenaar] naar behoren is opgeroepen.
Desalniettemin is [schuldenaar] niet ter zitting verschenen. Hij heeft derhalve geen verweer gevoerd tegen de door de bewindvoerder aan haar verzoek tot tussentijdse beëindiging ten grondslag gelegde feiten.
Uit de verklaringen van de beschermingsbewindvoerder en de bewindvoerder blijkt dat [schuldenaar] zijn verplichtingen niet langer nakomt. Hij is zijn werk in of na week 24 kwijtgeraakt en heeft de bewindvoerder daar niet over geïnformeerd. Evenmin is de bewindvoerder gebleken dat [schuldenaar] naar behoren solliciteert.
Ook zijn er nieuwe schulden ontstaan aan het CJIB wegens drie aan [schuldenaar] opgelegde geldboetes. De beschermingsbewindvoerder heeft enige tijd geleden nog een afbetalingsregeling weten te treffen, maar die afbetalingsregeling is niet afgerond vóór het reguliere einde van de looptijd. De schulden aan het CJIB moeten daarom als bovenmatig worden aangemerkt en geven aanleiding voor een tussentijdse beeindiging van deze regeling.
Tot slot gaat de rechtbank ervan uit dat [schuldenaar] een achterstand in boedelafdracht heeft laten ontstaan van € 600,00. [schuldenaar] heeft dit bedrag als onkostenvergoeding van zijn werkgever ontvangen maar heeft de besteding van dit bedrag niet naar behoren aan de bewindvoerder verantwoord. Het bedrag moet derhalve aan de boedel worden afgedragen en [schuldenaar] heeft dit, ondanks aandringen van de bewindvoerder, nagelaten.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank deze schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigen op grond van artikel 350 derde lid onder c en d Faillissementswet.
De rechtbank zal daarbij de aan de bewindvoerder toekomende vergoeding berekenen en diens salaris vaststellen.
Voor zover na betaling van het salaris nog boedelactief resteert, zal de bewindvoerder dit onder de bekende schuldeisers verdelen.

De beslissing

De rechtbank:
1. beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
2. berekent het bedrag van de vergoeding van de bewindvoerder op € 2.976,00 (inclusief onkosten en omzetbelasting);
4. stelt het salaris (inclusief onkosten en omzetbelasting) vast op het bedrag van de vergoeding en brengt dit bedrag ten laste van de boedel, een en ander onder aftrek van de reeds opgenomen voorschotten;
5. bepaalt dat de bewindvoerder een eventueel resterend boedelactief onder de bekende schuldeisers zal verdelen.
Gewezen door mr. Venekatte, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 september 2019 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen. (Art. 351 jo 361 Fw)