ECLI:NL:RBOVE:2019:504

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
08-952842-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vader voor het onttrekken van zijn minderjarige dochter aan het gezag van de moeder

Op 14 februari 2019 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 50-jarige man die zijn zesjarige dochter onttrok aan het gezag van haar moeder. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar en 38 dagen, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werd hem een taakstraf van 240 uren opgelegd en moest hij een schadevergoeding van 1000 euro betalen aan de moeder. De man had afspraken in het kader van de omgangsregeling niet nagekomen en had zijn dochter zonder toestemming van de moeder meegenomen naar het buitenland. De rechtbank oordeelde dat de man opzettelijk zijn dochter had onttrokken aan het wettig gezag van de moeder en aan het toezicht van Jeugdzorg Overijssel. De rechtbank achtte de feiten bewezen op basis van aangiften, tapgesprekken en de verklaring van de verdachte. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de moeder, die gedurende anderhalve maand geen contact had met haar dochter. De rechtbank besloot tot een forse straf, maar legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op om de ingezette koers van Jeugdbescherming Overijssel niet te doorkruisen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de moeder recht had op een schadevergoeding van 1000 euro voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-952842-18 (P)
Datum vonnis: 14 februari 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1969 in [geboorteplaats 1] ( [land 1] ),
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 januari 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Jansen en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede , naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 8 september 2018 tot en met 23 oktober 2018 zijn minderjarige kind aan het gezag van haar moeder heeft onttrokken;
feit 2:in de periode van 24 september 2018 tot en met 23 oktober 2018 zijn minderjarige kind aan het opzicht van Jeugdzorg Overijssel heeft onttrokken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 september
2018 tot en met 23 oktober 2018, althans in of omstreeks de periode van 8
september 2018 tot en met 24 september 2018, te Hengelo, en/of elders in
Nederland en/of in het buitenland ( [land 2] ),
(telkens) opzettelijk
een minderjarige, te weten [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te
[geboorteplaats 2] ,
waarvan [verdachte] (verdachte) en [naam 2] met het gezamenlijk
gezag zijn belast,
heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag, te weten het gezag
van die [naam 2] , die (mede) het wettig over die minderjarige
gestelde gezag uitoefende,
terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was, immers heeft /is hij
(verdachte) (telkens):
- de onderlinge afspraken van de omgangsregeling niet nagekomen, en/of - die minderjarige in strijd met de onderlinge afspraken geen onderwijs laten
volgen, en/of
- die [naam 2] niet in staat gesteld haar gezag over die voornoemde
minderjarige uit te oefenen, en/of
- voornoemde minderjarige zonder instemming/medeweten van [naam 2]
naar een voor haar onbekende locatie in Nederland en/of in het buitenland
gebracht;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 september
2018 tot en met 23 oktober 2018, te Hengelo, in elk geval in Nederland en/of
in [land 2] ,
(telkens) opzettelijk
een minderjarige, te weten [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te
[geboorteplaats 2] ,
heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar
uitoefende, te weten Jeugdzorg Overijssel, terwijl die minderjarige beneden de
twaalf jaren oud was, immers heeft hij (verdachte):
- voornoemde minderjarige in strijd met de beschikking betreffende voorlopige
onder toezichtstelling van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van
24 september 2018, de voornoemde minderjarige(n) niet afgegeven aan Jeugdzorg
Overijssel, die bij beslissing van de rechtbank Almelo voorlopig het toezicht
heeft over voornoemde minderjarige, en/of
- voornoemde minderjarige - in strijd met de afspraken gemaakt met Jeugdzorg
Overijssel - meegenomen dan wel ondergebracht op een locatie in Nederland
en/of in het buitenland ( [land 2] ) zonder medeweten en/of instemming van
Jeugdzorg Overijssel en/of hierdoor Jeugdzorg Overijssel niet in staat gesteld
het opzicht over die voornoemde minderjarige uit te oefenen en/of voornoemde
minderjarige buiten het bereik van Jeugdzorg Overijssel gehouden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de zich in het dossier bevindende aangiften, de tapgesprekken en de verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het bewijs geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
  • Het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] van 27 september 2018, pagina’s 27 tot en met 29;
  • Het proces-verbaal van aangifte door [verbalisant] van 16 oktober 2018, pagina’s 40 tot en met 43;
  • Het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 januari 2019, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 onder het tweede gedachtestreepje ten laste is gelegd, nu de in de tenlastelegging omschreven feitelijkheid niet tot het onttrekken van gezag kan leiden. Evenmin acht de rechtbank het onder het eerste gedachtestreepje bij feit 2 bewezen verklaard, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte op basis van de voorlopige ondertoezichtstelling gehouden was om [naam 1] af te geven aan de gezinsvoogd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 8 september 2018 tot en met 23 oktober 2018 in
Nederland en in het buitenland,
opzettelijk
een minderjarige, te weten [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te
[geboorteplaats 2] ,
waarvan [verdachte] (verdachte) en [naam 2] met het gezamenlijk
gezag zijn belast,
heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag, te weten het gezag
van die [naam 2] , die mede het wettig over die minderjarige
gestelde gezag uitoefende,
terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was, immers is/heeft hij:
- de onderlinge afspraken van de omgangsregeling niet nagekomen, en
- die [naam 2] niet in staat gesteld haar gezag over die voornoemde
minderjarige uit te oefenen, en
- voornoemde minderjarige zonder instemming/medeweten van [naam 2]
naar een voor haar onbekende locatie in Nederland en/of in het buitenland
gebracht;
2.
hij in de periode van 24 september 2018 tot en met 23 oktober 2018, in Nederland en
in [land 2] ,
opzettelijk
een minderjarige, te weten [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te
[geboorteplaats 2] ,
heeft onttrokken aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar
uitoefende, te weten Jeugdzorg Overijssel, terwijl die minderjarige beneden de
twaalf jaren oud was, immers heeft hij:
- voornoemde minderjarige - in strijd met de afspraken gemaakt met Jeugdzorg
Overijssel - meegenomen naar een locatie in Nederland en/of in het buitenland ( [land 2] ) zonder medeweten en instemming van Jeugdzorg Overijssel en hierdoor Jeugdzorg Overijssel niet in staat gesteld het opzicht over die voornoemde minderjarige uit te oefenen en voornoemde minderjarige buiten het bereik van Jeugdzorg Overijssel gehouden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank heeft eventuele in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1 en 2
telkens het misdrijf: opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag/opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefent.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf van 160 uren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om te volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, in combinatie met een taakstraf van 50 uren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zijn zesjarige dochter onttrokken aan het gezag van haar moeder, die samen met verdachte met het ouderlijk gezag was belast, door de afspraken in het kader van de omgangsregeling niet na te komen en door zijn dochter, zonder medeweten en toestemming van haar moeder, naar [land 3] en [land 2] mee te nemen, teneinde in [land 2] een nieuw bestaan op te bouwen. Gedurende een periode van anderhalve maand heeft moeder geen contact met haar dochter gehad en verkeerde zij voortdurend in onzekerheid omtrent het lot van haar dochter. Uit de zich in het dossier bevindende schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het gebeuren moeder bijzonder emotioneel heeft aangegrepen.
De dochter van verdachte is per 24 september 2018 voorlopig onder toezicht gesteld, waarbij Jeugdbescherming Overijssel als gezinsvoogd is benoemd. Verdachte heeft zijn dochter tevens aan het opzicht van Jeugdbescherming Overijssel onttrokken door haar mee te nemen naar het buitenland. Verdachte heeft zowel naar moeder als naar de gezinsvoogd een rookgordijn opgetrokken door herhaaldelijk te liegen over onder meer het wederom tot stand komen van contact tussen moeder en dochter en het naar school in [plaats] brengen van zijn dochter.
Dat het kind weer is teruggekeerd naar Nederland en haar moeder weer heeft kunnen zien is niet de verdienste van verdachte, maar van adequaat optreden van de diverse (Nederlandse en buitenlandse) opsporingsdiensten en andere overheidsdiensten en organisaties. Verdachte heeft verklaard dat hij handelde in het belang van zijn dochter, maar in feite heeft verdachte voor eigen rechter gespeeld, de beslissingen van de kinderrechter genegeerd en zijn eigen belangen boven het belang van het kind gesteld, hetgeen de rechtbank hem ernstig aanrekent, te meer nu verdachte het contact tussen moeder en kind daardoor feitelijk ongeveer een maand onmogelijk heeft gemaakt.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat de kinderrechter de uithuisplaatsing van het kind bij beschikking van 11 december 2018 heeft verlengd. De kinderrechter heeft echter tevens beslist dat het kind binnen twee maanden dient te worden teruggeplaatst bij verdachte en dat Jeugdbescherming Overijssel en verdachte daarvoor samen een traject moeten uitzetten. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het contact met Jeugdbescherming Overijssel thans goed verloopt en dat het kind op dit moment nog in een pleeggezin verblijft, maar al wel enkele uren bij zowel vader als moeder op bezoek is geweest. Verdachte heeft eveneens verklaard dat hij sinds enige tijd werk heeft en binnenkort over eigen woonruimte beschikt.
De reclassering heeft in haar rapport van 30 januari 2019 geconcludeerd dat er geen gebieden in het leven van verdachte zijn die aandacht van de reclassering behoeven. De reclassering heeft geadviseerd om verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, in combinatie met een taakstraf.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde feiten, met daarbij de strafverzwarende omstandigheid van de nog jonge leeftijd van het kind en het tijdens de onttrekking aan het gezag volledig beletten van enig contact tussen moeder en kind, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De enige reden dat de rechtbank hier toch van af ziet is gelegen in de omstandigheid dat een detentie van verdachte de thans door de kinderrechter en Jeugdbescherming ingezette koers doorkruist en daarmee niet in het belang van het kind is. De rechtbank legt daarom een onvoorwaardelijk gevangenisstraf op die gelijk is aan het voorarrest, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank acht daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte moet meewerken met Jeugdbescherming Overijssel en met een proeftijd van drie jaren, op zijn plaats.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om wegens immateriële schade een schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 6.075,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu voor toekenning van schadevergoeding wegens immateriële schade sprake dient te zijn van een medisch erkend psychisch ziektebeeld en onderbouwende stukken van een deskundige daarvoor ontbreken. Beoordeling van de vordering levert tevens een onevenredige belasting van het strafproces op, aangezien de rechtbank zal moeten vaststellen in hoeverre er sprake is van ‘eigen schuld’ aan de zijde van de benadeelde partij. Meer subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht om de hoogte van de schadevergoeding aanzienlijk te matigen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voldoende onderbouwd en aannemelijk is dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde onder 1 immateriële schade heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 1.000,-- naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken is toegewezen, als geleden schade van immateriële aard toewijsbaar is.
De rechtbank wijst de vordering derhalve tot een bedrag van € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2018, toe, en verklaart de benadeelde partij in het overige deel van haar vordering niet-ontvankelijk.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 en 2
telkens het misdrijf: opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag/opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefent;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (een) jaar en 38 (achtendertig) dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
1 (een) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
voorwaardendat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- meewerkt met en zich houdt aan de aanwijzingen van Jeugdbescherming Overijssel;
- draagt de reclasseringsinstelling Reclassering Nederland op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
4 (vier) maanden;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte, ten aanzien van feit 1, tot betaling aan de benadeelde partij
[naam 2] van een bedrag van € 1.000,-- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt, ten aanzien van feit 1, de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.000,--te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2018 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 20 (twintig) dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [naam 2] , voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. F.C. Berg en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Wilmink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met de nummers [nummer] en PL0600-2018466939. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.