ECLI:NL:RBOVE:2019:5038

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
0899456817 + 0899705516
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit illegale vuurwerkhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde verdachte die betrokken was bij de handel in illegaal vuurwerk. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 142.765,-. De rechtbank heeft de vordering behandeld tijdens meerdere openbare zittingen, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.A. Schadd. De verdediging voerde aan dat het voordeel dat de verdachte mogelijk had genoten minimaal was en dat er geen wettig bewijs was dat de verdachte bij de tenlastegelegde feiten betrokken was.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte in het verleden was veroordeeld voor het witwassen van een contant geldbedrag van € 19.500,- en dat er bij een doorzoeking van zijn woning contante geldbedragen van in totaal € 114.450,- waren aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet voldoende legale inkomsten had om deze bedragen te verklaren, en dat er sprake was van onverklaarbare geldstromen. Op basis van een kasopstelling heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 141.203,-.

De rechtbank legde de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 121.703,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, rekening houdend met eerder verbeurd verklaarde bedragen. De beslissing is genomen op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08/994568-17 + 08-997055-16
Datum vonnis: 31 oktober 2019
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige economische kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 142.765,-.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 22 februari 2017, 19 mei 2017, 6 november 2017, 8 oktober 2018, 23 september 2019, 26 september 2019 en 17 oktober 2019. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A. Schadd, advocaat in Arnhem, is op de terechtzitting van 26 september 2019 op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 26 september 2019 heeft de officier van justitie mr. S.T.C. van der Werf haar vordering gehandhaafd.
De raadsman heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Als veroordeelde al voordeel heeft gehad van de vuurwerkhandel, dan is dat voordeel minimaal geweest. In de strafzaak is vrijspraak bepleit, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte bij de daar tenlastegelegde (vuurwerk)feiten betrokken is geweest. Daaruit kan dus geen voordeel zijn genoten. Er is ook geen sprake van soortgelijke feiten waaruit voordeel kan worden afgeleid. De vordering is gebaseerd op de veronderstelling dat veroordeelde zou hebben beschikt over contant geld waarvoor geen legale bron is. Er is echter een bedrag van € 65.000,- aan veroordeelde geleend door een kennis en in de onderneming van veroordeelde en zijn vader is het gebruikelijk dat met contant geld betaald wordt. Van onverklaarbare contante geldstromen is dus geen sprake.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 31 oktober 2019 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
parketnummer 08/994568-17
feit 1
het misdrijf:medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit juncto artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
feit 2
het misdrijf:medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit juncto artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
parketnummer 08/997055-16
feit 1
het misdrijf:medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit juncto artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:witwassen.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt voor de begroting van het genoten voordeel als uitgangspunt het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict’ van 24 februari 2017.
In dat rapport is een kasopstelling gemaakt om het wederrechtelijk verkregen voordeel te berekenen, waarbij van het volgende is uitgegaan.
Het bedrag voor beginsaldo contant geld is op € 0,- gesteld, omdat uit de onderzochte bankafschriften van de periode 1 januari 2016 tot en met 1 december 2016 afgeleid kan worden dat veroordeelde geen contante geldopnamen heeft gedaan en geen vermogen is vermeld in box 3 van de aangifte inkomstenbelasting.
Uit de bankgegevens en de gegevens van de Belastingdienst kan worden afgeleid dat veroordeelde geen contante legale inkomsten heeft genoten in die periode. Het bedrag voor contante ontvangsten van legaal inkomen is dan ook eveneens op € 0,- gesteld.
Bij voormeld vonnis in de strafzaak van veroordeelde is hij veroordeeld voor het witwassen van een contant geldbedrag van € 19.500,-, welk bedrag is aangetroffen in een postpakket.
Bij de doorzoeking van de woning van veroordeelde op 29 november 2016 werden op verschillende plaatsen in de woning contante geldbedragen van € 50.950,- en € 44.000,- aangetroffen. In totaal had veroordeelde dan ook ten tijde van de doorzoeking een bedrag van € 114.450,- contant voorhanden.
In de onderzochte periode van 1 januari tot 1 december 2016 werd een contant geldbedrag van € 11.300,- gestort op de rekening van veroordeelde en een bedrag van € 11.150,- op de rekening van zijn partner [medeverdachte] . Op de bankafschriften zijn geen uitgaven terug te vinden van dagelijkse boodschappen en uitgaven ten behoeve van het tanken van brandstof. De kosten voor huishoudelijke uitgaven en brandstof zijn in totaal berekend op een bedrag van € 4.303,-. De totale werkelijke contante uitgaven, inclusief bankstortingen, komen daarmee op een bedrag van € 26.753-.
Op basis van deze gegevens is de volgende kasopstelling gemaakt:
Beginsaldo contant geld € 0,-
+/+ Legale contante ontvangsten inclusief bankopname € 0,-
-/- Eindsaldo contant geld € 114.450,-
Beschikbaar voor het doen van uitgaven - € 114.450,-
-/- Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen
- € 26.753,-
Verschil / wederrechtelijk verkregen voordeel - € 141.203,-
Bij de beoordeling van de hierboven genoemde verweren neemt de rechtbank in overweging dat met het vonnis in de strafzaak van veroordeelde van heden is vast komen te staan dat veroordeelde de beschikking heeft gehad over ruim 1.200 kilo zwaar illegaal vuurwerk en dat hij meermalen vuurwerk heeft afgeleverd aan derden. Daarmee is op voorhand aannemelijk dat hij daaruit wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
Uit het onderzoek naar de financiële situatie van verdachte is niet gebleken dat verdachte voldoende legale inkomsten had om de grote contante geldbedragen die zijn aangetroffen bij de huiszoeking en in het postpakket te kunnen sparen. De partner van veroordeelde, [medeverdachte] , beschikte evenmin over eigen (verifieerbare) legale inkomsten. Dat [medeverdachte] daadwerkelijk legale contante inkomsten heeft genoten uit de verkoop van paarden en/of honden, is niet aannemelijk geworden. De door [medeverdachte] overgelegde stukken tonen dit onvoldoende aan. Er is derhalve sprake van een onverklaarbare geldstroom.
Dat veroordeelde twee dagen voor de huiszoeking, op 27 november 2016, een bedrag van
€ 65.000,- contant heeft ontvangen van ‘ [naam] ’ acht de rechtbank evenmin aannemelijk geworden, aangezien het postpakket reeds op 21 november 2016 is onderschept en bovendien nergens uit kan worden afgeleid dat dit bedrag daadwerkelijk contant aan verdachte is gegeven.
De rechtbank gaat dan ook uit van het middels de kasopstelling berekende wederrechtelijk verkregen voordeel en stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 141.203,-.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
Voornoemd geldbedrag van € 19.500,00, waarop naast het conservatoire beslag ook klassiek beslag is gelegd, is reeds bij voormeld vonnis verbeurd verklaard. Daar houdt de rechtbank rekening mee bij het vaststellen van de betalingsverplichting.
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 121.703,-.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 141.203,-;
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 121.703,- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Offerein-Hulshoff, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2019.
Buiten staat
Mr. J. van Bruggen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.