ECLI:NL:RBOVE:2019:502

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
C/08/212606 / HA ZA 18-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgplicht door hogeschool jegens student met psychische problemen

In deze zaak vorderde een studente, aangeduid als [eiseres], schadevergoeding van de Stichting Christelijke Hogeschool Windesheim, omdat zij meende dat de hogeschool haar zorgplicht had geschonden. [eiseres] had in 2005 haar lerarenopleiding geschiedenis aan Windesheim gestart, maar ondervond vanaf 2007 ernstige psychische en lichamelijke problemen, waaronder een depressie. Ondanks dat zij haar mentor en andere docenten op de hoogte had gesteld van haar situatie, ontving zij naar haar mening onvoldoende begeleiding en ondersteuning van de hogeschool. In 2013 schreef zij zich uit, maar niet voordat zij een aanzienlijke studieschuld had opgebouwd. De rechtbank Overijssel oordeelde dat Windesheim inderdaad tekort was geschoten in haar zorgplicht. De hogeschool had moeten ingrijpen en de studente actief moeten begeleiden, vooral gezien haar psychische problemen. De rechtbank kende [eiseres] een schadevergoeding toe van € 6.776,00, wat overeenkomt met het betaalde collegegeld voor de jaren waarin zij nauwelijks onderwijs had genoten. De rechtbank wees de overige vorderingen van [eiseres] af, onder andere omdat zij onvoldoende bewijs had geleverd voor de hoogte van haar schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/212606 / HA ZA 18-14
Vonnis van 6 februari 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J. Doornbos te Groningen,
tegen
de stichting
STICHTING CHRISTELIJKE HOGESCHOOL WINDESHEIM,
gevestigd te Zwolle,
gedaagde,
advocaat mr.ing. J. Scholtens te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Windesheim genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 juni 2018
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 oktober 2018.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] , is in september 2005 gestart met de lerarenopleiding geschiedenis (hierna te noemen de opleiding) bij Windesheim. In juni 2007 heeft zij haar propedeuse gehaald.
2.2.
Door meerdere oorzaken heeft [eiseres] vanaf het najaar van 2007 psychische en lichamelijke problemen ondervonden, die uiteindelijk resulteerden in een depressie.
2.3.
Op 26 september 2007 heeft [eiseres] haar mentor bij Windesheim, mevrouw [A] , een e-mail gestuurd dat sprake is van een tumor in haar borst en dat nader onderzoek moet worden gedaan naar de aard daarvan. [A] heeft de volgende dag op deze e-mail gereageerd.
2.4.
Op 9 oktober 2007 heeft [eiseres] een docent van Windesheim, mevrouw [B] een e-mail gestuurd waarin onder meer vermeld staat dat zij vanwege de tumor, die goedaardig blijkt te zijn, een spannende tijd heeft gehad en dat haar schoolwerk daar wat onder te lijden heeft gehad. [B] heeft dezelfde dag op deze e-mail gereageerd.
2.5.
In december 2007 heeft [eiseres] e-mailcontact gehad met [B] over de aanwezigheid van [eiseres] bij een schietincident en de impact die dat op haar heeft gehad.
2.6.
Op 18 september 2008 heeft [eiseres] [A] een e-mail gestuurd waarin onder meer het volgende vermeld staat:
“(…) Ik ben om heel eerlijk te zijn al ruim een jaar lang behoorlijk depressief.
Ik ben er altijd al heel goed in geweest om naar iedereen toe te doen dat het hartstikke goed met me gaat en dat ik het allemaal prima red. Tot afgelopen dinsdag eigenlijk... Toen was ik jarig en ben ik finaal ingestort en heb de hele dag zo’n beetje zitten huilen.
(…) Ik heb inmiddels op advies van mijn zussen mijn huisarts gebeld om hierover te praten en te kijken of er medicatie mogelijk is. Ook omdat ik sinds het afgelopen jaar behoorlijke slaapproblemen heb. Die afspraak staat gepland voor komende woensdag ochtend. Ook wil ik vragen of ze me door kan verwijzen naar een psycholoog om alles weer op een rij te krijgen en onder woorden te krijgen wat me nou allemaal precies dwars zit. Want ik heb al zo lang dingen weggestopt dat alles van eigenlijk mijn hele leven lang er nu in één keer uitkomt, waardoor ik totaal het overzicht kwijt ben.
Maar ook met mijn schoolwerk kan ik alle hulp gebruiken die ik kan krijgen. Ik ben inmiddels bezig om samen met mijn zus overzichtelijk te krijgen wat ik allemaal nog moet doen, en wanneer ik dat haalbaar af kan hebben. Maar ik zou het erg fijn vinden als ik dat met jou ook kan bespreken, des te meer omdat alle codes van vakken inmiddels veranderd zijn en ik dus geen idee heb voor welk vak ik me in moet schrijven qua tentamens etc. Ik weet dat jij mijn mentor niet meer bent, dat is dit jaar [C] . Maar ik zie er eerlijk gezegt nogal tegen op om hier met [C] over te praten, omdat [C] en ik niet een hele goede band hebben en ik een beetje bang ben voor zijn reactie. Omdat ik jou al een en ander heb verteld en ik persoonlijk zelf daar wel een goed gevoel bij had, hoop ik dat je me een beetje kunt en wilt helpen. (…)”
2.7.
[A] heeft in reactie hierop kenbaar gemaakt dat zij [eiseres] wel wil helpen, maar het liefst zou zien dat [eiseres] haar nieuwe mentor zou benaderen. [eiseres] heeft hierna deze nieuwe mentor, de heer [C] gevraagd om een gesprek over haar planning en om hulp “om weer wat orde in de chaos te scheppen”. Eind september 2008 heeft [eiseres] vervolgens een gesprek gehad met [C] .
2.8.
Op 24 december 2008 heeft [C] [eiseres] desgevraagd de naam van de studentendecaan doorgegeven en haar gevraagd na haar bezoek aan de decaan de stand van zaken en de toekomstplannen door te geven.
2.9.
Op 9 juni 2009 heeft [eiseres] de studentendecaan een e-mail gestuurd over het aanvragen van een extra jaar studiefinanciering. In deze mail staat onder meer:
“(…)Vanaf September vorig jaar heb ik door persoonlijke omstandigheden mijn school werkzaamheden op een laag pitje moeten zetten. Ik ben toen door mijn huisarts doorverwezen naar een psycholoog waar ik nog steeds wekelijks heen ga. Ook slik ik anti-depressiva. (…) Na een hele hoop andere dingen op een rij te hebben gezet ben ik nu bezig om mijn school werkzaamheden weer helemaal op de rit te krijgen. Echter heb ik door deze situatie wel een achterstand van een jaar opgelopen. (…)”
De decaan heeft per e-mail van 10 juni 2009 op deze e-mail gereageerd door aan te geven hoe [eiseres] een extra jaar studiefinanciering kan aanvragen.
2.10.
Op 4 januari 2011 heeft [C] naar aanleiding van een vraag van [eiseres] per
e-mail een reader toegestuurd, waarna zij als volgt heeft gereageerd:
“bedankt voor het sturen van de reader! Weer een nieuw jaar met goede voornemens.
Het wordt voor mij nu ook echt wel tijd om mezelf aan te pakken en me volledig op school te storten.
Ik heb nog een hele hoop in te halen, dus het zal nog wel even duren. Maar afstuderen ligt zeker in de planning.”
2.11.
[eiseres] heeft zich jaarlijks ingeschreven voor de opleiding, maar vanaf het studiejaar 2007-2008 nauwelijks onderwijs gevolgd.
2.12.
[eiseres] diende per studiejaar 60 studiepunten te behalen. Per studiejaar heeft zij de volgende aantallen studiepunten behaald:
2005-2006 50
2006-2007 40
2007-2008 5
2008-2009 9
2009-2010 6
Vanaf het studiejaar 2010-2011 tot haar uitschrijving per augustus 2013 heeft [eiseres] geen, althans nog twee studiepunten behaald.
2.13.
Op 14 augustus 2013 heeft de moeder van [eiseres] telefonisch contact gehad met [B] . In een interne e-mail van Windesheim staat over dit telefoongesprek, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…) [eiseres] beweert vanaf januari dat ze de opleiding heeft afgerond of aan het afronden is. (…) [D] , de moeder van [eiseres] , maakt zich ernstig zorgen over [eiseres] , omdat [eiseres] elke keer een smoes bedenkt om haar HBO diploma niet in ontvangst te nemen. Er is contact met de huisarts van de familie. Hij deelt de zorgen en adviseert zoveel mogelijk (feitelijke) informatie te verzamelen over de situatie waarin [eiseres] zich bevindt. [eiseres] zegt dat ze slechts nog 1 vak moet te halen-of inmiddels heeft behaald. Ik heb aangegeven dat er een discrepantie bestaat tussen de gegevens die we in het systeem hebben staan over de studievoortgang en wat [eiseres] thuis aangeeft. Ook heb ik aangegeven dat haar diploma niet binnen handbereik ligt. Verder heb ik aangegeven dat ik niet meer informatie kan geven vanwege de privacy van de (volwassen) student.
[D] schetst een zorgelijk beeld; [eiseres] heeft een slechte relatie achter de rug (liefdesrelatie) en ze blijkt (ook) en stalker te hebben. Verder blijft [eiseres] volhouden dat de studie is afgerond. [eiseres] doet alsof er niets aan de hand is en ze ‘speelt mooi weer’. [D] zal [eiseres] niet confronteren met de werkelijkheid ( [D] gebruikte zelf het woord ‘fantasiestudent’ in deze context) op advies van de huisarts. [D] geeft aan dat [eiseres] onberekenbaar is. Ze is bang dat ze zichzelf iets kan aandoen. Ze geeft wel aan dat de situatie op dit moment niet urgent is (…)
[eiseres] weet niet dat haar moeder contact heeft gezocht met de opleiding.
[D] wil graag nog een aantal dingen weten. Ik heb aangegeven dat ik ga informeren of ik haar vragen kan beantwoorden.
Haar vragen waren:
- ‘ Hoever zit [eiseres] nog van haar diploma af?’ (Wat is die discrepantie)
- Heeft [eiseres] ooit het advies gekregen te stoppen met de opleiding n.a.v. haar stages. ( [D] weet niet hoeveel stages [eiseres] heeft gelopen)
- Kan [eiseres] de opleiding afmaken?
We hebben afgesproken dat ik in de week van 26 augustus (er was geen urgentie op dit moment) contact met haar opneem over bovenstaande vragen. (…)”
2.14.
Op 17 oktober 2013 heeft een gesprek plaatsgehad tussen de moeder van [eiseres] en een aantal medewerkers van Windesheim.
2.15.
[eiseres] heeft zich vervolgens per augustus 2013 uitgeschreven als student bij Windesheim.
2.16.
Per brief van 8 juli 2014 heeft de advocaat van [eiseres] aan Windesheim onder meer kenbaar gemaakt dat [eiseres] te weinig begeleiding van Windesheim heeft gekregen, waarna Windesheim bij brief van 14 juli 2014 heeft voorgesteld de interne klachtenprocedure te volgen. De advocaat van [eiseres] heeft vervolgens per brief van 13 augustus 2014 om nadere informatie over de klachtenprocedure gevraagd, welke informatie Windesheim per e-mail van 19 augustus 2014 heeft verstrekt.
2.17.
Bij brief van 6 juli 2017 heeft de raadsman van [eiseres] Windesheim een conceptdagvaarding doen toekomen.
2.18.
[eiseres] heeft een overzicht overgelegd met betrekking tot haar studieschuld bij DUO. In dit overzicht staat onder meer het volgende vermeld:
“Saldo schuld € 57.238,56 Incl. rente t/m 30-06-2015
Schuldhistorie € 57.008,14 Incl. rente t/m 01-01-2015
Oorspronkelijke schuld € 57.008,14 Schuld bij begin terugbetalen”
2.19.
De aan [eiseres] in het kader van haar studielening verstrekte prestatiebeurs is kwijtgescholden.
2.20.
[eiseres] heeft op enig moment een doorlopend krediet met een kredietlimiet van
€ 7.400,00 afgesloten bij de Rabobank.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert veroordeling van Windesheim bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis tot betaling van een bedrag van € 64.638,56 te vermeerderen met de wettelijke rente, dan wel tot betaling van een schadevergoeding die de rechtbank redelijk en billijk acht, met veroordeling van Windesheim in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
Windesheim voert verweer tegen deze vordering en concludeert tot
niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] , althans tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van haar vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
[eiseres] meent jegens Windesheim aanspraak te kunnen maken op schadevergoeding, omdat Windesheim toerekenbaar tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de met [eiseres] gesloten onderwijsovereenkomst, althans onrechtmatig zou hebben gehandeld door de jegens [eiseres] op haar rustende zorgplicht te schenden. Volgens [eiseres] heeft Windesheim haar niet, zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend onderwijsinstituut als Windesheim verwacht mocht worden, begeleid en evenmin de voortgang van haar studie gevolgd, dit terwijl minstens vier docenten op de hoogte waren van haar persoonlijke omstandigheden en de studievertraging die zij daardoor opliep en [eiseres] uitdrukkelijk om begeleiding heeft gevraagd. [eiseres] heeft ter comparitie toegelicht dat zij in de periode van 2009 tot en met 2013 niet naar school ging, dat haar dag/nachtritme was omgedraaid, dat haar administratie een puinhoop was, dat ze weken niks at en dat ze geen contact had met mensen buiten haar familie en dat ze er destijds niet meer wilde zijn. In 2013 is ze aangemeld bij de crisisdienst en bleek er, aldus [eiseres] , sprake te zijn van PTSS. [eiseres] stelt dat zij met de juiste begeleiding met succes de opleiding had kunnen afronden, althans de opleiding eerder had kunnen beëindigen en dat zij door het handelen van Windesheim schade heeft geleden. Volgens [eiseres] heeft zij nu, zonder diploma, namelijk een schuld van ruim € 57.000,00 bij DUO en heeft zij om te kunnen blijven studeren ook nog een lening afgesloten bij de Rabobank van € 7.400,00.
4.2.
Windesheim meent dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, aangezien zij niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht van artikel 111 lid 3 Rv. Aan een eventuele schending van de substantiëringsplicht is ingevolge het bepaalde in artikel 120 lid 4 Rv echter geen sanctie verbonden, zodat aan dit verweer van Windesheim voorbij wordt gegaan.
4.3.
Windesheim beroept zich ook op rechtsverwerking en verjaring. Volgens Windesheim heeft [eiseres] niet binnen bekwame tijd bij haar geklaagd over (onder meer) de vermeende gebrekkige begeleiding, waardoor haar vordering op grond van artikel 6:89 BW is komen te vervallen. De eerste klacht is namelijk pas een jaar nadat [eiseres] zich heeft uitgeschreven, ontvangen en de advocaat van [eiseres] heeft de zaak vervolgens drie jaar op de plank laten liggen. Windesheim is hierdoor ernstig in haar bewijspositie geschaad en [eiseres] heeft door dit late klagen Windesheim ook iedere kans ontnomen om met een programma te komen waarmee [eiseres] de opleiding eventueel nog had kunnen afronden, aldus steeds Windesheim.
4.4.
Voor het aannemen van rechtsverwerking is enkel tijdsverloop of enkel stilzitten onvoldoende (HR 26 maart 1999, NJ 1999/445). Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (HR 29 september 1995 NJ 1996/89 en 24 april 1998, NJ 1998/621). Gesteld noch gebleken is dat van de eerste situatie sprake is. Weliswaar heeft [eiseres] pas een jaar na haar uitschrijving bij Windesheim geklaagd en is haar advocaat vervolgens pas drie jaar later op de kwestie teruggekomen, maar dit enkele stilzitten maakt niet dat sprake is van rechtsverwerking. De stelling dat Windesheim door dit stilzitten in haar bewijspositie is geschaad, wordt evenmin gevolgd. Gelet op de met de advocaat van [eiseres] in 2014 gevoerde correspondentie had Windesheim beducht moeten zijn op een mogelijke aansprakelijkstelling en had zij daarop moeten anticiperen door navraag te doen bij (vertrekkende) personeelsleden en het dossier van [eiseres] langer te bewaren dan de door Windesheim gestelde gebruikelijke bewaartermijn van twee jaar. Voor zover Windesheim inderdaad in haar bewijspositie is geschaad, kan dit dan ook niet aan [eiseres] worden tegengeworpen. De stelling dat Windesheim door het late klagen iedere kans is ontnomen om met een programma te komen waarmee [eiseres] de opleiding eventueel nog had kunnen afronden, wordt eveneens gepasseerd, aangezien deze niet aansluit bij het standpunt van Windesheim dat [eiseres] in de periode van 2008 tot 2013 niet in staat was de opleiding te vervolgen en dat het in 2013 geen reële mogelijkheid (meer) was om een haalbaar programma voor haar op te stellen.
4.5.
Wat betreft de verjaring stelt Windesheim zich op het standpunt dat de verjaringstermijn al in de eerste helft van 2008 is gaan lopen en dat de vordering van [eiseres] uiterlijk medio 2013 is verjaard. [eiseres] betwist de verjaring. Zij wijst er op dat zij in 2008 nergens toe kwam en dat haar pas in 2013 duidelijk is geworden dat Windesheim haar verplichtingen niet nakwam. Volgens [eiseres] is de verjaringstermijn pas op dat moment gaan lopen.
4.6.
Op grond van artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. De verjaringstermijn begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen (HR 24 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003: AF0694). Voor toekomstige schade geldt dat de verjaringstermijn pas gaat lopen als er schade geleden is en de vordering opeisbaar is (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3784).
4.7.
Door het ontbreken van een deugdelijke specificatie van de gevorderde schadevergoeding, waarover later meer, is het de rechtbank niet duidelijk geworden wanneer de gestelde schade precies is ontstaan. Aannemelijk is wel dat een (groot) deel van de vermeende schade pas ruim na 2008 is geleden. Wat hier echter ook van zij, gelet op de psychische gesteldheid van [eiseres] in 2008, die niet (voldoende) door Windesheim is weersproken, kan niet worden volgehouden dat zij op dat moment bekend was met de schade en daadwerkelijk in staat was een rechtsvordering tot schadevergoeding in te stellen. Dit geldt evenzeer voor de jaren tot 2013. Aangezien de verjaring in ieder geval door de brief van de advocaat van [eiseres] d.d. 6 juli 2017 is gestuit, faalt dan ook het beroep op verjaring.
4.8.
De vraag is vervolgens of Windesheim toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de met [eiseres] gesloten onderwijsovereenkomst, althans onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. [eiseres] verwijt Windesheim dat zij haar geen begeleiding heeft geboden, terwijl zij op de hoogte was van haar problemen en [eiseres] zelf om begeleiding heeft verzocht, en dat Windesheim haar studieresultaten niet heeft gemonitord en niet heeft ingegrepen toen bleek dat [eiseres] geen onderwijs volgde en nauwelijks studiepunten haalde. Windesheim betwist dat er van een tekortkoming en van onrechtmatig handelen aan haar zijde sprake is. Zij meent dat zij haar inspanningsverplichting jegens [eiseres] is nagekomen en benadrukt dat van een volwassen student aan een hbo-instelling zoals [eiseres] een bepaalde mate van zelfstandigheid mag worden verwacht.
4.9.
Windesheim heeft niet weersproken dat zij met [eiseres] een onderwijsovereenkomst heeft gesloten, zodat hiervan moet worden uitgegaan. [eiseres] heeft over de inhoud van die overeenkomst echter niets gesteld, laat staan dat zij duidelijk heeft gemaakt welke verplichtingen uit die overeenkomst Windesheim niet is nagekomen. De rechtbank passeert daarom haar stelling dat Windesheim toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten onderwijsovereenkomst.
4.10.
Ten aanzien van het vermeende onrechtmatig handelen geldt dat Windesheim niet, althans onvoldoende, heeft weersproken dat er op haar een zorgplicht jegens [eiseres] rustte. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat dit het geval is. De vraag of Windesheim deze zorgplicht heeft geschonden moet worden beoordeeld naar de norm van hetgeen van een redelijk bekwame en redelijk handelende onderwijsinstelling mag worden verwacht.
Hoever de zorgplicht van een onderwijsinstelling precies strekt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals bijvoorbeeld het type onderwijs dat gegeven wordt en de leeftijd van de leerlingen/studenten. De betreffende zorgplicht is, zoals partijen erkennen, te kwalificeren als een inspanningsverplichting.
4.11.
[eiseres] heeft in haar e-mail van 18 september 2008 aan haar voormalige mentor bij Windesheim duidelijk gemaakt dat het niet goed met haar gaat en dat zij ten aanzien van haar studie alle mogelijke hulp kan gebruiken. [eiseres] heeft vervolgens een gesprek gehad met haar nieuwe mentor. In juni 2009 heeft [eiseres] de studentendecaan gevraagd hoe zij een extra jaar studiefinanciering kan aanvragen. In de betreffende e-mail heeft [eiseres] duidelijk gemaakt dat haar studie te lijden heeft gehad onder haar persoonlijke omstandigheden en dat de betreffende omstandigheden nog altijd spelen. De decaan heeft in zijn reactie (uitsluitend) uitgelegd hoe [eiseres] het extra jaar studiefinanciering kan aanvragen. Ook in januari 2011 heeft [eiseres] bij (een docent van) Windesheim haar studievertraging aangekaart.
4.12.
Hoewel [eiseres] alleen in haar e-mail van 18 september 2008 Windesheim uitdrukkelijk om hulp heeft gevraagd voor wat betreft (de voortgang van) haar studie, heeft Windesheim naar het oordeel van de rechtbank jegens haar niet gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende onderwijsinstelling verwacht mocht worden. Gelet op de e-mail van 18 september 2008 staat vast dat Windesheim van de psychische problemen van [eiseres] op de hoogte was. Ook staat vast, zo is ter zitting gebleken, dat Windesheim heeft gesignaleerd dat [eiseres] geen onderwijs volgde en geen studievoortgang maakte. Van een redelijk bekwame en redelijk handelende onderwijsinstelling mag in een dergelijke situatie verwacht worden dat deze actief contact zoekt met de student om de studievoortgang te bespreken en deze daarover en over een – al dan niet tijdelijke – beëindiging van de opleiding te adviseren. Dit geldt des te meer nu [eiseres] volgens de eigen stellingen van Windesheim in de periode 2008 tot en met 2013 helemaal niet in staat was de opleiding te vervolgen en beëindiging van de opleiding kennelijk dus in de rede lag. Windesheim heeft niet, althans onvoldoende concreet gesteld dat dit is gebeurd. De door Windesheim genoemde reguliere uitnodigingen die aan [eiseres] gestuurd zouden zijn, zijn wat dit betreft onvoldoende, mede ook nu vast staat dat [eiseres] daarop telkens niet heeft gereageerd. Weliswaar mag van een volwassen student aan een hbo-instelling als Windesheim een bepaalde mate van zelfstandigheid worden verwacht, maar in het onderhavige geval slaagt het beroep op deze zelfstandigheid niet, nu er vanwege de psychische problemen van [eiseres] sprake was van een bijzondere situatie. De omstandigheid dat [eiseres] zich (telkens) gedurende de periode van 2009 tot en met 2013 jaarlijks bleef inschrijven voor de opleiding, terwijl zij geen onderwijs volgde noch enige (substantiële) studievoortgang maakte, brengt met zich dat het op de weg van Windesheim had gelegen daarover met [eiseres] in gesprek te gaan. Nu Windesheim niet heeft gesteld dat zulks is gebeurd is de conclusie dan ook dat Windesheim haar zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden en aldus onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
4.13.
De vraag is vervolgens of en zo ja, welke schade [eiseres] door het handelen van Windesheim heeft geleden en of Windesheim gehouden is die schade te vergoeden.
4.14.
[eiseres] stelt dat zij met de juiste begeleiding met succes de opleiding had kunnen afronden, althans deze eerder had kunnen beëindigen en vordert ruim € 64.000,00 aan schadevergoeding. Dit bedrag bestaat uit de door haar gestelde studieschuld en het bedrag van het door haar afgesloten doorlopend krediet. Deze schadevergoeding kan echter niet worden toegewezen. Nog afgezien van de vraag of een lening wel als schade kan worden aangemerkt, geldt dat [eiseres] de door haar gestelde schade onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd. Het overzicht met betrekking tot de hoogte van de studieschuld lijkt verouderd te zijn en onduidelijk is over welke periode [eiseres] deze schuld precies heeft opgebouwd. Ten aanzien van het doorlopend krediet geldt dat onduidelijk is gebleven wanneer dit is afgesloten, terwijl het voor de beide leningen de vraag is of [eiseres] deze daadwerkelijk geheel aan haar studie heeft besteed. Vanwege de gebrekkige onderbouwing kan evenmin het causaal verband worden vastgesteld tussen het onrechtmatig handelen van Windesheim en de gestelde schade.
4.15.
Het voorgaande betekent echter niet dat [eiseres] in het geheel geen aanspraak kan maken op schadevergoeding. Vast staat dat [eiseres] tot en met het studiejaar 2012/2013 bij Windesheim ingeschreven heeft gestaan. Dat betekent dat zij tot en met dat studiejaar collegegeld aan Windesheim heeft betaald, dit terwijl [eiseres] jarenlang niet of nauwelijks onderwijs heeft genoten. Nu een beëindiging van de opleiding in de rede lag en Windesheim [eiseres] ter zake niet heeft geadviseerd of op enigerlei andere wijze ondersteuning heeft geboden, kan het door [eiseres] betaalde collegegeld naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als schade die het gevolg is van het onrechtmatig handelen van Windesheim. Dit geldt voor het vanaf het studiejaar 2009-2010 betaalde collegegeld. [eiseres] heeft Windesheim namelijk pas in september 2008 voor het eerst op de hoogte gesteld van haar psychische problemen en na het achterblijven van haar studieresultaten in het studiejaar 2008-2009 mocht van Windesheim in ieder geval vanaf het studiejaar 2009-2010 actief ingrijpen verwacht worden.
Het beroep op eigen schuld dat Windesheim nog doet, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet, nu [eiseres] in de gegeven omstandigheden niet kan worden verweten dat zij er zelf voor heeft gekozen zich ieder jaar voor de opleiding in te schrijven. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding tot verrekening van het voordeel dat [eiseres] zou hebben gehad doordat zij gedurende haar inschrijving bij Windesheim gebruik heeft kunnen maken van een
OV-studentenkaart. Dit voordeel raakt Windesheim immers niet, zodat verrekening van dit gestelde voordeel niet redelijk wordt geacht. De rechtbank stelt de aan [eiseres] toe te kennen schadevergoeding in redelijkheid dan ook vast op het over de studiejaren 2009/2010 tot en met 2012/2013 betaalde collegegeld. Aangezien het wettelijke collegegeld over die studiejaren respectievelijk € 1.620,00, € 1.672,00, € 1.713,00 en € 1.771,00 bedroeg, komt dit in totaal neer op een bedrag van € 6.776,00. De vordering van [eiseres] zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
4.16.
Gelet op de uitkomst van deze procedure, dient Windesheim in de kosten daarvan te worden veroordeeld. Aangezien aan [eiseres] een toevoeging is verleend, zijn de kosten voor het uitbrengen van de dagvaarding (exclusief verschotten zoals informatiekosten) in debet gesteld. Deze kosten komen daarom niet voor vergoeding aan [eiseres] in aanmerking.
De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 0,00
- informatiekosten 5,00
- griffierecht 79,00
- salaris advocaat
922,00(2,0 punten × tarief € 461,00)
Totaal € 1.006,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Windesheim om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 6.776,00;
5.2.
veroordeelt Windesheim in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.006,00;
5.3.
veroordeelt Windesheim in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Windesheim niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E.J. Goffin en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2019.
(md)