Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
gevestigd te Amsterdam,
wonende te [woonplaats] ,
1.De procedure
2.De verdere beoordeling
721,00(1 punt x tarief € 721,00)
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen ABN AMRO BANK N.V. en een gedaagde partij. De zaak betreft een kredietovereenkomst waarbij ABN AMRO de kredietovereenkomst heeft willen ontbinden en schadevergoeding heeft gevorderd. De primaire vordering van ABN AMRO om het krediet vervroegd op te eisen werd afgewezen, omdat niet is gebleken dat er een rechtsgeldige ingebrekestelling is verstuurd voorafgaand aan de opeising van het krediet. De kantonrechter oordeelde dat op grond van de Wet op het consumentenkrediet (oud) een rechtsgeldige ingebrekestelling vereist is, waarbij de schuldenaar een redelijke termijn voor nakoming moet worden gegeven.
ABN AMRO heeft gesteld dat zij de ingebrekestelling niet kan overleggen, wat leidde tot de conclusie dat de vordering niet rechtsgeldig was. De kantonrechter heeft vervolgens de kredietovereenkomst ontbonden op verzoek van ABN AMRO, omdat de gedaagde partij ernstig tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. De schadevergoeding die ABN AMRO vorderde, werd begroot op € 63.367,89, bestaande uit de hoofdsom en rente. De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van een rechtsgeldige ingebrekestelling in het kader van kredietovereenkomsten en de gevolgen van het niet naleven van deze vereisten voor de kredietverstrekker.