ECLI:NL:RBOVE:2019:4950

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 december 2019
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
08/996071-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door penningmeester van stichting met terugbetaling en taakstraf

In deze zaak is een 69-jarige man veroordeeld voor het verduisteren van een bedrag van 64.335 euro van een stichting, waar hij als penningmeester verantwoordelijk voor was. De rechtbank heeft op 20 december 2019 uitspraak gedaan na een openbare terechtzitting op 12 december 2019. De verdachte heeft gedurende een periode van ruim vijf jaar geld verduisterd, waarbij hij het vertrouwen van de bestuursleden heeft geschonden. De rechtbank heeft rekening gehouden met zijn leeftijd, blanco strafblad en het feit dat hij een groot deel van het verduisterde bedrag heeft terugbetaald. De man is veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast moet hij zich laten behandelen voor zijn gokproblemen. De rechtbank heeft ook bepaald dat hij het resterende bedrag van 9.260 euro als schadevergoeding aan de stichting moet terugbetalen. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet passend was gezien de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandelprogramma voor gokverslaving. De zaak benadrukt de ernst van verduistering door een beheerder van een stichting en de gevolgen daarvan voor zowel de verdachte als de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 08/996071-18 (P)
Datum vonnis : 20 december 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1950 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 december 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Ruige en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.A. Schutz, advocaat in Leeuwarden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte van 7 januari 2013 tot en met 22 mei 2018 als penningmeester van [stichting] geld van die stichting heeft verduisterd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 7 januari 2013 tot en met 22 mei 2018 te Ried (gemeente Waadhoeke), althans in Nederland, (telkens) opzettelijk enig goed, te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 64.335,-, althans enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan een ander, te weten [stichting] , toebehoorde(n) en welk(e) geldbedrag(en) hij, verdachte, anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als penningmeester en/of als gemachtigde tot de bankrekening(en) van bedoelde stichting en/of als beheerder van bedoelde stichting, als zodanig onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen
kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), volstaat met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- proces-verbaal van bevindingen van 1 oktober 2018, pagina’s 62-64 (AMB-002), met bijlagen, zijnde overzichten van de overboekingen van de rekening van [stichting] naar de rekeningen van diverse payment service providers, pagina’s 24-36 (AMB-002, bijlage 1);
- proces-verbaal van bevindingen van 23 oktober 2018, pagina’s 65-66 (AMB-003), met bijlagen, zijnde een overzicht van de overboekingen van de rekening van [stichting] naar de rekeningen van een payment service provider, pagina 67 (AMB-003, bijlage 1);
- de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] , zoals die is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 12 december 2019.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten aanzien van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 7 januari 2013 tot en met 22 mei 2018 te Ried, telkens opzettelijk geldbedragen van in totaal EUR 64.335,-, die aan een ander, te weten [stichting] , toebehoorden en welke geldbedragen verdachte, anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als penningmeester en als gemachtigde tot de bankrekening van bedoelde stichting, als zodanig onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 321 en 323 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
verduistering door een beheerder van een stichting, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf voor de duur van honderdentachtig uren. Aan het voorwaardelijke strafdeel moeten volgens de officier van justitie de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, die de reclassering adviseert in haar reclasseringsadvies van 27 november 2019, te weten: meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling ‘stopgroep gokken’. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om als bijzondere voorwaarde op te leggen dat het verdachte wordt verboden om gedurende de proeftijd van drie jaren een bestuursfunctie van een vereniging of stichting te bekleden. Ook moet verdachte zich gedurende de proeftijd onthouden van (financieel) advieswerk ten behoeve van derden.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat bij de strafbepaling niet alleen rekening moet worden gehouden met de gelden die verdachte gedurende de ten laste gelegde periode heeft verduisterd, maar ook met de bedragen die hij in 2011 en 2012 van [stichting] heeft verduisterd. Dit betekent dat het fiscaal nadeel ten minste
€ 82.000,00 bedraagt.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de strafbepaling moet worden uitgegaan van verduistering gedurende de ten laste gelegde periode. Het is volgens hem maar de vraag of op basis van het dossier kan worden bewezen dat verdachte in 2011 en 2012 geld van [stichting] heeft verduisterd. Daarbij komt dat het fiscaal nadeelbedrag van € 82.000,00 onvoldoende is onderbouwd, aldus de raadsman. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat bij de strafbepaling rekening moet worden gehouden met de leeftijd van verdachte en het feit dat verdachte een first-offender is. Ook moet er rekening mee worden gehouden dat verdachte al een groot deel heeft terugbetaald aan [stichting] en dat hij van begin af aan volledig heeft meegewerkt aan het onderzoek. Gelet op deze omstandigheden volstaat volgens de raadsman oplegging van een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Het gaat te ver om verdachte daarnaast te verbieden een bestuursfunctie van een vereniging of stichting te bekleden. Dat geldt ook voor het gevorderde verbod om (financieel) advieswerk ten behoeve van derden te verrichten. Dit laatste staat volgens de raadsman niet in relatie met het strafbare feit. Bovendien kan verdachte als financieel adviseur inkomen verwerven, wat – gelet op het nog terug te betalen deel – ook in het belang van [stichting] is. Tot slot heeft de raadsman bepleit dat een proeftijd van twee jaren volstaat, nu verdachte het afgelopen jaar geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vijf jaar schuldig gemaakt aan het stelselmatig verduisteren van geld, dat hij in zijn rol als penningmeester van de [stichting] onder zich had. Hij was in zijn hoedanigheid van penningmeester verantwoordelijk voor de financiële huishouding van de stichting. In die hoedanigheid genoot hij het volle vertrouwen van de overige (bestuurs)leden. Verdachte heeft dit vertrouwen op grove wijze beschaamd door meermalen geld van de stichting te gebruiken om online te gokken. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen het vertrouwen dat de bestuursleden en de bij de stichting betrokken vrijwilligers in hem mochten stellen ernstig geschonden, ook heeft hij de stichting financiële schade toegebracht.
De rechtbank gaat voor wat betreft de vaststelling van de hoogte van geleden schade uit van het bedrag waarvan ondubbelzinnig vaststaat dat verdachte het zich heeft toegeëigend, te weten het bedrag waarmee hij online heeft gegokt. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte de stichting voor een groter bedrag dan dat heeft benadeeld, kan uit het dossier niet met een voldoende mate van zekerheid worden afgeleid dat en zo ja, om welk bedrag dat dan zou gaan. Het onderzoek van de Belastingdienst dat specifiek gericht was op het online gokken en zich uitstrekt over de bewezenverklaarde periode, biedt daarvoor onvoldoende houvast. De rechtbank neemt daarom bij de strafbepaling het bedrag van € 64.335,00 als uitgangspunt.
Uit de justitiële documentatie van 8 november 2019 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 27 november 2019. Hierin staat dat de reclassering het risico op recidive als laag inschat. De reclassering adviseert om een voorwaardelijke werkstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden de meldplicht en de ambulante behandeling ‘stopgroep gokken’.
Tijdens de zitting van 12 december 2019 heeft verdachte aangegeven dat hij niet afwijzend staat tegenover het volgen van deze behandeling.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling gelet op de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Hier geldt als uitgangspunt dat bij een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,00 en € 70.000,00 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden wordt opgelegd of een taakstraf. De rechtbank zal aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De leeftijd van verdachte en het feit dat hij een blanco strafblad heeft spelen hierbij een rol. Op diezelfde gronden acht de rechtbank de oplegging van de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. De rechtbank zal verdachte wel een (deels) onvoorwaardelijke taakstraf opleggen. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen taakstraf, houdt de rechtbank rekening met de lange periode waarover verdachte geld heeft verduisterd. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte de door [stichting] geleden financiële schade weliswaar grotendeels, maar nog steeds niet volledig heeft terugbetaald.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de oplegging van een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren, waarvan tachtig uren voorwaardelijk, passend en geboden is.
Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden.
De rechtbank acht het opportuun om aan de verdachte, zoals door de officier van justitie is gevorderd, ook als bijzondere voorwaarde op te leggen een verbod om als penningmeester werkzaam te zijn bij een vereniging of stichting. Tenslotte heeft verdachte in die setting over een periode van enkele jaren de verleiding niet kunnen weerstaan. De rechtbank acht het wenselijk dat verdachte niet in de verleiding wordt gebracht, zolang hij de training ‘stoppen met gokken’ nog niet heeft afgerond. Te meer nu verdachte bij het bekleden van een zodanige bestuursfunctie geen specifiek belang heeft. Dat ligt anders voor het financieel advieswerk. Dat betreft verdachtes professie met behulp waarvan hij mede in zijn levensonderhoud voorziet. Een verbod hiervoor gaat de rechtbank daarom te ver, ook omdat van malversaties in het beroepsmatige advieswerk niet is gebleken.
De rechtbank zal de duur van de proeftijd op twee in plaats van drie jaren stellen, nu niet is gebleken dat verdachte zich het afgelopen jaar schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[stichting] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. [stichting] heeft aan materiële schade een bedrag van € 46.000,00 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast heeft [stichting] een bedrag van € 3.225,88 aan proceskosten (advocaatkosten) gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat:
-
primairover de periode 2011 tot en met 2018 aan materiële schade een
bedrag van € 23.574,00 (€ 82.199,00 minus € 58.625,00, zijnde het bedrag dat door verdachte in voornoemde periode is terugbetaald) kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 23.574,00;
-
subsidiairover de periode van 2013 tot en met 2018 aan materiële schade een
bedrag van € 9.260,00 (€ 64.335,00 minus € 55.075,00, zijnde het bedrag dat door verdachte in voornoemde periode is terugbetaald) kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 23.574,00;
-
meerover de periode van 2013 tot en met 2018 aan materiële schade een
subsidiairbedrag van € 9.260,00 (€ 64.335,00 minus € 55.075,00) kan worden
toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van
€ 9.260,00.
Volgens de officier van justitie kunnen verder de door [stichting] gevorderde proceskosten worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [stichting] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat er te veel onduidelijk is over de gevorderde materiële schade en proceskosten. Het aanhouden van de zaak om vervolgens nader onderzoek te laten verrichten naar de gevorderde materiële schade en proceskosten vormt volgens de raadsman een onevenredige belasting voor het strafgeding.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
-
de gevorderde materiële schade
Zoals aangegeven onder punt 7.3 gaat de rechtbank ervan uit dat [stichting] in de bewezen verklaarde periode voor een bedrag van € 64.335,00 is benadeeld. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 10 december 2019 heeft verdachte in de periode van 24 juni 2013 tot en met 1 oktober 2018 een bedrag € 55.075,00 teruggestort op de rekening van [stichting] . De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 9.260,00 (€ 64.335,00 minus € 55.075,00), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 22 mei 2018.
[stichting] wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De verdachte heeft dit deel van de vordering betwist door te stellen dat het gevorderde bedrag onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de onderbouwing van dat deel van de schade bestaat uit een opsomming van bedragen waarvan de benadeelde partij meent dat verdachte deze heeft verduisterd. Onderliggende stukken die tot het bewijs van die stelling dienen, ontbreken. Dat betekent dat het aankomt op bewijslevering. Dat zou tot een onevenredige belasting van het strafproces leiden. De benadeelde partij kan daarom in dat deel van de vordering niet worden ontvangen. Zij kan haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
-
de gevorderde proceskosten (advocaatkosten)
Voor zover de benadeelde partij heeft bedoeld deze kosten te vorderen als ‘kosten ter vaststelling van de schade’ dan moet gezegd worden dat uit de kostenspecificatie niet is gebleken dat die kosten daarop betrekking hebben.
Voor zover de vordering moet worden begrepen als een verzoek tot vergoeding van het salaris van de advocaat dan geldt dat bij een kostenveroordeling het salaris van de advocaat wordt begroot volgens het liquidatietarief, waarbij het bedrag van de te liquideren kosten afhankelijk is van de verrichte werkzaamheden en het belang van de zaak. Voor de verrichte werkzaamheden, zoals het indienen van de vordering en het bijwonen van de inhoudelijke zitting, worden punten toegekend. Het totaal aantal behaalde punten wordt vervolgens vermenigvuldigd met de kosten, zoals die in de Liquidatietarieven Kanton 2019 zijn begroot.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat mr. J. Werle, de advocaat van [stichting] , voornoemde of andere werkzaamheden heeft verricht waarvoor punten worden toegekend. Het salaris van mr. J. Werle wordt daarom begroot op een bedrag van € 0,00. Dit brengt mee dat [stichting] voor wat betreft de door haar gevorderde advocaatkosten niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de [stichting] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die haar door het feit is toegebracht. Deze maatregel wordt, gelet op voorgaande overwegingen, opgelegd tot een bedrag van € 9.260,00.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
het misdrijf:
verduistering door een beheerder van een stichting, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
- bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte van
80 (tachtig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord-Nederland op het adres Oostergoweg 6 in Leeuwarden en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- deelneemt aan de ‘stopgroep gokken’ bij Verslavingszorg Noord-Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- wordt verboden om gedurende de proeftijd als penningmeester werkzaam te zijn bij een vereniging of stichting;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, waarbij als voorwaarden van rechtswege gelden dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [stichting] van een bedrag van € 9.260,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2018;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit en tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 9.260,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2018, ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 81 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.J.C.M. Manders en
mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2019.
Mr. M.J.C.M. Manders en mr. J. Mulder zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst en FIOD met dossiernummer 63034. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.