ECLI:NL:RBOVE:2019:495

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
ak_18_893
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het Nederlanderschap wegens veroordeling voor verkeersmisdrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de weigering van de verlening van het Nederlanderschap aan eiser, die afkomstig is uit Somalië. Eiser had op 1 september 2016 verzocht om het Nederlanderschap, maar dit verzoek werd afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op basis van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De afwijzing was gebaseerd op een veroordeling van eiser wegens onvoorzichtig en onoplettend rijden, waardoor een ander werd gedood, en waarvoor hij een taakstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid had gekregen.

Eiser stelde dat er geen sprake was van opzettelijk handelen, maar van een ongeluk, en dat het beleid van de staatssecretaris niet van toepassing was. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde, gezien zijn veroordeling. De rechtbank overwoog dat de afwijzing van het verzoek om het Nederlanderschap niet onredelijk was, en dat de individuele omstandigheden van eiser, waaronder het feit dat hij eerder verkeerd was voorgelicht over zijn aanvraag, niet voldoende waren om van het beleid af te wijken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris de in bezwaar aangevoerde omstandigheden van eiser had betrokken bij zijn besluitvorming. De uitspraak werd gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, in aanwezigheid van griffier mr. A. Landstra. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/893

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. R.J. Portegies,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om verlening van het Nederlanderschap afgewezen.
Bij besluit van 9 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen R.A.B. van Steijn.

Overwegingen

1. Eiser is afkomstig uit Somalië en is in 2001 naar Nederland gekomen. Eiser is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Op 1 september 2016 heeft eiser verzocht om verlening van het Nederlanderschap.
Verweerder heeft dit verzoek bij het primaire besluit afgewezen op grond van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN). Deze afwijzing is na heroverweging bij het bestreden besluit gehandhaafd. Het is verweerder gebleken dat eiser bij vonnis van 22 november 2017 van de meervoudige kamer van de rechtbank Zwolle is veroordeeld wegens overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander werd gedood, tot 240 uren taakstraf, subsidiair 120 dagen hechtenis plus ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
2. Eiser stelt dat er geen sprake is van opzettelijk handelen, maar van een ongeluk. Het beleid is volgens eiser dan ook niet van toepassing. Achterliggende gedachte van het bestempelen van iemand als gevaar voor de samenleving is dat wordt gevreesd dat iemand strafbare handelingen opnieuw zal gaan uitvoeren en dat diegene vier jaar de tijd krijgt om aan te tonen dat hij ‘schoon’ blijft en dan dat stempel wordt verwijderd.
In het geval van eiser is echter geen sprake van opzettelijk handelen maar van een triest verkeersongeval met helaas dodelijke afloop voor de verkeersdeelneemster en zware verwondingen voor eiser die tevens met een verschrikkelijk schuldgevoel door het leven gaat.
Eiser heeft al eerder het Nederlanderschap aangevraagd maar is toen verkeerd voorgelicht waardoor zijn verzoek niet is behandeld. Was dit wel gebeurd dan had hij al voor het ongeluk het Nederlanderschap verkregen. Verweerder had dit als bijzondere omstandigheid mee moeten nemen.
3. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN bepaalt dat het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 niettemin wordt afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
Het door verweerder ter zake gevoerde beleid is neergelegd in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding). Volgens de Handleiding wordt een ernstig vermoeden dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, aangenomen indien er serieuze verdenkingen bestaan dat de verzoeker een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgens of in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd.
Ten tijde van het bestreden besluit was sprake van een onherroepelijke veroordeling wegens een misdrijf. Dat bij een eerdere aanvraag eiser verkeerd is voorgelicht en eiser anders vóór het ongeluk al over het Nederlanderschap zou hebben beschikt is, wat hiervan ook zij, niet relevant.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 22 november 2017 overigens overwogen dat bij eiser sprake was van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijden en daarom van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Dat sprake is van een ongeluk dat eiser ook maar is overkomen en waarvan eiser ook louter het slachtoffer is, strookt niet met wat in het strafrechtelijk vonnis is overwogen.
Gelet op het door verweerder gevoerde beleid bestaat hiermee het ernstige vermoeden dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, (bijvoorbeeld de uitspraak van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3117) volgt dat het door verweerder gehanteerde beleid niet onredelijk is. Bij de toepassing van het beleid dient verweerder er rekening mee te houden dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien van dat beleid wordt afgeweken. Hieruit volgt dat individuele omstandigheden dienen te worden betrokken bij de vraag of op grond van het gedrag van eiser ernstige vermoedens bestaan dat deze gevaar oplevert voor de openbare orde.
Verweerder heeft de in bezwaar aangevoerde individuele omstandigheden van eiser betrokken bij zijn besluitvorming. De rechtbank stelt vast dat hetgeen eiser verder in beroep heeft aangevoerd louter een niet nader gemotiveerde herhaling vormt van wat hij in bezwaar naar voren heeft gebracht.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.