ECLI:NL:RBOVE:2019:4908

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
24 december 2019
Zaaknummer
08.088580.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting in asielzoekerscentrum met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

Op 24 december 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige man uit Eritrea, die werd beschuldigd van brandstichting in zijn kamer in het asielzoekerscentrum (AZC) in Schalkhaar op 12 april 2019. De rechtbank oordeelde dat de man opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en een laken, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor andere bewoners en medewerkers van het AZC. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat betekent dat zijn geestelijke toestand invloed had op zijn handelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen rechtmatige verblijfsstatus in Nederland heeft en dat hij voor april 2020 aan Duitsland moet worden overgedragen in het kader van de Dublinprocedure. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft geen mogelijkheden gezien voor behandeling of begeleiding vanwege zijn verblijfstatus. De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de gevolgen daarvan voor de veiligheid van anderen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.088580.19 (P)
Datum vonnis: 24 december 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven aan de Frieswijkerweg 2, 7433 RB Schalkhaar,
thans verblijvende in de PI Vught, afdeling PPC te Vught.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 december 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.E.M. van Erp en van hetgeen door verdachte en diens raadsman
mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 april 2019 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn kamer van het asielzoekerscentrum (hierna: AZC) in Schalkhaar dan wel goederen van zijn kamer in het AZC in Schalkhaar heeft vernield of beschadigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij op of omstreeks 12 april 2019 te Schalkhaar, gemeente Deventer (Frieswijkerweg2)
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en/of een laken, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan het papier en/of het laken geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor [kamer] (zijnde de kamer van verdachte) en/of gebouw P (AZC), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [aangever] en/of een of meerdere bewoners en/of medewerkers van het AZC, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [aangever] en/of een of meerdere bewoners en/of medewerkers van het AZC, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair
hij op of omstreeks 12 april 2019 te Schalkhaar, gemeente Deventer opzettelijk en wederrechtelijk papier en/of een laken en/of de kamer/inhoud van [kamer] (AZC te Frieswijkerweg 2), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan AZC Schalkhaar toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, waaronder het gemeen gevaar voor personen. Zij heeft zich onder meer gebaseerd op de aangifte, de getuigenverklaring en de (deels) bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting. Uit het proces-verbaal van de forensische opsporing volgt dat er door de brand gemeen gevaar voor personen aanwezig was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het ten laste gelegde onderdeel levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander. De raadsman stelt zich op het standpunt dat niet kan worden bewezen dat gemeen gevaar voor personen te duchten was, aangezien het personeel van het AZC de brand snel heeft kunnen blussen en uit het dossier niet blijkt welke personen ten tijde van de brandstichting in de nabije omgeving van de brand aanwezig waren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit - met uitzondering van het gemeen gevaar voor personen, waarover hierna meer - heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
- de bekennende verklaring van verdachte [verdachte] zoals afgelegd ter terechtzitting van 10 december 2019: voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
(…) Het klopt dat ik op 12 april 2019 op het AZC Schalkhaar brand heb gesticht. Ik heb met een aansteker een papier en een deken in de brand gestoken. (…)
- het proces-verbaal aangifte van [aangever] (namens AZC Schalkhaar) van 12 april 2019 (pagina 50-51);
- het proces-verbaal forensisch onderzoek woning (Frieswijkerweg 2 Schalkhaar) van de forensische opsporing van 29 april 2019 (pagina 62-64).
Gemeen gevaar voor personen
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat van de door verdachte aangestoken brand in zijn kamer levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Daarvoor is relevant de door de rechtbank bevestigende beantwoording van de vraag of naar algemene ervaringsregels ten tijde van het brandstichten voorzienbaar is geweest dat mensen door deze brand zouden kunnen omkomen of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
Dat dit het geval is geweest, leidt de rechtbank af uit het proces-verbaal forensisch onderzoek woning (Frieswijkerweg 2 Schalkhaar), waaruit blijkt dat gezien het feit dat de kamer van verdachte deel uitmaakt van een AZC waarbinnen meerdere kamers, kantoren en gezamenlijke ruimten zijn gelegen, het zeker niet uit te sluiten is dat bij een verdere ontwikkeling van deze brand en de rookontwikkeling, de daarin aanwezige personen gevaar liepen en dat ten gevolge van deze brand dan ook gemeen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor een ander te duchten was. Verder blijkt uit het dossier dat aangever [aangever] een hevige rookpluim uit de kamer van verdachte zag komen, dat de rook direct de gang van het pand in trok en dat de vlammen snel bijna een halve meter hoog waren. Voorts is gebleken dat ten tijde van de brand vijf asielzoekers en vijf personeelsleden van het AZC aanwezig waren in het pand.
Gelet op vorenstaande bevindingen is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat de brand zich had kunnen ontwikkelen tot een uitslaande brand naar de naastgelegen kamers en ruimten en dat – naast gemeen gevaar voor goederen – ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, te weten aangever [aangever] , meerdere bewoners en medewerkers van het AZC was te duchten.
De omstandigheid dat de brand heeft plaatsgevonden om 11:00 uur ‘s ochtends en dat medewerkers van het AZC de brand op tijd hebben kunnen blussen, wat tot gevolg heeft gehad dat de brand zich beperkt heeft ontwikkeld, doet niet af aan het oordeel van de rechtbank dat ten tijde van het stichten van de brand, mede gelet op de onvoorspelbaarheid van een brand in zijn algemeenheid, voorzienbaar is geweest dat personen in het AZC door de brand hadden kunnen omkomen of zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen oplopen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de het bovenstaande alsmede de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 12 april 2019 te Schalkhaar, gemeente Deventer (Frieswijkerweg 2) opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met papier en een laken ten gevolge waarvan het papier en het laken gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor [kamer] (zijnde de kamer van verdachte) en gebouw P (AZC) en
levensgevaar voor [aangever] en meerdere bewoners en medewerkers van het AZC en
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [aangever] en meerdere bewoners en medewerkers van het AZC te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest moet worden opgelegd en dat zijn cliënt, gelet op het bepaalde in artikel 67a lid 3 Sv, onmiddellijk in vrijheid moet worden gesteld.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn kamer in het AZC waar hij verbleef. Verdachte heeft door zijn handelen gemeen gevaar voor goederen veroorzaakt en de levens van medebewoners en medewerkers in gevaar gebracht. Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de mogelijk zeer ernstige gevolgen van zijn handelen voor anderen. Een brandstichting veroorzaakt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Enkel door het adequaat optreden van medewerkers van het AZC zijn de gevolgen van de brand beperkt gebleven. Dit is niet aan verdachte te danken.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 augustus 2019. Daaruit blijkt dat verdachte zich - in ieder geval in Nederland - niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank heeft gelet op de inhoud van het psychiatrisch onderzoek, ingezonden aan de rechtbank op 9 december 2019, opgemaakt door C.J. Jagt – van Kampen, psychiater in opleiding, en T.A. Wouters, psychiater en NIFP supervisor. Uit het rapport blijkt dat verdachte lijdt aan een psychotische stoornis NAO met daarbij uitgebreide waansystemen en een gestoorde realiteitstoetsing. Bij verdachte is tevens sprake van een onrijpe persoonlijkheid met beperkte emotieregulatievaardigheden, waarbij verdachte bij spanning terugvalt op primitieve copingmechanismen, met daarbij een gestoorde impulscontrole en frustratietolerantie. De psychiater rapporteert verder dat mogelijk sprake is van PTSS en dat een stoornis in het middelengebruik is vastgesteld. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde. De gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde werden beïnvloed door de bestaande waangedachten en werden bepaald door de emoties en impulsen van het moment. Op het moment van handelen had betrokkene geen andere handeling kunnen inzetten om zijn spanning te verlagen, dan wel het gebruik van agressie, naar zichzelf, naar anderen of gericht op materiaal. Dat verdachte is overgegaan tot de brandstichting werd naar alle waarschijnlijkheid meer bepaald door beschikbaarheid en direct in het oog springen van de optie dan dat er sprake was van een bewuste keuze hiervoor. Betrokkene had beperkt inzicht in zijn eigen gedrag op het moment van de brandstichting. Dit zou volgens de deskundigen moeten leiden tot het oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is ten aanzien ten laste gelegde feit. De psychiater merkt op dat volledige ontoerekenbaarheid niet is te onderbouwen, maar wel denkbaar is. De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater over, in die zin dat zij de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht. Een volledige ontoerekenbaarheid ligt, naar het oordeel van de rechtbank, niet in de rede nu verdachte mede tot de brandstichting lijkt te zijn overgegaan op basis van doordachte gronden. Zo was verdachte bang dat hij terug naar Afrika gestuurd zou worden en daarnaast vond verdachte het niet eerlijk dat hij geen geld van de begeleiders bij het AZC ontving om drugs te kunnen kopen, zo blijkt uit de rapportage van de psychiater. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte de reikwijdte van zijn gedragingen nog wel in enige mate heeft kunnen overzien en onderscheid kon maken tussen oorzaak en gevolg.
Volgens de psychiater is de kans zeer groot dat zonder behandeling op zeer korte termijn opnieuw een conflict ontstaat. De psychiater adviseert – uitgaande van de omstandigheid dat verdachte (voorlopig) in Nederland zal verblijven – in het geval van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid, verdachte te behandelen in het kader van voorwaarden bij een deels voorwaardelijk straf.
Naast de psychiatrische rapportage heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 26 september 2019, waaruit blijkt dat verdachte een uitgeprocedeerde asielzoeker is en voor april 2020 – in het kader van de Dublinprocedure – aan Duitsland dient te worden overgedragen. Vanwege het ontbreken van een rechtmatige verblijfstatus in Nederland komt verdachte niet in aanmerking voor voorzieningen en ziet de reclassering geen mogelijkheden om verdachte zorg of begeleiding te bieden.
De rechtbank begrijpt dat de nieuwste informatie, zoals ter zitting door de officier van justitie is bevestigd, namelijk dat betrokkene geen rechtmatige verblijfsstatus heeft en Nederland voor april 2020 dient te verlaten in verband met de Dublinclaim van Duitsland, niet bij de psychiater bekend was ten tijde van het opstellen van de rapportage. De rechtbank overweegt dat, gelet op de ernst van de stoornis en het hoge recidivegevaar, verdachte moet worden behandeld, maar ziet – gezien de verblijfstatus van verdachte en hetgeen de reclassering hierover heeft opgemerkt – hiervoor geen mogelijkheden. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat als uitgangspunt geldt dat medische informatie, waaronder de psychische gesteldheid van verdachte, voorafgaand aan de overdracht van verdachte wordt gecommuniceerd aan de autoriteiten van Duitsland en dat de behandelvoorzieningen in Duitsland vergelijkbaar zijn aan die in Nederland. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte in Duitsland adequate behandeling en hulpverlening zal krijgen die voor hem noodzakelijk wordt geacht.
Alles overwegende, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 63 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primairhet misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. D.E. Schaap en
mr. F. van der Maden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de districtsrecherche IJsselland met nummer PL0600-2019158736. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.