ECLI:NL:RBOVE:2019:4894

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
08/955042-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door het negeren van verkeerslichten

Op 23 december 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 70-jarige man uit Duitsland, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval op de N18. De verdachte reed op 9 april 2017 door een rood verkeerslicht en botste tegen een fietser, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat heeft geleid tot de aanrijding. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij door fel zonlicht werd verblind en het verkeerslicht niet kon zien. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de verkeersregels heeft geschonden door het rode verkeerslicht te negeren en geen voorrang te verlenen aan de fietser. De rechtbank achtte de schuld van de verdachte aan het ongeval bewezen en legde een geldboete van € 1.500 op, met de mogelijkheid tot betaling in termijnen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële situatie en het feit dat hij niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van verkeersdeelnemers om zich aan de verkeersregels te houden en de zorgplicht voor andere weggebruikers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08/955042-17 (P)
Datum vonnis: 23 december 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1949 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [adres] ( [land] ).

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 december 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Leunk en wat daartegen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zodanig onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht of zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van normale bezigheden is ontstaan, dan wel dat hij zodanig heeft gereden dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 9 april 2017 te Haaksbergen in de gemeente Haaksbergen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Enschede en/of gaande in de richting Eibergen, daarmede rijdende over de weg, de Enschedesestraat (N18),
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig(personenauto) zodanig heeft geregeld, dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de Enschedesestraat(N18)) kon overzien en waarover deze vrij was en/of niet, althans onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Enschedesestraat (N18)) en/of de aldaar in zijn, verdachte rijrichting rood uitstralende verkeerslichten en/of
ter hoogte van de kruising van deze weg en de weg, het bij de Enschedesestraat behorende fiets/bromfietspad, terwijl de aldaar geplaatste, voor hem, verdachte van toepassing zijnde en in zijn richting gekeerde verkeerslichten rood licht uitstraalden, inhoudende: "Stop",
in strijd met het gestelde in artikel 62 van voormeld reglement geen gevolg heeft gegeven aan het in 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 gestelde gebod of verbod, door met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig(personenauto) niet ingevolge het gestelde in artikel 79 van voormeld reglement voor de aldaar zich op het wegdek van die weg (de Enschedesestraat (de N18)) voor die kruising aangebrachte stopstreep te stoppen en/of
zonder te remmen die kruising is op- en over gereden en/of
terwijl voormelde verkeerslichten reeds ongeveer 5 seconden rood licht uitstraalden, in strijd met het gestelde in artikel 68 lid 1 onder c en/of lid 6 van voormeld reglement, zonder te stoppen, door rood is gereden en/of een op de kruisende weg (het bij de Enschedesestraat behorende fiets/bromfietspad) of op die kruising, rijdende, toen ter plaatse voor hem, verdachte dicht van rechts genaderd zijnde bestuurster van een fiets niet voor heeft laten gaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat over die weg (het bij de Enschedesestraat behorende fiets/bromfietspad) rijdende, toen voor hem, verdachte van rechts dicht genaderd zijnde fiets en/of de bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die fietsster ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 9 april 2017 te Haaksbergen in de gemeente Haaksbergen, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Enschede en/of gaande in de richting Eibergen, daarmede heeft gereden over de weg, de Enschedesestraat (N18) en
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld, dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de Enschedesestraat(N18)) kon overzien en waarover deze vrij was en/of
niet, althans onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Enschedesestraat (N18)) en/of de aldaar in zijn, verdachte rijrichting rood uitstralende verkeerslichten en/of
ter hoogte van de kruising van deze weg en de weg, het bij de Enschedesestraat behorende fiets/bromfietspad, terwijl de aldaar geplaatste, voor hem, verdachte van toepassing zijnde en in zijn richting gekeerde verkeerslichten rood licht uitstraalden, inhoudende: "Stop",
in strijd met het gestelde in artikel 62 van voormeld reglement geen gevolg heeft gegeven aan het in 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 gestelde gebod of verbod, door met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig(personenauto) niet ingevolge het gestelde in artikel 79 van voormeld reglement voor de aldaar zich op het wegdek van die weg (de Enschedesestraat (de N18)) voor die kruising aangebrachte stopstreep te stoppen en/of
zonder te remmen die kruising is op- en over gereden en/of
terwijl voormelde verkeerslichten reeds ongeveer 5 seconden rood licht uitstraalden, in strijd met het gestelde in artikel 68 lid 1 onder c en/of lid 6 van voormeld reglement, zonder te stoppen, door rood is gereden en/of een op de kruisende weg (het bij de Enschedesestraat behorende fiets/bromfietspad) of op die kruising, rijdende, toen ter plaatse voor hem, verdachte dicht van rechts genaderd zijnde bestuurster van een fiets niet voor heeft laten gaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat over die weg (het bij de Enschedesestraat behorende fiets/bromfietspad) rijdende, toen voor hem, verdachte van rechts dicht genaderd zijnde fiets en/of de bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die fietsster ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden, als gevolg waarvan sprake is van een aanmerkelijke mate van schuld aan de aanrijding in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Verdachte heeft door zijn rijgedrag een ongeval veroorzaakt waardoor aan een ander zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Het primair tenlastegelegde kan volgens de officier van justitie dan ook bewezen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij een verkeerslicht heeft gepasseerd zonder te zien welke kleur licht dat uitstraalde. Volgens verdachte werd hem door fel zonlicht het zicht daarop ontnomen. Hij is echter wel doorgereden en heeft zich na het doorrijden ook gerealiseerd dat het licht ook rood had kunnen hebben uitgestraald. Verdachte bekent dat hij na dat verkeerslicht te hebben gepasseerd een ongeval heeft veroorzaakt door tegen een bestuurder van een fiets aan te rijden. Verdachte heeft geen vrijspraak bepleit.
4.3
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage van dit vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen in de bijlage die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
De rechtbank zal vervolgens de vraag moeten beantwoorden of door de gedragingen van verdachte het primair of subsidiair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
Het juridisch kader
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in algemene zin is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die is begaan.
Voor schuld is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en de oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De feiten en omstandigheden
Toegepast op de onderhavige zaak stelt de rechtbank op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 9 april 2017, omstreeks 17:15 uur vond op de kruising Enschedesestraat (N18) - Wiedenbroeksingel te Haaksbergen een verkeersongeval plaats waarbij een personenauto en een bestuurder van een fiets betrokken waren. Als gevolg hiervan heeft de bestuurder van de fiets, [slachtoffer] (hierna: slachtoffer), letsel bekomen. Verdachte is door het ongeval niet gewond geraakt.
Verdachte reed als bestuurder van een personenauto over de Wiedenbroeksingel te Haaksbergen, komende uit de richting van het centrum Haaksbergen en gaande in de richting van de Oude Enschedeseweg. Het verkeer op de kruising wordt door middel van een driekleurige verkeerslichtinstallatie geregeld. Het zicht in de rijrichting van verdachte werd mogelijk door de zon gehinderd. Verder werd het uitzicht van verdachte niet belemmerd. Het slachtoffer fietste over het fietspad op de Enschedesestraat te Haaksbergen, komende uit de richting Wiedenbroeksingel te Haaksbergen. Het uitzicht van het slachtoffer werd op generlei wijze belemmerd. Het slachtoffer trok op nadat het verkeerslicht op groen was gesprongen. Op het kruisingsvlak van de fietsoversteek met de N18 werd het slachtoffer aangereden door de voor haar van links komende verdachte. Als gevolg daarvan werd het slachtoffer geschept door verdachte en kwam zij vervolgens ten val.
Het ongeval vond plaats binnen de bebouwde kom van Haaksbergen en de ter plaatse toegestane maximum snelheid bedroeg 70 km/h. Het ongeval had na zonsopkomst (dag) plaats gevonden. Tijdens het ongeval was het droog en het was zonnig. Het wegdek was droog. Zowel de personenauto van verdachte als de fiets van het slachtoffer verkeerden in voldoende verkeerstechnische staat van onderhoud en vertoonden geen gebreken die eventueel konden leiden tot of van invloed konden zijn op het ontstaan van het ongeval. Het uitzicht door de voorruit en zijruiten van de personenauto van verdachte werd op generlei wijze belemmerd.
Verdachte heeft ter zitting onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse en dat hij met gepaste snelheid de kruising is genaderd. Door de laaghangende zon werd hij verblind waardoor hij niet kon zien welke kleur het verkeerslicht voor het doorgaande verkeer uitstraalde. Verdachte is op dat moment niet gestopt, maar doorgereden. Halverwege de kruising is verdachte gestopt omdat hij vermoedde dat het verkeerslicht voor het doorgaande verkeer op rood stond op het moment dat hij het verkeerslicht passeerde. Terwijl verdachte stil stond, zag hij dat het overige verkeer begon te rijden. Verdachte heeft toen getracht snel de kruising te verlaten ter voorkoming van een aanrijding met ander verkeer op de kruising. Op dat moment dat hij de kruising bijna over was zag hij het voor hem van rechts komende slachtoffer die de weg aan het oversteken was. Verdachte heeft op dat moment niet geremd maar is harder gaan rijden met de bedoeling om nog voor het slachtoffer langs te kunnen rijden. Dat is niet gelukt waardoor hij in aanrijding kwam met het slachtoffer.
Beoordeling
In het verkeer moeten medeweggebruikers op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld. Iedere verkeersdeelnemer heeft naar het oordeel van de rechtbank de bijzondere zorgplicht te anticiperen op komende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer waaraan al dan niet voorrang moet worden verleend.
Verdachte heeft de op hem rustende plicht om de verkeersregels na te leven geschonden door een rood verkeerslicht te passeren, en geen voorrang te verlenen aan de van rechts komende fietsster voor wie het verkeerslicht op dat moment groen licht uitstraalde.
Bij de beoordeling van deze verkeersovertredingen neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in ogenschouw.
Op het moment dat verdachte de kruising naderde was de verkeerslichtinstallatie in werking; het verkeerslicht voor het doorgaande verkeer straalde rood licht uit. Volgens verdachte werd op enig moment zijn zicht door de zon verblind waardoor hij niet kon zien welke kleur het verkeerslicht voor zijn rijbaan uitstraalde. Nu verdachte geen (voldoende) zicht had op de verkeerslichten, en hij deze geen groen licht heeft zien of kunnen zien uitstralen, had verdachte de stopstreep voor het verkeerslicht niet mogen passeren en niet verder de kruising op mogen rijden. Doordat hij niet heeft kunnen verifiëren of hij groen licht had, en het kruisende verkeer daarmee rood, had verdachte zich niet in een potentieel gevaarlijke situatie op het kruispunt mogen begeven. In plaats daarvan is verdachte doorgereden en de kruising opgereden en pas halverwege op de kruising gestopt omdat hij kennelijk het gevoel kreeg dat het verkeerslicht op zijn rijbaan rood licht uitstraalde op het moment dat hij het verkeerslicht passeerde. Vervolgens heeft verdachte – wederom – een verkeerde inschatting gemaakt en daarmee een verkeersfout, door vanuit zijn relatief lage snelheid, van waaruit hij bijvoorbeeld nog een noodstop voor het slachtoffer had kunnen maken, aanzienlijk te accelereren om zo te proberen voor het slachtoffer langs te rijden terwijl hij haar voorrang had moeten geven. Het gevaar om het slachtoffer aan te rijden, heeft zich vervolgens verwezenlijkt. Doordat verdachte kort voor de aanrijding flink harder is gaan rijden, heeft verdachte de nadelige gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer ook nog eens vergroot.
Het geheel aan gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder die gedragingen hebben plaatsgevonden overziende, acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen merkt de rechtbank het rijgedrag van verdachte, in de hiervoor geschetste feitelijke situatie, aan als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. Het letsel dat door het slachtoffer is opgelopen, is naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Het slachtoffer heeft namelijk meerdere botbreuken en (schaaf)wonden opgelopen, en heeft gedurende een langere periode moeten revalideren.
De rechtbank is aldus van oordeel dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is op de manier waarop het onder de bewezenverklaring is opgenomen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op
of omstreeks9 april 2017 te Haaksbergen in de gemeente Haaksbergen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Enschede en
/ofgaande in de richting Eibergen, daarmede rijdende over de weg, de Enschedesestraat (N18),
zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend
en/of onachtzaamheeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig(personenauto) zodanig heeft geregeld, dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg (de Enschedesestraat(N18)) kon overzien en waarover deze vrij was en
/of
niet, althansonvoldoende
mateheeft gekeken en
/ofis blijven kijken op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Enschedesestraat (N18)) en
/ofde aldaar in zijn, verdachte rijrichting rood uitstralende verkeerslichten en
/of
ter hoogte van de kruising van deze weg en de weg, het bij de Enschedesestraat behorende fiets/bromfietspad, terwijl de aldaar geplaatste, voor hem, verdachte van toepassing zijnde en in zijn richting gekeerde verkeerslichten rood licht uitstraalden, inhoudende: "Stop",
in strijd met het gestelde in artikel 62 van voormeld reglement geen gevolg heeft gegeven aan het in 68 lid 1 onder c van het Reglement verkeersregels en verkeersteken 1990 gestelde gebod of verbod, door met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig(personenauto) niet ingevolge het gestelde in artikel 79 van voormeld reglement voor de aldaar zich op het wegdek van die weg (de Enschedesestraat (de N18)) voor die kruising aangebrachte stopstreep te stoppen en
/of
zonder te remmen die kruising is op
en overgereden en
/of
terwijl voormelde verkeerslichten reeds ongeveer 5 seconden rood licht uitstraalden, in strijd met het gestelde in artikel 68 lid 1 onder c en lid 6 van voormeld reglement, zonder te stoppen, door rood is gereden en een op de kruisende weg (het bij de Enschedesestraat behorende fiets/bromfietspad) of op die kruising, rijdende, toen ter plaatse voor hem, verdachte dicht van rechts genaderd zijnde bestuurster van een fiets niet voor heeft laten gaan en
/of
ebotst tegen, althansin aanrijding is gekomen met de over die weg (het bij de Enschedesestraat behorende fiets/bromfietspad) rijdende, toen voor hem, verdachte van rechts dicht genaderd zijnde fiets en
/ofde bestuurster van die fiets, ten gevolge waarvan die fietsster ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel
of zodanig lichamelijk letselwerd toegebracht
, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 175 WVW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het primair tenlastegelegde tot een geldboete van € 1.500,- (bij niet volledige betaling te vervangen door 25 dagen hechtenis), eventueel te betalen in maandelijkse termijnen.
7.2
Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft verzocht rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden waaronder zijn financiële situatie, waardoor hij niet in staat zou zijn de gevorderde geldboete te betalen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft aan het verkeer deelgenomen en daarbij een verkeerslicht dat rood licht uitstraalde genegeerd en het slachtoffer geen voorrang verleend, waardoor er een aanrijding heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft het slachtoffer aangereden, met als gevolg dat zij ten val is gekomen waardoor zij gewond is geraakt en letsel heeft bekomen. Dat het ongeval grote gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer blijkt uit de medische stukken van het ziekenhuis waarin onder meer het letsel van het slachtoffer wordt beschreven. De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Voor een ongeval als hier, waarbij sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout en het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, geeft het LOVS als oriëntatiepunt een taakstraf voor de duur van 120 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden onvoorwaardelijk.
Bij de berechting van een zaak heeft onder normale omstandigheden als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De verdachte is op 9 april 2017 door de politie gehoord. Op deze datum is de redelijke termijn in deze zaak aangevangen. Tussen de datum van verhoor en de datum van dit vonnis ligt een periode van ruim 2 jaar en 8 maanden. Met deze schending van de redelijke termijn voor berechting zal de rechtbank rekening houden bij de strafoplegging.
Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat uit de documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen. Verdachte heeft verder ter zitting aangegeven het gebeurde zeer te betreuren; hij heeft meermalen contact gehad met het slachtoffer om te informeren hoe het met haar ging.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het feit dat hij woonachtig is in Duitsland en een taakstraf daarmee een minder geschikte wijze van afdoening zou zijn, en de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting aanleiding om met betrekking tot de strafmaat en strafsoort af te wijken van de oriëntatiepunten van het LOVS.
Alles afwegende acht de rechtbank een straf zoals door de officier van justitie is geëist, te weten een geldboete van € 1.500,-, passend en geboden. De rechtbank houdt hierbij rekening met de inkomenssituatie van verdachte en bepaalt dat de geldboete in termijnen mag worden betaald.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 91 Sr en de artikelen 176 en 178 WVW.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het primair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt, dat de verdachte de geldboete mag voldoen in opeenvolgende termijnen van 15 (vijftien) maanden van € 100,-, telkens uiterlijk te voldoen op de dag, waarop de betaling volgens mededeling van het openbaar ministerie behoort te zijn gedaan;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en mr. M.A.M. Essed, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2019.
Buiten staat
Mr. Essed en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2017161464. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
het proces-verbaal verhoor slachtoffer [slachtoffer] , van 22 mei 2017, pagina’s 40 t/m 41, voor zover inhoudende de verklaring van het slachtoffer;
2.
het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 december 2019, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte;
3.
een schriftelijk bescheid zijnde, specialistenberichten van het Medisch Centrum Twente, , pagina’s 30 t/m 35, voor zover inhoudende de bevindingen van de artsen/chirurgen;
4.
het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, met foto’s, van verbalisant [verbalisant] , van 12 juni 2017, pagina’s 6 t/m 26, voor zover inhoudende het relaas van de verbalisant.