ECLI:NL:RBOVE:2019:4804

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
08-770344-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee broers voor poging tot doodslag en afpersing met vuurwapen

Op 19 december 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen twee broers, van 51 en 56 jaar oud, die op 21 december 2018 in Vriezenveen elkaar met een vuurwapen hebben bedreigd en geprobeerd te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de broers in een conflict over geld verwikkeld waren, wat leidde tot de gewelddadige confrontatie. De 56-jarige broer werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar en moet daarnaast bijna 2000 euro schadevergoeding betalen, terwijl de 51-jarige broer meer dan 9000 euro moet betalen. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn, waaronder poging tot doodslag, afpersing, mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op 9.096,70 euro, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, die zich in een angstige situatie bevonden door de bedreigingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-770344-18 (P)
Datum vonnis: 19 december 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] ,
nu verblijvende in het HvB Zwolle te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 maart 2019, 15 april 2019, 11 juli 2019, 8 oktober 2019, 29 november 2019 en 5 december 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Zwarts en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na de wijziging van de tenlastelegging van 29 november 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd [broer] van het leven te beroven;
feit 2:een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
feit 3:[slachtoffer 1] en [broer] heeft afgeperst;
feit 4:[slachtoffer 2] heeft mishandeld en
feit 5:[slachtoffer 1] , [broer] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 21 december 2018, te Vriezenveen, gemeente Twenterand, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [broer] , opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen op/in de richting van die [broer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 21 december 2018, in de gemeente Deventer en/of te Vriezenveen, gemeente Twenterand, een vuurwapen van categorie III, zijnde een vuurwapen/pistool (merk/type Walther Ppk) (kaliber 7.65 mm), voorhanden heeft gehad;
3
hij in of omstreeks de maand april 2017 of de maand mei 2017, te Vriezenveen, gemeente Twenterand, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [broer] heeft gedwongen tot de afgifte van (een hoeveelheid) geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of die [broer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte:
- ( tijdens een bijeenkomst met [slachtoffer 1] en/of [broer] en/of [slachtoffer 2] ) die [slachtoffer 1] en/of die [broer] heeft meegedeeld dat hij, verdachte, nog geld van die [slachtoffer 1] en/of die [broer] tegoed had,
- ( vervolgens) - toen hem, verdachte, te verstaan werd gegeven dat dit niet correct was - (daarbij) een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , is "aangevlogen",
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] en/of die [broer] en/of die [slachtoffer 2] heeft meegedeeld - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte, 6500 Euro moest krijgen, anders zou hij, verdachte, met die [slachtoffer 1] en/of die [broer] en/of die [slachtoffer 2] afwerken,
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] en/of die [broer] heeft meegedeeld – zakelijk weergegeven - dat indien zij nu niet zouden betalen, hij, verdachte, naar het huis van die [slachtoffer 2] zou rijden en het bedrag dan verveelvoudigd zou worden en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] en/of die [broer] en/of die [slachtoffer 2] heeft meegedeeld - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte, alles plat zou branden en/of de tanden uit hun bek zou schieten en/of alles kapot zou schieten, (waarbij/waarna die [broer] en/of die [slachtoffer 1] (vervolgens) 6500 Euro aan hem, verdachte, heeft/hebben (af)gegeven);
4
hij in of omstreeks de maand april 2017 of de maand mei 2017, te Vriezenveen, gemeente Twenterand, een persoon, genaamd [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (meermalen) (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen;
5
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 19 december 2018, te Vriezenveen, gemeente Twenterand, althans (in elk geval) in Nederland, een of meer perso(o)n(en), genaamd [slachtoffer 1] en/of [broer] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (tegenover) een of meer perso(o)n(en), genaamd [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] (telkens) (dreigend) de woorden toe te voegen: "Ik ga ze doodschieten" en/of "Ik ga ze afmaken" en/of "Ik ga ze vermoorden" en/of "Ik ga ze 1 voor 1 afschieten" en/of "Ik ga er naar toe" en/of (daarbij) (telkens) aangegeven dat hij, verdachte, wat bij zich had en/of (daarbij) zijn hand in zijn (jas)zak heeft gedaan en/of (daarbij) (zichtbaar) een (stevig/zwaar) voorwerp vast had/hield en/of - zakelijk weergegeven - dat als [slachtoffer 1] de aankomende week niet zou betalen, hij, verdachte, hun dan allemaal de kop eraf zou schieten, althans woorden en/of feitelijkhe(i)d(en) van gelijke dreigende aard en/of strekking, van welke bedreigingen die [slachtoffer 1] en/of die [broer] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] kennis heeft/hebben genomen (via voornoemde [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] ).

3. De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Verdachte en [broer] zijn broers van elkaar. Tussen verdachte en de schoonzoon van [broer] , te weten [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) bestond sinds begin 2017 onenigheid over geld. Ook [broer] en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) waren aan de zijde van [slachtoffer 1] bij deze onenigheid betrokken.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging geen verweer gevoerd wat betreft de bewezenverklaring.
Er is eveneens geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs van feit 2.
De raadsman heeft vrijspraak voor feit 3 bepleit, omdat het bewijs niet deugt en niet overtuigt. De aangifte door getuige [slachtoffer 1] zou niet voor het bewijs gebruikt mogen worden, omdat deze getuige zich tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen ten aanzien van de vragen die door de verdediging aan de getuige werden gesteld. De aangifte kan in dat geval alleen voor het bewijs worden gebruikt als er voldoende compensatie wordt geboden en het niet het enige en beslissende bewijs is waarop de veroordeling rust. Die compensatie is er niet; [broer] verklaart niets en [slachtoffer 2] verklaart ongeloofwaardig.
Wat betreft feit 4 stelt de raadsman zich op het standpunt dat er sprake is van eendaadse samenloop als de rechtbank feit 3 bewezen verklaard. Verdachte heeft erkend dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen.
Tenslotte heeft de raadsman vrijspraak voor feit 5 bepleit, omdat enkel de verklaring van [getuige 1] onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen van bedreiging van
[slachtoffer 1] en er geen bewijs is voor bedreiging van [slachtoffer 3] .
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Verdachte heeft verklaard dat hij op 21 december 2018 naar het bedrijfspand van [slachtoffer 1] ging om met [broer] en [slachtoffer 1] te praten, omdat verdachte van mening was dat hij nog geld van hen tegoed had. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) was met verdachte meegekomen, maar bleef in de Volkswagen Transporter waarmee ze waren gekomen, zitten. Verdachte kreeg [broer] en [slachtoffer 1] niet te spreken, waarop verdachte het pand weer verliet. Toen verdachte achteruit weg reed en vervolgens vooruit de weg op draaide, zag hij dat de auto van [slachtoffer 1] voor het pand geparkeerd stond. Hij wilde vanuit de Transporter een foto van de auto van [slachtoffer 1] maken en bleef daarom even voor het pand stilstaan.
Op camerabeelden is te zien dat op het moment waarop de Transporter een klein stukje vooruit de weg is opgereden en even voor het pand van [slachtoffer 1] stil staat, de deur van het pand opengaat, [broer] naar buiten komt en vrijwel direct twee maal met een vuurwapen schiet op de Transporter waarin verdachte en [naam 1] zich bevinden. Het raam aan de bestuurderszijde van de Transporter wordt geraakt en verbrijzeld. [naam 1] valt vanuit de Transporter op de straat en rent weg in de richting waarin de Transporter wegrijdt. [broer] loopt de straat op en schiet enkele malen in de richting waarin de Transporter is weggereden en [naam 1] is weggerend. [broer] gaat terug richting de deur van het pand. Te zien is dat vervolgens de Transporter (die kennelijk buiten beeld is gekeerd) terugrijdt naar het pand van [slachtoffer 1] . Verdachte, die de Transporter bestuurt, stopt voor het pand. [broer] schiet dan met twee wapens in de richting van de Transporter, waarop deze weer wegrijdt. [broer] loopt de straat op en ziet hoe de Transporter wederom is gekeerd en terug rijdt in de richting van het bedrijfspand. Verdachte stopt weer voor het pand. Er zijn dan meerdere schoten te horen.
De verbalisant die de camerabeelden heeft bestudeerd ziet, als de Transporter voor de laatste keer voor het pand stopt, een klein rookpluimpje bij de Transporter. Ter plekke treffen verbalisanten verschillende kogelhulzen aan, onder meer afkomstig uit het door verdachte gebruikte vuurwapen. In het pand, in de buurt van de deur waar [broer] zich bevond, wordt een projectiel gevonden waarvan aangenomen kan worden dat het afkomstig is uit het vuurwapen van verdachte.
Zowel bij de politie als ter zitting heeft verdachte bekend dat hij op het moment dat hij de laatste keer langs het pand reed, vijf of zes keer, met een vuurwapen, te weten een 7.65 mm Walther gericht op zijn broer heeft geschoten.
De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat verdachte de aan hem primair tenlastegelegde gedragingen heeft verricht; verdachte heeft meermalen met een vuurwapen in de richting van [broer] geschoten. Deze handelwijze van verdachte is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op het van het leven beroven van het slachtoffer dat naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen is dat verdachtes opzet gericht was op het van het leven beroven van [broer] .
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van terechtzitting van 29 november 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal Onderzoek wapen opgemaakt door verbalisant C.H. van Dam, dossierpagina 411-412.
Feiten 3 en 4
In april of mei 2017 vindt er een bespreking plaats waarbij verdachte enerzijds en [slachtoffer 1] , [broer] en [slachtoffer 2] anderzijds aanwezig zijn.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat tijdens het gesprek in het voorjaar van 2017 verdachte aangaf dat hij geld wilde hebben. Nadat [slachtoffer 2] verdachte gezegd had dat hij geen recht had op dat geld werd verdachte boos en gaf [slachtoffer 2] een klap op zijn oog. Als gevolg van die klap viel [slachtoffer 2] op de grond en enige tijd later ontstond er een zwelling rond zijn oog. Hij hoorde verdachte zeggen dat hij recht had op € 6.500,- en dan zou het klaar zijn. Als er nu niet betaald zou worden dan zou verdachte naar het huis van [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ) rijden en dan zou het bedrag verveelvoudigd worden. Tussendoor riep verdachte nog dingen als dat hij alles plat zou branden, hij hem de tanden uit de bek zou schieten en alles kapot zou schieten. Daarop zou [broer] € 6.500,- aan verdachte gegeven hebben.
Ook [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte tijdens een bespreking in het voorjaar van 2017, waar zijn schoonvader [broer] en [slachtoffer 2] bij aanwezig waren, aangaf dat hij van mening was dat hij nog € 6.500,- van “ons” te goed had. Verdachte werd toen ontzettend boos en heeft [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ) klappen gegeven. Die had toen een zijde van zijn gezicht dik en blauw. Verdachte dreigde toen dat “wij” hem € 6.500,- moesten geven anders zou hij met ons afwerken. Verdachte heeft toen het geld gekregen.
Ook [broer] heeft verklaard dat er iets is voorgevallen, dat het om € 6.500,- ging, dat hij die toen gegeven heeft en dat hij er van uit ging dat het daarmee klaar was.
Verdachte heeft verklaard dat bij voornoemde ontmoeting werd besproken dat hij nog € 6.500,- tegoed had. Ook was hij boos op [slachtoffer 2] omdat deze verdachte had laten rijden met een gestolen veegmachine, zonder dat verdachte wist dat die machine gestolen was. Daarom heeft hij [slachtoffer 2] toen een tik gegeven. Volgens verdachte was dat geen harde klap, maar was het oog van [slachtoffer 2] wel opgezwollen. Verdachte heeft ook verklaard dat hij gezegd heeft dat als hij zijn geld niet zou krijgen er dan klappen zouden vallen. Vervolgens kreeg verdachte naar eigen zeggen € 5.000,-.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van getuige [slachtoffer 1] voor het bewijs gebruikt kan worden, ondanks het feit dat de verdediging deze getuige bij de rechter-commissaris niet effectief en behoorlijk heeft kunnen ondervragen door diens beroep op het verschoningsrecht, nu deze verklaring van [slachtoffer 1] voldoende steun vindt in de verklaringen van [slachtoffer 2] en [broer] .
De rechtbank heeft ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [broer] . In de kern komen hun verklaringen overeen en deze verklaringen vinden voor een groot deel ook steun in de feitelijke beschrijving van de gebeurtenissen door verdachte.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder feit 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Feit 5
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , getuige [getuige 1] , getuige [getuige 2] en getuige [getuige 3] volgt dat verdachte vanaf de zomer van 2018 bedreigende woorden uitte in de richting van de personen met wie hij een conflict over geld had, te weten [slachtoffer 1] , [broer] en [slachtoffer 2] . Uit de in het bewijsmiddelenoverzicht genoemde verklaringen volgt dat verdachte de woorden uitte als in de tenlastelegging onder feit 5 opgenomen en dat [slachtoffer 1] , [broer] en [slachtoffer 2] over deze bedreigingen geïnformeerd werden door de getuigen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de hiervoor genoemde verklaringen, nu deze verklaringen van vijf verschillende personen afkomstig zijn en de verklaringen in de kern overeenkomen. Daarbij heeft verdachte, hoewel hij de bedreigingen ontkent, bij herhaling bevestigd dat hij een financieel conflict heeft met [slachtoffer 1] en in het verlengde daarvan ook onenigheid met [broer] en [slachtoffer 2] . Daarnaast vinden de verklaringen van de broers [getuigen 1 en 2] bevestiging in de verklaring van verdachte zelf dat hij bijna altijd een vuurwapen bij zich draagt en heeft verdachte voorts verklaard dat hij boos was, dat [slachtoffer 1] , [broer] en [slachtoffer 2] weten dat als hij iets zegt, dat hij dat ook zal doen en dat hij misschien wel eens iets heeft gezegd om iemand bang te maken. Anders dan de verdediging heeft betoogd is niet gebleken dat de woorden van verdachte zijn geuit in een milieu of in een context waarin deze woorden niet als bedreigend zouden kunnen overkomen. Integendeel, uit het dossier volgt dat er door [slachtoffer 1] diverse meldingen zijn gedaan bij de politie die op 19 november 2018 resulteerden in een zogenaamde “afspraak op locatie” hetgeen inhoudt dat er kort gezegd door de politie zeer alert gereageerd wordt op meldingen vanaf een bepaalde locatie.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte, [slachtoffer 1] , [broer] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Hoewel het voorstelbaar is dat de bedreigingen ook bij [slachtoffer 3] (de partner van [slachtoffer 1] ) vrees hebben doen ontstaan, is de rechtbank van oordeel dat het strafdossier geen concreet bewijs bevat dat verdachte ook [slachtoffer 3] heeft bedreigd. Van dat onderdeel van de tenlastelegging wordt verdachte dan ook vrijgesproken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1
hij op 21 december 2018, te Vriezenveen, gemeente Twenterand, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [broer] , opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een vuurwapen in de richting van die [broer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 21 december 2018, in Vriezenveen, gemeente Twenterand, een vuurwapen van categorie III, zijnde een vuurwapen merk/type Walther Ppk kaliber 7.65 mm, voorhanden heeft gehad;
3
hij in de maand april 2017 of de maand mei 2017, te Vriezenveen, gemeente Twenterand, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [broer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan die [slachtoffer 1] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- tijdens een bijeenkomst met [slachtoffer 1] , [broer] en [slachtoffer 2] , die [slachtoffer 1] en [broer] heeft meegedeeld dat hij, verdachte, nog geld van die [slachtoffer 1] en [broer] tegoed had,
- vervolgens - toen hem, verdachte, te verstaan werd gegeven dat dit niet correct was - een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , is "aangevlogen",
- vervolgens die [slachtoffer 1] , [broer] en [slachtoffer 2] heeft meegedeeld - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte, 6500 euro moest krijgen, anders zou hij, verdachte, die [slachtoffer 1] , [broer] en [slachtoffer 2] afwerken,
- vervolgens die [slachtoffer 1] en [broer] heeft meegedeeld – zakelijk weergegeven - dat indien zij nu niet zouden betalen, hij, verdachte, naar het huis van die [slachtoffer 2] zou rijden en het bedrag dan verveelvoudigd zou worden en
- vervolgens die [slachtoffer 1] , [broer] en [slachtoffer 2] heeft meegedeeld - zakelijk weergegeven - dat hij, verdachte, alles plat zou branden, de tanden uit hun bek zou schieten en alles kapot zou schieten, waarna die [broer] en [slachtoffer 1] 6500 euro aan hem, verdachte, hebben afgegeven;
4
hij in de maand april 2017 of de maand mei 2017, te Vriezenveen, gemeente Twenterand, een persoon, genaamd [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht in het gezicht te slaan;
5
hij in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 19 december 2018, te Vriezenveen, gemeente Twenterand, personen, genaamd [slachtoffer 1] , [broer] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door deze tegenover personen, genaamd [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] telkens dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga ze doodschieten" en "Ik ga ze afmaken" en "Ik ga ze vermoorden" en "Ik ga ze 1 voor 1 afschieten" en "Ik ga er naar toe" en aangegeven dat hij, verdachte, wat bij zich had en zijn hand in zijn jaszak heeft gedaan en (zichtbaar) een stevig/zwaar voorwerp vast had en - zakelijk weergegeven - dat als [slachtoffer 1] de aankomende week niet zou betalen, hij, verdachte, hun dan allemaal de kop eraf zou schieten, van welke bedreigingen die [slachtoffer 1] , [broer] en [slachtoffer 2] kennis hebben genomen via voornoemde [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285, 287 juncto 45, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 26 Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
poging doodslag;
feit 2
het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 3
het misdrijf:
afpersing;
feit 4
het misdrijf:
mishandeling;
feit 5
het misdrijf:
bedreiging, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Noodweer(exces)
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat er sprake is van noodweer(exces): [broer] heeft eerst geschoten in de richting van verdachte en [naam 1] , en verdachte heeft [broer] beschoten om zichzelf en [naam 1] te verdedigen tegen die ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Als het beroep op noodweer niet gehonoreerd wordt dan beroept de verdediging zich op noodweerexces, omdat verdachte handelde vanuit een hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van de eerdere aanranding.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte het conflict met [broer] heeft opgezocht. Dit was een opzettelijke provocatie, en daarmee is sprake van dolus in causa. Ook had verdachte het voornemen om [broer] te doden en daarmee heeft hij zichzelf in een situatie gemanoeuvreerd waarin [broer] de aanval zou kiezen. Van straffeloosheid of een noodweerrecht kan dan geen sprake zijn. Daarnaast was de ogenblikkelijke aanranding op verdachte en [naam 1] al geëindigd op het moment dat verdachte weer richting [broer] reed en in zijn richting schoot. Tenslotte blijkt uit niets dat er bij verdachte sprake is geweest van een hevige door de aanranding veroorzaakte gemoedstoestand. Het voorgaande staat in de weg aan het honoreren van het beroep op noodweer(exces).
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier volgt dat [broer] als eerste heeft geschoten op de Transporter waarin verdachte en [naam 1] zich bevonden. [naam 1] is uit de Transporter gevallen en is weggerend in de richting waarin ook verdachte als bestuurder van de Transporter was weggereden. [naam 1] is niet naar het pand van [slachtoffer 1] teruggekeerd. Verdachte is in eerste instantie weggereden, maar is gekeerd en meteen teruggereden naar het pand van [slachtoffer 1] waar [broer] zich bevond. Verdachte stopte voor het pand van [slachtoffer 1] en werd weer beschoten door [broer] . Verdachte is vervolgens nogmaals weggereden, heeft de Transporter weer gekeerd en is wederom teruggereden naar het pand van [slachtoffer 1] , waar [broer] zich nog steeds bevond. Toen heeft verdachte – voor het eerst – meermalen op [broer] geschoten.
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer aannemelijk moet worden dat het handelen van verdachte was geboden voor de noodzakelijk verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding.
Op het moment dat verdachte en [naam 1] zich in de Transporter bevonden, en zij beschoten werden door [broer] , was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf en dat van [naam 1] . [naam 1] wist zich direct na de eerste keer schieten door [broer] uit de voeten te maken, door zich uit de Transporter te laten vallen en weg te rennen. Uit de verklaringen van verdachte en [naam 1] volgt dat [naam 1] daarna tevergeefs geprobeerd heeft in de Transporter te klimmen en verdachte [naam 1] mogelijk nog een keer heeft gezien in de zijspiegel van de Transporter, maar hieruit volgt niet dat er na de eerste keer schieten door [broer] nog sprake is geweest van een zodanige ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [naam 1] dat het latere schieten van verdachte gerechtvaardigd was. Waar het gaat om de verdediging van [naam 1] , kan een beroep van verdachte op noodweer dan ook niet slagen.
Ook waar het zijn eigen zelfverdediging betreft, komt verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe. Het hiervoor besproken verloop van de schietpartij maakt duidelijk dat voordat verdachte – de tweede en laatste keer – terugreed naar het pand van [slachtoffer 1] , waar hij op [broer] heeft geschoten, er geen sprake meer was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. [broer] had hem weliswaar korte tijd daarvoor beschoten, maar verdachte was inmiddels in de Transporter twee maal weggereden van de plaats van beschieting, terwijl [broer] zich daar nog bevond. Verdachte heeft tot twee maal toe besloten om niet door te rijden, maar terug te keren naar het pand van [slachtoffer 1] , waarbij hij de tweede keer gestopt is en meermalen in de richting van [broer] geschoten heeft. Verdachte heeft door zo te handelen zichzelf vanuit een inmiddels veilige situatie, begeven in een situatie waarin hij zichzelf mogelijk zou moeten gaan verdedigen. Door nadat er tot tweemaal toe wederom op hem geschoten was voor [slachtoffer 1] ’ pand te stoppen heeft verdachte immers zelf een situatie opgezocht waarin hij kon verwachten dat er weer op hem zou worden geschoten. Verdachte had anders kunnen en moeten handelen, maar heeft er zelf voor gekozen om zich (wederom) in een dreigende situatie te begeven.
Noodweer veronderstelt dat verdachte niet anders kon (of behoefde) te handelen dan hij heeft gedaan. Daar is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van. Verdachte had niet tweemaal hoeven terugkeren naar het pand van [slachtoffer 1] , ook niet ter verdediging van [naam 1] zoals hiervoor reeds is overwogen. Verdachte had dus wel degelijk anders kunnen handelen, dan in de richting van [broer] te schieten. Ook aan de subsidiariteitseis is niet voldaan. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep van verdachte op noodweer.
Nu er geen sprake is van een noodweersituatie op het moment dat verdachte schoot, komt verdachte ook geen beroep op noodweerexces toe.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat er slechts een straf kan volgen voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en een eenvoudige mishandeling en heeft verwezen naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) daaromtrent.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft al langere tijd onenigheid met zijn broer [broer] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over geld. Hij heeft gemeend zijn standpunt kracht te kunnen bijzetten door meerdere personen te bedreigen, af te persen en zelfs geweld toe te passen in de vorm van het slaan van [slachtoffer 2] . De bedreigingen, die als steeds ernstiger werden ervaren, en het toegepaste geweld leidden tot veel spanningen bij de broer van verdachte, diens schoonzoon [slachtoffer 1] en familie en bij [slachtoffer 2] . Het moet voor hen een beangstigende periode zijn geweest, zoals ook blijkt uit de diverse bij de politie gedane meldingen en uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring.
Op 21 december 2018 leidt de opgebouwde spanning tot een schietpartij waarbij de broers elkaar over en weer gericht beschieten. Ze wisselen tenminste zeventien schoten uit. Er zijn meerdere personen in de buurt, zowel in de auto waarin verdachte zich bevond, als in het pand waar de broer van verdachte zich ophield. Verdachte heeft geprobeerd zijn broer van het leven te beroven. Dit is een zeer ernstig feit, dat fataal voor zijn broer had kunnen aflopen, en waarbij gelet op de plaats (aan de openbare weg) en het tijdstip (op klaarlichte dag) onschuldige passanten geraakt hadden kunnen worden. Dat dit niet is gebeurd is een gelukkige toevalligheid en niet aan verdachte te danken. Het mag een wonder genoemd worden dat niemand geraakt is. Uit niets blijkt dat verdachte bij deze gevaarzetting stilgestaan heeft en oog heeft gehad voor zijn omgeving. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Door zijn handelswijze heeft verdachte niet alleen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar ook een bijdrage geleverd aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij welke aangewakkerd worden door incidenten als de onderhavige. Daarbij neemt de rechtbank het verdachte zeer kwalijk dat hij over een vuurwapen beschikt en dat meestal ook bij zich draagt, zoals hij zelf heeft verklaard. Het bezit van een dergelijk verboden wapen kan leiden tot extreme excessen zoals op 21 december 2018. Verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht in het strafbare en het gevaarlijke van zijn handelen. Integendeel, verdachte lijkt het bezit van een vuurwapen normaal en noodzakelijk te vinden.
De rechtbank heeft bij haar oordeel over de straf acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 11 april 2019 en een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 28 augustus 2019 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen.
Gezien de ernst van de feiten, zoals hiervoor uiteengezet, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 10.179,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- medische informatie € 50,00;
- herstel bedrijfspand € 1.082,55;
- bedragen betaald aan verdachte € 6.500,00;
- reiskosten
€ 46,70;
totaal € 7.679,25.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,00 gevorderd.
[slachtoffer 3]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.910,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico wegens psy. behandeling € 385,00;
- reiskosten
€ 50,00;
totaal € 410,00.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen geheel toegewezen kunnen worden.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet ontvankelijk moeten worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak en ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair concludeert hij tot niet ontvankelijkheid van de vorderingen nu deze tot onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure zouden leiden.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder de feiten 3 en 5 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De als ‘medische informatie’, ‘bedragen betaald aan verdachte’, ‘reiskosten’ en immateriële schade opgevoerde schadeposten zijn aannemelijk en voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 9.096,70, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd, met dien verstande dat voor de post ‘bedragen betaald aan verdachte’ de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 1 mei 2017 en voor de overige posten de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 19 december 2018.
De onder de post ‘herstel bedrijfspand’ opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij zal om die reden voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Voor zover de vordering van de benadeelde partij ziet op het onder feit 5 tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat er geen rechtstreeks verband tussen dat feit en de gelede schade bestaat, nu verdachte is vrijgesproken voor de bedreiging van de benadeelde partij. De benadeelde partij zal om die reden voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Voor zover de vordering van de benadeelde partij ziet op het onder feit 1 tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat het rechtstreeks verband tussen de opgevoerde posten en het bewezenverklaarde niet eenvoudig is vast te stellen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de vordering alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij zal om die reden voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1het misdrijf: poging doodslag;
feit 2het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 3het misdrijf: afpersing;
feit 4het misdrijf: mishandeling;
feit 5het misdrijf: bedreiging, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 9.096,70 (te vermeerderen met de wettelijke rente voor € 6.500,- vanaf 1 mei 2017 en voor € 2.596,70 vanaf 19 december 2018);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op NIHIL, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten 3 en 5 tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van bedrag van € 9.096,70(te vermeerderen met de wettelijke rente voor € 6.500,- vanaf 1 mei 2017 en voor € 2.596,70 vanaf 19 december 2018) ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 80 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] , voor een deel van € 1.082,55 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en mr. M.A.M. Essed, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A.J.H. Muurmans, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 2018573247, Onderzoek Witrivier. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1:
- Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 december 2018, als verklaring , dossierpagina 305, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
“Op vrijdag 21 december 2018 te 12:02 uur hoorden wij, via de portofoon, dat er een schietpartij plaats vond aan de [adres] in Vriezenveen, gemeente Twenterand. Wij wisten dat er op deze locatie [bedrijf 1] zat.”
- Het proces-verbaal onderzoek camerabeelden, opgenomen in het aanvullende proces-verbaal, gesloten op 9 april 2019, pagina 16, voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant] :
“12:01:31 uur
Vanaf de rechterzijde van de Kanaalweg Noord komt de VW Transporter terug en rijdt richting het bedrijfspand van [slachtoffer 1] . De eerder genoemde witte stationwagen rijdt de VW
Transporter tegemoet.
12:01:44 uur:
De VW Transporter rijdt richting de parkeerplaats bij het bedrijfspand [slachtoffer 1] , maar blijft dwars voor deze parkeerplekken staan/langzaam rijden.
12:01:46 uur:
Op het moment dat de VW Transporter voor het pand van [slachtoffer 1] langs rijdt is een klein rookpluimpje zichtbaar.”
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 22 december 2018, dossier pagina 86, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
“Ik moest langs het bedrijf en mijn broer die daar nog stond. Ik heb toen mijn pistool vanuit de binnenzak van mijn jas gepakt. Die heb ik vanaf thuis meegenomen. Het pistool heb ik altijd bij me. Niemand had die dag gezien dat ik het pistool bij mij had. Ik reed toen terug richting het bedrijf van [slachtoffer 1] . Mijn broer bleef op mij schieten. Wat moet je nu doen dan? Daarna heb ik mijn pistool al rijdend terug geschoten in de richting van mijn broer. Vervolgens ben ik verder gereden.
...
Het pistool dat ik gebruikt heb was een 765, kleur zwart met bruine handvatten. Er zaten vijf of zes patronen in het pistool. Ik dacht dat er nog één patroon in het wapen zat toen ik het in de lade heb gelegd. Ik heb dus vijf of zes keer geschoten.”
- Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 31 januari 2019, dossier pagina 95, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
“V: Heb je gezien waar je op schoot?
A: Ja, ik richtte wel op hem.
V: Wie is hem?
A; [broer] .”
Feit 3:
- Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 februari 2019, dossierpagina’s 277-278, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
“In april / mei 2017 vond er een incident plaats waarin [verdachte] mij aanvloog in een noodunit op het bedrijventerrein. Het was kort na de brand. [slachtoffer 1] , [broer] , [verdachte] en ik zaten aan tafel. Op enig moment liet [verdachte] wederom weten dat hij geld wilde hebben van de door ons in beslag genomen machines. Ik zei tegen [verdachte] "die machines zijn in beslag genomen om een openstaande schuld te verrekenen. Dat is nu afgehandeld maar jij hebt geen recht op dat geld." Ik zag dat [verdachte] op mij sprong en voelde een enorme klap op mijn oog.
...
Korte tijd later kwam [verdachte] terug. Ik hoorde hem toen zeggen "Ik heb recht op 6500 euro en dan is het klaar. Je hoeft nu niet te betalen maar doe je het niet, dan rij ik naar het huis van [slachtoffer 2] en dan wordt het bedrag verveelvoudigd." Tussendoor riep hij nog dingen tegen ons als "ik brand alles plat, ik schiet je de tanden uit de bek en ik schiet alles kapot." Op dat moment had hij het vooral op mij gemunt.
[broer] vroeg aan [verdachte] "Als wij nu die 6500 euro betalen, is het dan ook echt klaar? Wij willen dan ook nooit meer iets met jou te maken hebben." Ik hoorde [verdachte] zeggen "Ja, dan is het klaar". Ik zag dat [broer] vervolgens 6500 euro in contanten betaalde aan [verdachte] .”
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 22 december 2018, dossierpagina 257, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
“ [verdachte] werd toen zo ontzettend boos waarna hij over de tafel vloog boven op [slachtoffer 2] . [verdachte] werd zo ontzettend boos omdat wij hem tegen gas gaven. Wij konden op een juiste manier onderbouwen waarom het niet klopte wat hij zei maar hij kon dat niet. [slachtoffer 2] heeft toen klappen gehad van [verdachte] . [slachtoffer 2] had toen een zijde van zijn gezicht dik en blauw.
Mijn schoonvader en ik hebben geprobeerd [verdachte] eraf te halen. Vervolgens is [verdachte] naar buiten gelopen en kwam hij korte tijd later weer binnen. Hij dreigde ons toen dat wij hem 6500 euro moesten geven, anders zou hij met ons afwerken.
...
Mijn schoonvader hééft toen aan [verdachte] gevraagd of het klaar zou zijn als ik [verdachte] 6500 euro zou betalen. [verdachte] zei dat dit zo zou zijn. Mijn schoonvader heeft toen nog gezegd dat we het er dan nooit meer over zouden hebben. We hebben hem toen 6500 euro gegeven. Mijn schoonvader, [slachtoffer 2] en ik waren hier bij aanwezig. Hierna ging [verdachte] weg en waren we blij dat we er vanaf waren.”
- Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 december 2018, dossierpagina 40, voor zover inhoudende als verklaring van [broer]:
“Er is toen een keer wat voorgevallen. We zitten veel in Duitsland en ik moest geld hebben van iemand uit Oldenzaal. Ik heb hem toen spullen van hem laten weghalen om mijn geld te krijgen. Ik heb mijn broertje toen 1000 euro gegeven. Mijn broertje zei opeens dat die spullen ook van hem waren. Volgens hem was dat ongeveer 20.000 euro waard. Ik heb hem toen 6.500 erbij gegeven en dan was het klaar.”
Feit 4:
- Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 februari 2019, dossierpagina 277, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
“In april / mei 2017 vond er een incident plaats waarin [verdachte] mij aanvloog in een noodunit op het bedrijventerrein. Het was kort na de brand. [slachtoffer 1] , [broer] , [verdachte] en ik zaten aan tafel. Op enig moment liet [verdachte] wederom weten dat hij geld wilde hebben van de door ons in beslag genomen machines. Ik zei tegen [verdachte] "die machines zijn in beslag genomen om een openstaande schuld te verrekenen. Dat is nu afgehandeld maar jij hebt geen recht op dat geld." Ik zag dat [verdachte] op mij sprong en voelde een enorme klap op mijn oog. Ik weet niet eens meer of het links of rechts was. Ik viel als gevolg van de enorme klap op de grond. Mijn oog zwelde op en was korte tijd later bijna helemaal dicht. Er zat een enorme bloeduitstorting op mijn oog.”
- Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgenomen in het aanvullende proces-verbaal, gesloten op 9 april 2019, pagina 44, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
“Vraag:
[slachtoffer 2] heeft aangifte tegen jou gedaan. Hij heeft verklaard dat jij hem in april of mei 2017 op het gezicht hebt geslagen. Dit was in de noodunit die op het terrein van [slachtoffer 1] stond na de brand bij dat bedrijf. Kun je zelf vertellen wat er toen gebeurd is?
Antwoord:
Dat klopt. Ik heb hem een stoot op zijn gezicht gegeven.
Feit 5:
- Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 januari 2019, dossierpagina 261-262, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
“Sinds oktober of november 2018 werden de tips die wij binnen kregen ernstiger. Het ging vanaf dat moment meer om het doodschieten dan om geld. Hij liet via andere mensen ineens weten dat hij ons kapot wilde maken. Hiermee bedoelde hij [slachtoffer 2] , mijn schoonvader en mij.
...
Vrijdag 21 november 2018
[verdachte] is die dag bij het bedrijf [bedrijf 2] in Vriezenveen geweest. Hij heeft hen mede gedeeld dat ik hem geld schuldig ben, dat wij dachten dat we ermee weg kwamen en dat hij ons op wilde ruimen. Met het opruimen bedoelde hij dat hij ons wilde vermoorden. [verdachte] is hier geweest met een grijze Caddy, voorzien van het kenteken [kenteken 1] . [getuige 2] , werkzaam bij [bedrijf 2] , heeft mij een foto van de auto geappt. Deze foto heb ik naar [verbalisant] gestuurd.
...
Zaterdag 15 december 2018
Tussen 07:00 uur en 08:00 uur is [verdachte] bij [getuige 3] , een klant van mij, geweest. [verdachte] heeft van [getuige 3] 25 euro geleend. [getuige 3] wist wat er speelde. [verdachte] heeft tegen [getuige 3] gezegd "ik schiet hun, en iedereen die mij voor de voeten loopt, de kop eraf. [getuige 3] heeft toen tegen [verdachte] gezegd "Kijk goed uit wat je doet want mijn kind werkt daar ook.". Hiermee bedoelde hij [naam 2] . [getuige 3] waarschuwde mij vervolgens met de woorden "Wees op je hoede. Jullie moeten echt goed oppassen want dit gaat helemaal verkeerd aflopen."
...
Woensdag 19 december 2018
[verdachte] is in het begin van de middag bij [bedrijf 2] geweest. Hij heeft daar wederom gezegd dat hij ons kapot wilde schieten omdat wij hem niet wilden betalen. [getuige 2] heeft toen tegen [verdachte] gezegd "Waarom doe je dat nou?" [getuige 2] heeft nog geprobeerd om de boel te sussen maar dit hielp allemaal niets. Na het bezoek aan [bedrijf 2] is [verdachte] naar ons gereden. Hij reed toen in een grijze Volkswagen Passat, voorzien van het kenteken [kenteken 2] . [getuige 2] heeft mijn schoonvader gebeld met de mededeling dat [verdachte] eraan zou komen. Mijn schoonvader heeft mij gebeld waardoor ik tijdig naar de eerste verdieping in mijn bedrijf kon lopen. Toen ik zag dat [verdachte] eraan kwam heb ik boven 112 gebeld.”
- Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 februari 2019, dossierpagina 279, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
“Vrijdag 21 december 2018
In de ochtend zijn [slachtoffer 1] en ik naar politiebureau Vroomshoop geweest. Wij wisten niet meer wat we moesten doen. Ik was enorm bang dat de situatie zou escaleren.
...
Ik ben nog steeds bang. Ik slaap heel slecht. Soms wordt ik met schrik wakker omdat ik denk dat ik wat hoor. Dit hele gebeuren heeft enorm veel impact gehad.”
- Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 januari 2019, dossierpagina’s 286-287, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
“In oktober 2018, november 2018 kwam [verdachte] ook bij ons en werden de bedreigingen erger en erger. [verdachte] stond dan bij ons bedrijf met zijn handen, vaak zijn linkerhand in zijn zakken en zei dat hij wat bij zich had. Je kon zien dat er wat zwaars in zijn jaszak zak, maar je kon niet zien wat. Je kon zien dat zijn linker zijde van de jas wat lager hing. Dit is vaker gebeurd. [verdachte] zei dan 'ik ga ze doodschieten, ik ga ze afmaken'.
Elke keer hebben we [slachtoffer 1] en [broer] gebeld, van wees op je hoede, [verdachte] is net bij ons geweest.
...
V; Wat gebeurde er verder die woensdag?
A: Toen ik weer bij onze garage was, heeft [getuige 2] mij gezegd wat er was gebeurd. [slachtoffer 1] appte mij, wil je alsjeblieft bij ons komen. Toen ik daar kwam zaten [slachtoffer 1] , [broer] en [slachtoffer 2] , in de keuken/kantine. Ik zag de angst in de ogen, bij hun allemaal. Ik heb gezegd dat ze de politie moeten inschakelen. De politie was al ingelicht.”
- Het proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 10 januari 2019, dossierpagina’s 289-290, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
“A: [verdachte] kwam bij ons aan de zaak, terwijl hij niet meer bij [slachtoffer 1] werkte. Dan kwam hij een bak koffie drinken. [verdachte] zei dan dat hij nog geld tegoed had van [slachtoffer 1] . Ik weet niet waar dat voor was. Het zou gaan om 13.000 euro. [verdachte] zei dan, ik pak mijn goed recht en zei verder: ik ga ze doodschieten, ik ga ze vermoorden. [verdachte] was letterlijk bezig met bedreigen. Ik zei dat tegen [verdachte] , dat hij het op een andere manier moest oplossen
...
V: Wat kun je van het voorval van woensdag 19 december 2018 zeggen?
A: Ik was op de zaak, mijn vader was er en verder was er niemand anders. Toen kwam [verdachte] binnen. Het was ais vorige keren maar dan 10x erger. Hij trilde heel erg. Ik voelde dat het niet goed was.
...
[verdachte] zei; 'ik moet mijn geld hebben'. Ik zei nog, probeer het op een andere manier op te lossen. Ik voelde dat het ging escaleren en was op mijn hoede. Dat kwam door zijn gedrag. [verdachte] had een dun jasje aan. Ik weet en hoorde dat [verdachte] vuurwapengevaarlijk is. Ik zag steeds dat [verdachte] zijn linkerhand in zijn linker jaszak had en daar iets vasthield. [verdachte] zei, 'ik ga er naar toe'.
...
Ik heb toen direct [broer] gebeld en gezegd dat [verdachte] bij ons is geweest en nu naar jullie onderweg is.”
- Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 januari 2019, dossierpagina 291, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
“ [verdachte] was toen zo tussen 07.30 en 08.00 uur bij mij thuis. Ik heb hem te woord gestaan.
[verdachte] vertelde over [slachtoffer 1] . Ik hoorde [verdachte] zeggen dat als [slachtoffer 1] de aankomende week niet zou betalen, dat hij hun dan allemaal de kop er af zou schieten. Ik zei tegen hem dat hij rustig moest doen en dat daar alleen maar ellende van zou komen.”

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 2018573247, Onderzoek Witrivier. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.