ECLI:NL:RBOVE:2019:4802

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 december 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
08.133401.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting met levensgevaar voor omwonenden

Op 19 december 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 50-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar voor het medeplegen van brandstichting in Enschede. De verdachte en een mededader staken op 30 mei 2019 de auto van een slachtoffer in brand, wat levensgevaar veroorzaakte voor de bewoners van de nabijgelegen woningen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door benzine en vuurwerk te gebruiken, waardoor de auto volledig verbrandde en er gevaar voor de omliggende woningen bestond. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en getuigenverklaringen als bewijs gebruikt. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 4 jaar geëist, maar de rechtbank vond een zwaardere straf passend gezien de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers. Naast de gevangenisstraf moet de verdachte ook een schadevergoeding van ruim 7700 euro betalen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen, met uitzondering van een deel van de immateriële schade, die onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van de schadevergoedingsmaatregel.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.133401.19 (P)
Datum vonnis: 19 december 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de BRP op het adres [adres] ,
momenteel verblijvende in de P.I. Leeuwarden.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 12 september 2019 en 5 december 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink en van wat door verdachte en de raadsman mr. R.F. Speijdel, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 5 december 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 30 mei 2019 samen met een of meer anderen een auto in brand heeft gestoken, waardoor gevaar voor goederen en personen voorzienbaar was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 30 mei 2019 te Enschede, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
brand heeft gesticht door de vlam van een aansteker, althans open
vuur, in aanraking te brengen met (was)benzine en/of (de lont van een
stuk) vuurwerk, althans met een brandbare stof,
ten gevolge waarvan een auto, een Audi A4 (kenteken [kenteken] ), geheel
of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan
gemeen gevaar voor de goederen die zich in de directe nabijheid van
die auto voornoemd bevonden (waaronder een auto (Mazda RX-8))
en/of de naastgelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen
en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de
bewoner(s) die zich in die naastgelegen woningen bevonden
te duchten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Volgens de officier van justitie was niet alleen sprake van gevaar voor goederen, maar was ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten door de brandstichting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd. De raadsman heeft zich wat betreft het bewijs voor de brandstichting gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat verdachte ter terechtzitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij de brandstichting alleen heeft gepleegd. Ook heeft de raadsman bepleit dat geen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar van de brandstichting te duchten was.
4.3.1
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde brandstichting op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - omdat verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] .
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 5 december 2019;
  • het proces-verbaal van aangifte van 31 mei 2019, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer] , p.145-149.
4.3.2
Was er sprake van medeplegen?
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de brand alleen heeft gesticht. De rechtbank concludeert dat verdachte degene is geweest die de benzine over de auto van aangever heeft gegoten en het vuurwerk heeft aangestoken en onder de auto heeft gegooid, waardoor de auto in brand is gevolgen. Verdachte heeft ter terechtzitting echter ook verklaard dat een ander hem de opdracht heeft gegeven tot het stichten van de brand en dat een ander een jerrycan heeft gevuld met benzine. Dit wordt ondersteund door verklaringen van getuige [getuige 1] [2] en een proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat op camerabeelden te zien is dat een ander dan verdachte een jerrycan met benzine vult. [3] Dezelfde jerrycan is aangetroffen op de plaats delict. [4] Verdachte heeft eerder bij de politie ook verklaard dat hij het vuurwerk waarmee hij de brand heeft aangestoken van een ander heeft gekregen en dat hij op de plaats delict is afgezet door iemand. [5] Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] , inhoudende dat verdachte kort voor de brand samen met een ander is vertrokken uit de woning van getuige [getuige 1] . [6] Deze omstandigheden, in samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat er sprake is geweest van een bewuste nauwe samenwerking van verdachte met in elk geval één ander persoon.
4.3.3
Gevaarzetting
De rechtbank is, anders dan de raadsman heeft betoogd, van oordeel dat als gevolg van de brandstichting – naast gemeen gevaar voor goederen – ook levensgevaar voor personen te duchten was en overweegt daartoe als volgt.
De auto van aangever is midden in de nacht aangestoken, terwijl het gezin en de buurtbewoners lagen te slapen. Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat een buurman van aangever over camerabeelden van de brand beschikt. [7] De verbalisant heeft de beelden bekeken en zag dat er een enorme vlammenzee ontvlamde rondom de auto van aangever. Ook zag de verbalisant dat een vuurregen naar aanleiding van de explosie op tientallen meters van de auto op een veldje terecht kwam. Aangever zag, nadat hij wakker schrok van een enorme knal, vanuit zijn slaapkamerraam een muur van vuur. Hij is uit zijn woning gerend en heeft geprobeerd de brandende auto te verplaatsen, weg van de woning. [8]
Er is forensisch onderzoek gepleegd op de plek van de brand. Tijdens de brand stond de auto geparkeerd op de oprit van de woning van aangever. Deze woning maakt deel uit van een rij woningen. De voorzijde van de auto stond ongeveer twee meter van de voorgevel van de begane grond en ongeveer één meter van de overstekende eerste verdieping van deze woning. De voorzijde van de woning was daar voorzien van houten deuren en kozijnen, en op de eerste en tweede etage bevonden zich diverse ramen. Volgens de forensisch rechercheur had de brand zich, wanneer deze later was ontdekt, mede door de aangebrachte ontbrandbare vloeistof, in korte tijd dusdanig kunnen ontwikkelen dat de vlammen naar de woning hadden kunnen overslaan. De houten deuren en kozijnen hadden dan in brand kunnen raken, en de ramen op de eerste etage hadden vervolgens kapot kunnen springen waarna de brand de woning had kunnen intrekken met alle gevaar van dien voor de bewoners die op dat moment in de woning lagen te slapen. [9] Volgens de forensisch rechercheur was gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar te duchten door de brand.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 30 mei 2019 te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door de vlam van een aansteker, in aanraking te brengen met (was)benzine en (de lont van een stuk) vuurwerk, ten gevolge waarvan een auto, een Audi A4 (kenteken [kenteken] ), is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de goederen die zich in de directe nabijheid van die auto voornoemd bevonden (waaronder een auto (Mazda RX-8)) en de naastgelegen woningen, en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner(s) die zich in die naastgelegen woningen bevonden te duchten was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 157 en 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek en dat hij inmiddels therapie volgt in de P.I. Verdachte wil graag klinisch behandeld worden voor zijn (verslavings-)problematiek en is daartoe gemotiveerd. De raadsman heeft verzocht een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich in de nachtelijke uren schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging in brand steken van een voor een woning geparkeerde auto. Door de ontstane brand is de auto van aangever zodanig uitgebrand dat deze total-loss is verklaard. Er is daarnaast schade aan een auto op een naastgelegen perceel ontstaan en er was levensgevaar voor de in de woning aanwezige personen te duchten. Aangever is uit de woning gerend en heeft geprobeerd de brandende auto te verplaatsen, weg van de woning. Brandstichting is een zeer ernstig feit, zeker als dat gepaard gaat met concreet gevaar voor personen. Naast materiële schade en hinder heeft de brand bij aangever veel angst en een groot gevoel van onveiligheid veroorzaakt. Namens hem is ter terechtzitting naar voren gebracht hoe groot de impact van de brand voor hem en zijn gezin is geweest.
Gelet op de ernst van dit feit komt naar het oordeel van de rechtbank enkel een gevangenisstraf van aanzienlijke duur als straf in aanmerking.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met het uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 november 2019. Uit dit document, dat 35 pagina’s telt, blijkt niet dat verdachte eerder voor brandstichting veroordeeld is.
De reclassering heeft op 14 augustus 2019 gerapporteerd over verdachte. Reclasseringswerker [naam] schat het risico op recidive in als gemiddeld. Verdachte heeft tot 2018 samengewoond met zijn partner en had dagbesteding bij Tactus in Enschede. Nadat zijn relatie in 2018 is verbroken, is hij zelden nog naar de dagbesteding gegaan. Er is sprake van forse schulden en van een alcohol- en drugsverslaving. De reclassering heeft geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
Verdachte heeft zich, naar eigen zeggen onder invloed van whisky en cocaïne, gemakkelijk laten overhalen tot het in de brand steken van een auto voor een woning. Nergens blijkt uit dat hij enig moment heeft getwijfeld over wat hij zou gaan doen. Degene die hem vroeg de auto in brand te steken was verdachte eerder behulpzaam geweest en volgens verdachte gold het principe ‘voor wat hoort wat’. Verdachte wist niet wie de eigenaar van de auto was en heeft zich geen moment afgevraagd of er personen in de woning lagen te slapen. Pas toen hij het lont van het vuurwerk aanstak en het vuurwerk zo snel ontplofte dat hij zelf door de knal naar achter werd geworpen, begon hij te twijfelen aan de bedoeling van zijn ‘opdrachtgever’. De rechtbank rekent verdachte deze onverschilligheid zwaar aan. Deze onverschillige houding kwam bovendien tot uiting in het laatste woord van verdachte tijdens de terechtzitting, waarbij hij de woorden sprak ‘ik zie jullie over een aantal jaar wel weer’.
Rekening houdende met al het bovenstaande, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden. Deze straf laat geen ruimte voor een voorwaardelijk deel. De straf is hoger dan geëist door de officier van justitie, omdat die eis onvoldoende recht doet aan de hiervoor overwogen omstandigheden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
[slachtoffer] en [getuige 3] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in dit strafproces. [slachtoffer] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 12.518,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit € 18,14 voor medicatie. Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 12.500,- gevorderd.
[getuige 3] vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 400,01, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit € 250,01 voor taxatie van de auto en eigen risico voor de schade aan de auto. Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 150,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van
[getuige 3] kan worden toegewezen. De vordering van [slachtoffer] kan tevens worden toegewezen, met dien verstande dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade wordt gematigd tot € 10.000,-. Beide vorderingen kunnen hoofdelijk worden opgelegd, inclusief oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en verhoging van de vordering met de wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de vordering van [getuige 3] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De vordering van [slachtoffer] moet voor wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. De bijgevoegde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwaren die ten grondslag ligt aan de vordering is niet vergelijkbaar met de situatie van [slachtoffer] . Wat betreft de materiele schade van [slachtoffer] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen. De opgevoerde materiele schadepost van [slachtoffer] is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 18,14, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De door [slachtoffer] opgevoerde immateriële schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade ondeugdelijk is onderbouwd. Het aan de vordering ten grondslag gelegde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, komt niet overeen met de situatie als hier aan de orde. Dat neemt niet weg dat wel is komen vast te staan dat [slachtoffer] schade heeft geleden. Enkel de (exacte) omvang staat in dit stadium niet vast. De rechtbank ziet aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te schatten. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de schade naar billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op € 7.500,00. De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. [slachtoffer] kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De opgevoerde materiele schadeposten van [getuige 3] zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 250,01, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De door [getuige 3] opgevoerde immateriële schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. [getuige 3] zal om die reden voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Zij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen ten aanzien van beide toegewezen vorderingen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
en
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 4.4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van een bedrag van
€ 7518,14te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2019, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[getuige 3]van een bedrag van
€ 250,01te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2019, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 7518,14,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2019 ten behoeve van [slachtoffer] , met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
72 dagenzal worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 250,01,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2019 ten behoeve van [getuige 3] , met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
5 dagenzal worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partijen het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partijen het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] , voor een deel van € 5.000,- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij [getuige 3] , voor een deel van € 150,- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. A.M. Rikken en
mr. P.M. Breukink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2019.
De jongste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de districtsrecherche Twente met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 1 juni 2019, inhoudende de verklaring van.
3.Proces-verbaal van bevindingen van 3 juni 2019, p. 215-216.
4.Proces-verbaal forensisch brandonderzoek, inclusief bijlagen van 22 augustus 2019, p. 323-354.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 3 juni 2019, p. 247-253.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 11 juni 2019, p. 188-191.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 30 mei 2019, p 156-157.
8.Proces-verbaal van aangifte van 31 mei 2019, p. 145-149.
9.Proces-verbaal forensisch brandonderzoek, inclusief bijlagen van 22 augustus 2019, p. 323-354.