6.3.Uit de vergunningsaanvraag en het daarbij behorende omgevingsplan blijkt dat aan het wonen in de woonvoorziening van belanghebbende een verplichte behandeling is gekoppeld en dat er sprake is van 24 uurstoezicht en -begeleiding door professionele hulpverleners ter plekke. Verder vinden regelmatig verschillende vormen van controle plaats om terugval van cliënten te voorkomen alsmede de veiligheid van cliënten en omwonenden te waarborgen. Indien nodig, kan dit leiden tot het opschalen van de zorg voor een cliënt, kiezen voor een time-out, een tijdelijke opname in een kliniek en in het uiterste geval zelfs de verwijdering van de cliënt uit de opvang. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter volgt
uit deze omstandigheden dat het in dit geval gaat om bewoning met een dusdanig verzorgend karakter dat dit niet meer binnen de bestemming ‘Wonen’ van het bestemmingsplan past.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat voor het aangevraagde gebruik een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is vereist.
7. Uit artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo volgt dat de omgevingsvergunning slechts mag worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verder is de belangenafweging die bij een besluit om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen moet worden uitgevoerd, erop gericht om te onderzoeken of daarbij een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden blijft gewaarborgd. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4161. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat het bij deze belangenafweging gaat om het gebruik dat wordt vergund bovenop het gebruik dat volgens de geldende bestemming al mogelijk is. Uitsluitend de ruimtelijke uitstraling en impact van de voorziening die dit overstijgt, dienen bij de belangenafweging
te worden betrokken.
8. In het primaire besluit is bepaald dat de afspraken, beheersmaatregelen en overige maatregelen uit het ‘Omgevingsplan d.d. 2 oktober 2018’ en de ‘Memo locatiecriteria conform de Leidraad’ deel uitmaken van de verleende vergunning. Naar aanleiding van
het bezwaar van verzoekers en de hoorzitting op 9 juli 2019 heeft de bezwaarcommissie
per brief van 23 juli 2019 aan verweerder een nadere toelichting gevraagd op de wijze waarop overlast zal worden voorkomen, hoe wordt toegezien op nakoming van de gemaakte afspraken door belanghebbende en op welke wijze handhavend zal worden opgetreden indien toch sprake is van onaanvaardbare overlast. Per brief van 5 september 2019 heeft verweerder hierop geantwoord. In deze brief zijn onder meer enkele aanvullende beheersmaatregelen genoemd, waarbij is aangekondigd dat deze in het ‘Omgevingsplan’ zullen worden opgenomen.
In het bestreden besluit heeft verweerder aan de verleende vergunning nog het voorschrift verbonden dat het gebruik van de vergunning geen onaanvaardbare inbreuk op het woon-
en leefklimaat mag maken. Daarbij is gesteld dat hiervan in ieder geval sprake is bij herhaaldelijke en onaanvaardbare overlast die wordt veroorzaakt door bewoners van de voorziening.
9. Uit het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder van mening is dat het realiseren van de door belanghebbende gewenste woonvoorziening voor 26 cliënten met een dubbeldiagnose aanvaardbaar is, omdat hiervan geen wezenlijke overlast wordt verwacht. Verder bieden de gemaakte afspraken en beheersmaatregelen volgens verweerder voldoende waarborgen dat de gevreesde overlast wordt voorkomen en dat, indien er onverhoopt toch overlast is, daartegen adequaat wordt opgetreden.
10. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in het kader van de ruimtelijke inpassing en de belangenafweging onvoldoende in beeld gebracht welke risico’s de verleende vergunning meebrengt en waarom daarvan geen overlast voor de buurt wordt verwacht. Het gaat in dit geval om het huisvesten van 26 ex-verslaafden met een psychische stoornis of persoonlijkheidsstoornis. Het is aannemelijk dat dit een grotere impact op de omgeving heeft dan het huisvesten van bewoners in het kader van begeleid wonen, zoals volgens het bestemmingsplan is toegestaan. Verweerder heeft althans niet gesteld dat dit niet zo is en uit de stukken blijkt ook niet dat verweerder hiernaar onderzoek heeft gedaan en een deugdelijke risicoanalyse heeft gemaakt. Verder kan, gelet op de gemaakte afspraken en beheersmaatregelen, de nu verleende vergunning kennelijk wel tot incidenten leiden.
Ook de politie stelt in zijn advies van 4 maart 2019 dat er incidenten kunnen plaatsvinden. Niet duidelijk is wat voor incidenten hier worden bedoeld en welke gevolgen deze kunnen hebben voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. Hieruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter tevens dat niet duidelijk is welke beheersmaatregelen precies zouden moeten worden getroffen en of de nu opgestelde maatregelen voldoende zijn om
een goed woon- en leefklimaat van verzoekers te waarborgen.
De stukken bieden naar het oordeel van de voorzieningenrechter een diffuus beeld
aan beheersmaatregelen, (nadere) afspraken, toezeggingen en voornemens.
De omgevingsvergunning zelf noemt alleen het ‘Omgevingsplan gedateerd 2 oktober 2018’. De aanvullend brief van 5 september 2019 wordt weliswaar geduid in het bestreden besluit, maar onvoldoende duidelijk is hoe de nadere afspraken, toezeggingen en voornemens die daarin zijn opgenomen, zijn geborgd in de vergunningverlening en in hoeverre verzoekers nakoming bij verweerder kunnen afdwingen. Datzelfde geldt voor het “dynamische karakter” van het ‘Omgevingsplan’ dat in overleg met omwonenden nog verder moet worden aangevuld en aangepast. Mede hierdoor is niet duidelijk of en op welke wijze verweerder bij overtreding van het ‘Omgevingsplan’ of bij incidenten wil of kan optreden. Dit gaat naar
het oordeel van de voorzieningenrechter ten koste van de rechtszekerheid van verzoekers. Ook is niet gewaarborgd dat belanghebbende incidenten altijd zal doorgeven aan verweerder. Ten slotte is het aanvullend voorschrift dat bij het bestreden besluit aan de vergunning is toegevoegd, naar voorlopig oordeel te vaag om enige betekenis te hebben.
11. In het afwijken van de Leidraad door verweerder ziet de voorzieningenrechter geen reden om het bestreden besluit onrechtmatig te achten. De Leidraad bevat procedurele richtlijnen voor de wijze waarop projectmatig voorzieningen voor kwetsbare groepen kunnen worden gerealiseerd en voor de daarbij voorgestane communicatie met omwonenden.
Dat verweerder op enkele punten van deze richtlijnen is afgeweken, brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet direct mee dat het bestreden besluit inhoudelijk onjuist is
of niet in stand kan blijven.
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt, dat de bestreden omgevingsvergunning een onevenredige toename van de verkeersdrukte in de omgeving tot gevolg heeft.
Ten slotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat het advies van de bezwaarcommissie conform de Verordening behandeling van bezwaarschriften 2015 van de gemeente Groningen tot stand is gekomen. Niet is gebleken dat deze commissie bij het opstellen van het advies niet onafhankelijk of onbevooroordeeld is geweest of dat sprake is geweest van (de schijn van) belangenverstrengeling. Uit de stukken blijkt verder niet dat [naam 3]
bij de voorbereiding van het primaire besluit betrokken is geweest en ter zitting heeft hij bevestigd dat dit niet het geval is geweest.
12. Op grond van het onder 10 overwogene, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er gebreken kleven aan het bestreden besluit. Met name ontbreekt een deugdelijke risicoanalyse en verder moet beter worden gewaarborgd dat afspraken, toezeggingen en (dynamische) beheersmaatregelen uit oogpunt van sociale veiligheid en ter voorkoming van overlast
zullen worden nagekomen en dat verzoekers daarop een beroep kunnen doen.
13. De voorzieningenrechter acht niet uitgesloten dat de geconstateerde gebreken kunnen worden hersteld en dat uiteindelijk kan worden geconcludeerd dat de aangevraagde woonvoorziening voor 26 cliënten ter plaatse planologisch aanvaardbaar is. Gelet hierop
en met inachtneming van de door partijen aangevoerde belangen, ziet de voorzieningen-rechter reden om het verzoek van verzoekers gedeeltelijk toe te wijzen door te bepalen dat belanghebbende de verleende vergunning mag gebruiken voor het huisvesten van maximaal 14 cliënten, het aantal bewoners dat momenteel gebruik maakt van de woonvoorziening.
Dit betekent dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit zal schorsen, voor zover hierin toestemming wordt gegeven voor het huisvesten van meer dan 14 cliënten.
14. Omdat het verzoek om voorlopige voorziening gedeeltelijk wordt toegewezen, bestaat
er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De proceskosten van verzoekers bestaan allereerst uit door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Op grond van Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de voorzieningenrechter de vergoeding voor deze kosten vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening en
1. punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt: € 512,-; wegingsfactor 1). Daarnaast dient verweerder € 149,60 aan reiskosten aan verzoekers te betalen voor het bijwonen van de zitting door vier van hen.
Ook moet verweerder het betaalde griffierecht aan verzoekers vergoeden.