ECLI:NL:RBOVE:2019:4719

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
12 december 2019
Zaaknummer
C/08/239287 / KG ZA 19-282
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van gebieds- en contactverbod in kort geding met betrekking tot Facebook-bericht en omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die een affectieve relatie hebben gehad. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat, vorderde een gebieds- en contactverbod voor de man, evenals een verbod op het online plaatsen van berichten over haar en de verplichting om een rectificatie te plaatsen op zijn Facebookpagina. De vrouw stelde dat de man zich onrechtmatig gedroeg door negatieve uitlatingen over haar te doen op sociale media en dat dit haar en hun minderjarige kind, [de minderjarige], schade toebracht.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw het gevorderde enkel in privé heeft ingesteld en niet als wettelijke vertegenwoordiger van [de minderjarige]. Tevens is er een procedure aanhangig waarin de wijziging van de omgangsregeling aan de orde is. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een reële dreiging van onrechtmatig handelen door de man, en dat de vrouw onvoldoende actuele omstandigheden had aangedragen om het gevorderde gebieds- en contactverbod te rechtvaardigen. De man had bovendien aangegeven dat hij de vrouw met rust zou laten, wat de noodzaak voor een verbod verder ondermijnde.

Met betrekking tot het Facebook-bericht oordeelde de voorzieningenrechter dat de uitlating van de man, hoewel kwetsend, niet onrechtmatig was. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de vrouw af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/239287 / KG ZA 19-282
Vonnis in kort geding van 19 november 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres, verder te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.A. Knobben te Nijverdal,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, verder te noemen de man,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties,
  • de mondelinge behandeling op 14 november 2019, waar de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man in persoon zijn verschenen.
1.2.
De man heeft aan het eind van de mondelinge behandeling ter zitting verzocht om een brief van zijn huidige vriendin over te leggen. De advocaat van de vrouw heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter heeft ter zitting aan partijen meegedeeld dat zij het verzoek van de man niet toestaat, omdat stukken in beginsel uiterlijk 24 uur voor de zitting moeten worden ingediend en de zaak inmiddels ook inhoudelijk is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2011 [naam minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) geboren.
2.2.
De vrouw heeft het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] en [de minderjarige] heeft bij haar zijn hoofdverblijfplaats.
2.3.
In 2017 is bij beschikking van deze rechtbank, locatie Almelo, een omgangsregeling vastgesteld.
2.4.
Bij mailbericht van 3 september 2019 heeft de advocaat van de vrouw de man
- onder meer en kort gezegd - meegedeeld dat recente ontwikkelingen maken dat de beschikking uit 2017 volgens de vrouw geen recht meer doet aan de huidige situatie, dat de vrouw de omgangsregeling opschort, dat de vrouw geen andere mogelijkheid ziet dan de man de toegang tot haar woning te ontzeggen, dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de man niet langer bij de woning van de vrouw verschijnt en dat de vrouw graag ziet dat de man zich op de openbare weg in en in openbare gebouwen onthoudt van contact met [de minderjarige] . Voorts wordt meegedeeld dat als de man de vrouw of [de minderjarige] benaderen, de vrouw in dat geval geen andere mogelijkheid ziet om via een gerechtelijke procedure een straat- en contactverbod af te dwingen.
2.5.
Op 11 september 2011 heeft de man een mail gestuurd aan de vrouw.
2.6.
In september 2019 heeft de vrouw een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling bij deze rechtbank, locatie Almelo, ingediend. Op 21 november 2019 zal de mondelinge behandeling ter zitting plaatsvinden.
2.7.
Bij mailbericht van 17 september 2019 heeft de advocaat van de vrouw de man een afschrift van het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling gestuurd en is de man
- kort gezegd - verzocht om zich terughoudend op te stellen jegens de vrouw en [de minderjarige] , ter voorkoming van een gerechtelijke procedure waarin een straat- en contactverbod zal worden gevorderd.
2.8.
Op [datum] 2019 heeft de man een bericht op zijn Facebook-account geplaatst met de tekst:
“Morgen word je 8 jaar mijn lieve jongen. Papa ziet jou al weken niet meer door een lastige vrouw genaamd jou moeder, maar ik zie je sneller weer dan je denkt [de minderjarige] . Ik hou van jou al vanaf de 1e dag
Liefs jou vader (…)”
Onder dit Facebook-bericht zijn reacties geplaatst. Op (in ieder geval) enkele van deze reacties heeft de man gereageerd.
2.9.
Bij mailbericht van 28 oktober 2019 heeft de advocaat van de vrouw de man - kort gezegd - meegedeeld dat de vrouw hem heeft laten weten dat de man aan de deur van haar woning heeft gestaan en dat hij zich op social media negatief uitlaat over de vrouw. De vrouw ervaart deze gedragingen als onrechtmatig. De man wordt verzocht dan wel gesommeerd hiermee te stoppen en de geplaatste berichten te verwijderen, verwijderd te houden en een rectificatie te plaatsen. Als hieraan geen gehoor wordt gegeven dan ziet de vrouw geen andere mogelijkheid dan het alsnog starten van een kort geding.
2.10.
De vrouw heeft de man bij dagvaarding van 4 november 2019 in kort geding betrokken.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert - in de kern en samengevat weergegeven -:
een gebiedsverbod voor de man in de omgeving van de woning van de vrouw en [de minderjarige] , de basisschool van [de minderjarige] , de buitenschoolse opvang en het zwembad,
een contactverbod voor de man jegens de vrouw en/of [de minderjarige] ,
een verbod tot het online plaatsen van berichten over de vrouw, met bevel aan de man om reeds geplaatste berichten te verwijderen en verwijderd te houden,
te bepalen dat de man de in de dagvaarding geformuleerde rectificatie op zijn Facebookpagina voor de duur van ten minste 30 dagen dient te plaatsen en in een regionaal dagblad dient te publiceren,
met veroordeling van de man in de (na)kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid van het gevorderde vloeit voort uit de aard ervan en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.
4.2.
De voorzieningenrechter constateert allereerst dat de vrouw het gevorderde (enkel) in privé heeft ingesteld en niet (deels mede) in haar hoedanigheid als wettelijke vertegenwoordigster van [de minderjarige] , terwijl het gevorderde gebieds- en contactverbod mede betrekking hebben op [de minderjarige] .
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt daarnaast dat er inmiddels door de vrouw een procedure aanhangig is gemaakt waarin haar verzoek tot wijziging van de in 2017 vastgestelde omgangsregeling aan de orde is. Het is aan de rechter in die procedure om te beoordelen of er gronden aanwezig zijn om de in 2017 vastgestelde omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] al dan niet te wijzigen.
4.4.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of er, vanuit het oogpunt dat de vrouw er zélf belang bij heeft, aanleiding is om het gevorderde gebieds- en/of contactverbod al dan niet in beperkte(re) vorm toe te wijzen.
4.5.
Voor de toewijzing van het gevorderde gebieds- en contactverbod, dat een ernstige inbreuk maakt op het grondrecht van bewegingsvrijheid van de man dient in elk geval een reële dreiging te bestaan van toekomstig onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw en [de minderjarige] . De vraag of in dat geval een gebieds- en contactverbod noodzakelijk is moet vervolgens worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van de daarbij betrokken belangen van beide partijen.
4.6.
De vrouw heeft ter zitting (nader) toegelicht waarom volgens haar een gebieds- en contactverbod gerechtvaardigd is. Zij heeft verklaard dat de man tijdens hun relatie fysiek en emotioneel geweld heeft gepleegd. De man heeft ter zitting erkend dat er gedurende de relatie sprake is geweest van huiselijk geweld en dat de relatie tussen partijen daardoor is beëindigd. Hij heeft onweersproken gesteld dat hij in behandeling is geweest bij Mediant en dat hij dat traject inmiddels succesvol heeft afgrond. Het is zonder meer te begrijpen en te betreuren dat het door de man gepleegde huiselijk geweld veel impact op de vrouw heeft en dat zij daardoor angst heeft voor de man, althans dat haar vertrouwen in hem ernstig is geschaad.
4.7.
De vraag die nu voorligt is of er op dit moment, (meer dan) twee jaren na het beëindigen van de relatie, concrete en reële dreiging is die zodanig ernstig is dat daarin aanleiding bestaat om de man nu een gebieds- dan wel contactverbod op te leggen. Uit de feiten en omstandigheden die door of namens de vrouw naar voren zijn gebracht kan niet worden afgeleid dat er recent sprake is (geweest) van zodanig (dreigend) handelen en/of gedrag van de man dat dit het opleggen van een gebieds- dan wel contactverbod rechtvaardigt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de man diverse door de vrouw gestelde voorvallen dan wel geuite beschuldigen heeft betwist, althans een andere lezing heeft, en dat een kort gedingprocedure zich niet leent voor bewijslevering. Daarnaast acht de voorzieningenrechter van belang dat de vrouw (kennelijk) reeds voordat zij een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling en vooruitlopend op de uitkomst van die procedure eenzijdig de omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] heeft beëindigd. De vrouw heeft ook geen actuele stukken overgelegd waaruit volgt dat de politie en/of andere (hulpverlenings)instanties het noodzakelijk achten dat de omgangsregeling per direct wordt beëindigd of dat zij een gebieds- dan wel een contactverbod voor de man noodzakelijk of wenselijk achten. Evenmin heeft de vrouw stukken overgelegd waaruit blijkt dat de man haar of [de minderjarige] de afgelopen periode (stelselmatig) heeft lastig gevallen of dat zij aangifte heeft gedaan van de door haar gestelde voorvallen. In het licht van het voorgaande is het (voorshands) ook te begrijpen dat de handelwijze omtrent de omgangsregeling van de vrouw bij de man tot frustraties heeft geleid en nog leidt. Dat de man op een zodanige manier uiting heeft gegeven aan deze frustraties dat dit tot (een) (be)dreigende situatie(s) heeft geleid, is onvoldoende onderbouwd gesteld of gebleken.
4.8.
De voorzieningenrechter komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de vrouw onvoldoende concrete en actuele omstandigheden heeft aangedragen om een gebieds- en contactverbod te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat, de man ter zitting heeft aangegeven dat hij niets te zoeken heeft in [woonplaats] , behalve dat hij er komt voor [de minderjarige] , en dat de man, mede in het belang van [de minderjarige] , de vrouw, buiten het contact over de (mogelijke) omgang met [de minderjarige] , met rust zal laten en confrontaties uit de weg zal gaan, ook in het kader van de op dit moment (nog) geldende omgangsregeling en de procedure over het verzoek tot een gewijzigde omgangsregeling.
4.9.
Met betrekking tot het gevorderde in het kader van het door de man geplaatste Facebook-bericht overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.10.
Uitgangspunt is dat de toewijzing van de vorderingen van de vrouw een beperking zou inhouden van het recht op uitingsvrijheid van de man. Dit in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de individuele vrijheden (EVRM) vastgelegde grondrecht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM).
4.11.
Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag welk recht - het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer of goede naam - zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen, met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het geval.
4.12.
De uitlating die volgens de vrouw onrechtmatig is, is de uitlating met de strekking dat zij een lastige vrouw is, die enkel uit eigen belang handelt. De vrouw stelt dat zij het Facebookbericht als zeer kwetsend ervaart en dat zij wordt gediskwalificeerd als moeder, terwijl zij juist de belangen van [de minderjarige] voorop heeft geplaatst. Het gevolg van dit Facebook-bericht is dat anderen, op een voor haar negatieve wijze, reageren. Deze reacties zijn gebaseerd op een eenzijdig en onjuist beeld dat door de man wordt geschetst, aldus de vrouw.
4.13.
De man heeft erkend dat hij het Facebook-bericht zoals vermeld onder 2.8. heeft geplaatst. Hij stelt dat hij het bericht op dat moment uit frustratie heeft geplaatst. De man heeft op zitting erkend dat het fout van hem was om dit bericht te plaatsen en hij heeft verklaard dat hij het bericht inmiddels heeft verwijderd. De vrouw betwist, bij gebrek aan wetenschap, dat het Facebook-bericht is verwijderd.
4.14.
Daargelaten of het Facebook-bericht inmiddels is verwijderd, overweegt de voorzieningenrechter dat de term “lastige vrouw” een persoonlijke mening betreft van de man, in de context van de omstandigheid dat hij [de minderjarige] niet (meer) mag zien van de vrouw en dat hij [de minderjarige] (dus) ook niet mocht zien op zijn verjaardag. Hoewel de uitlating een negatieve klank heeft en de voorzieningenrechter zich kan voorstellen dat de vrouw deze als kwetsend ervaart, voert het te ver om deze uitlating van de man, met inachtneming van het vorenoverwogene, op zichzelf als onrechtmatig te kwalificeren.
4.15.
Voor toewijzing van het gevorderde zoals (samengevat) vermeld onder 3.1. onder c. en d. is dan ook onvoldoende grond aanwezig.
4.16.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van de vrouw zullen worden afgewezen.
4.17.
Omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E.J. Goffin en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019. [1]

Voetnoten

1.type: