ECLI:NL:RBOVE:2019:469

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
08-770235-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 24-jarige man voor handel in harddrugs en verboden wapenbezit

Op 12 februari 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 24-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De man werd beschuldigd van het in vereniging handelen in harddrugs, waaronder cocaïne, speed en XTC, en het voorhanden hebben van een boksbeugel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zittingen op 4 december 2018 en 29 januari 2019 zijn getuigen gehoord die verklaarden dat de verdachte betrokken was bij de drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen elkaar ondersteunden en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van acht maanden, met bijzondere voorwaarden voor de voorwaardelijke straf. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte, die gemotiveerd was om een nieuwe start te maken. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan dagbesteding.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-770235-18 (P)
Datum vonnis: 12 februari 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de PI Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 december 2018 en 29 januari 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. Stad MA en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr C.H. Keulen, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 maart 2017 tot en met 22 augustus 2018 met één of meer anderen cocaïne, speed en/of XTC heeft gedeald;
feit 2:op 30 juli 2018 een boksbeugel voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 01 maart 2017 tot en met 22 augustus 2018
te Zwolle en/of Tilburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, cocaïne en/of speed en/of XTC in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 30 juli 2018 te Zwolle, in elk geval in Nederland, een of meer wapens van categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel,
voorhanden heeft gehad;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, feit 1 voor zover het de periode van 1 februari 2018 tot en met 22 augustus 2018 betreft. Van de tenlastegelegde periode vóór 1 februari 2018 dient verdachte volgens de officier van justitie te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de verklaringen van de getuigen niet worden ondersteund door objectieve gegevens, zoals tapgesprekken of observaties door politiemedewerkers. Volgens de raadsvrouw is dat noodzakelijk, omdat de getuigen harddrugsverslaafden zijn, wat hun denken en waarnemingen voortdurend heeft beïnvloed. Primair kan volgens de raadsvrouw voor feit 1 daarom alleen een bewezenverklaring volgen voor de periode van 31 juli 2018 tot en met 21 augustus 2018, subsidiair voor de periode van mei 2018 tot en met 21 augustus 2018. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan de oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van feit 1
Getuige [getuige 1] heeft op 29 augustus 2018 verklaard [2] dat hij veel contact had met medeverdachte [medeverdachte] over de koop van drugs. Hij kocht coke en pep (de rechtbank begrijpt: cocaïne en speed) van haar. Verdachte kent hij vier maanden. Als [medeverdachte] niet opnam dan belde [getuige 1] met verdachte, omdat verdachte en [medeverdachte] samenwerkten in de handel in drugs.
Getuige [getuige 2] heeft op 11 september 2018 verklaard [3] dat verdachte een keer cocaïne kwam brengen nadat hij het bij [medeverdachte] had besteld. Van verdachte heeft hij twee keer cocaïne gekocht, de laatste keer zo’n drie maanden geleden.
Getuige [getuige 3] heeft op 29 augustus 2018 verklaard [4] dat hij twee keer drugs van verdachte heeft gekocht. De laatste keer was ongeveer drie maanden geleden.
Door politiemedewerkers is op 30 juli 2018 een overdracht van drugs waargenomen tussen verdachte en [getuige 4] (de rechtbank begrijpt: getuige [getuige 4] ). [5] Getuige [getuige 4] heeft op 1 augustus 2018 verklaard [6] dat hij verdachte tussen de twee en tweeënhalve maand kent en meerdere malen harddrugs van hem heeft gekocht.
Getuige [getuige 5] heeft verklaard [7] dat hij heeft gezien dat medeverdachte [medeverdachte] handelt in onder meer XTC, speed en coke (de rechtbank begrijpt: cocaïne) en dat er loopjongens voor [medeverdachte] werken.
Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf eind juli 2018 drugs heeft gedeald.
Bewijsoverwegingen
Door de verdediging is betoogd dat de verklaring van de afnemers slechts voor het bewijs kunnen dienen als deze door objectieve gegevens worden ondersteund, omdat – volgens de verdediging – de afgelegde verklaringen van de afnemers niet op voorhand de meest betrouwbare verklaringen betreffen, gelet op hun verslaving aan harddrugs en de wijze waarop deze middelen hun denken en waarnemingen voortdurend beïnvloeden. Op geen enkele wijze is echter onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat dit laatste voor deze getuigen zou gelden. Daarnaast hebben de getuigen onafhankelijk van elkaar verklaard, steunen de verklaringen elkaar en verklaren de getuigen belastend voor zichzelf. De rechtbank heeft daarom geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die verklaringen te twijfelen.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander cocaïne, speed en XTC heeft gedeald. Dat wordt bovendien ondersteund door de verklaringen van getuigen [getuige 6] (op pagina 168) en [getuige 7] (op pagina 184). Op basis daarvan concludeert de rechtbank dat sprake is van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking, dat sprake is van medeplegen.
Wat betreft de tenlastegelegde periode overweegt de rechtbank dat op basis van de in de bewijsmiddelen opgenomen verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] kan worden vastgesteld dat verdachte in ieder geval vanaf 1 mei 2018 drugs heeft gedeald. Dat hij dit ook al deed vóór 1 mei 2018 kan onvoldoende worden opgemaakt uit het dossier. Van de tenlastegelegde periode vóór 1 mei 2018 zal verdachte daarom worden vrijgesproken. Ook van het tenlastegelegde telen, bereiden, bewerken en verwerken van voornoemde drugs zal de rechtbank verdachte vrijspreken, nu onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte deze gedragingen heeft begaan, al dan niet als medepleger.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal aanhouding van verdachte, opgesteld door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina 58, tweede alinea;
  • het proces-verbaal van bevindingen betreffende de categorisering van de boksbeugel, opgesteld door [verbalisant 3] , pagina 155;
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 januari 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1
hij in de periode van 01 mei 2018 tot en met 22 augustus 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, cocaïne en speed en XTC, zijnde cocaïne en amfetamine en MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ;
2
hij op 30 juli 2018 te Zwolle, een wapen van categorie I, onder 3, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en een proeftijd van 3 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd om bij een bewezenverklaring van één maand drugs dealen verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen en bij een bewezenverklaring van een langere periode een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een voorwaardelijk strafdeel.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft ruim drie maanden tezamen en in vereniging met een ander cocaïne, speed en XTC gedeald. Daarmee is hij medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik hiervan veroorzaakt. In dit verband wordt in het bijzonder overwogen dat dergelijke drugs sterk verslavend werken, schadelijk zijn voor de gezondheid en het leven van gebruikers (en hun naasten) vaak ruïneert. Ook leidt drugshandel vaak tot overlast voor omwonenden door de aanloop en het als hinderlijk ervaren gedrag van gebruikers. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een boksbeugel.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een rapport van Reclassering Nederland van 23 januari 2019. Daaruit blijkt dat verdachte een nieuwe start wil maken en gemotiveerd is voor beschermd wonen. In januari 2018 is de PIJ-maatregel van verdachte na zes jaren beëindigd – zonder een geleidelijke overgang van de justitiële jeugdinrichting naar de vrije maatschappij, zo is ter zitting gebleken. Verdachte kwam na enkele maanden weer op straat terecht. Uit verdiepingsdiagnostiek blijkt de noodzaak voor een begeleide woonvoorziening, buiten Zwolle. Daarnaast zal verdachte intensief begeleiding moeten krijgen om de kans op recidive te minimaliseren. Na zijn detentie kan en wil verdachte beschermd wonen bij [instelling] . Daar kan verdachte deelnemen aan dagbesteding en kan structuur worden aangebracht in zijn leven. De reclassering adviseert verdachte een meldplicht, ambulante behandelverplichting, begeleid wonen-verplichting en een verplichting tot het volgen van dagbesteding op te leggen (de rechtbank begrijpt: als bijzondere voorwaarden gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel).
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Bij de strafoplegging zal de rechtbank afwijken van de vordering van de officier van justitie, die bij zijn vordering is uitgegaan van zeven maanden handel in drugs . In de LOVS wordt bij drie tot zes maanden verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van drugs acht maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf als oriëntatiepunt gegeven. Een gevangenisstraf van acht maanden acht de rechtbank passend en geboden. Om de kans op recidive te beperken acht de rechtbank het noodzakelijk de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. Daarom zal de rechtbank bepalen dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van twee maanden voorwaardelijk zal worden opgelegd, met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden als bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel van verdachtes justitiële documentatie van 31 oktober 2018. Daaruit blijkt dat sprake is van eerdere bestraffingen, maar niet voor overtreding van de Opiumwet. De rechtbank constateert dat met het opleggen van een strafbeschikking op 9 oktober 2018 artikel 63 Sr van toepassing is en heeft daarmee rekening gehouden bij de op te leggen straf.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 14d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich de eerstvolgende dag na zijn invrijheidstelling telefonisch meldt bij Reclassering Nederland, unit Apeldoorn (Rosariumstraat 41, telefoonnummer 088-8041404) en zich vervolgens zal blijven melden, zo frequent en zo lang de reclassering dat nodig acht;
- zal meewerken aan de hulpverlening van Creating Balance of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die begeleiding door of namens de instelling zal worden gegeven;
- zal verblijven bij [instelling] of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zal zich houden aan het programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zal deelnemen aan dagbesteding die hem wordt aangeboden bij [instelling] of soortgelijke dagbesteding, zulks ter beoordeling van de reclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. M.J.C.M. Manders en mr. E. Leentjes, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer] (onderzoek Galantis). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] op 29 augustus 2018, pagina 189 en 190
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] op 11 september 2018, pagina 180.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] op 29 augustus 2018, pagina 186.
5.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina 57 en 58.
6.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] over het contact met [getuige 4] , pagina 167.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] op 6 augustus 2018, pagina 172.