ECLI:NL:RBOVE:2019:4674

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
08/073628-19
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift teruggave inbeslaggenomen geldbedrag in verband met bruidsschat

Op 4 december 2019 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, een beschikking gegeven op een klaagschrift ingediend door klaagster, geboren in 1982, die eigenaar stelt te zijn van een in beslag genomen geldbedrag van € 5.200,00. Het klaagschrift, gedateerd 17 oktober 2019, is ingediend door haar advocaat mr. K. Bal. De inbeslagneming vond plaats op 26 maart 2019 op grond van artikel 94 Sv, in het kader van een strafzaak tegen haar broer, [veroordeelde], die verdacht werd van drugshandel. De advocaat van [veroordeelde], mr. G.F. Schadd, heeft verklaard dat zijn cliënt geen bezwaar heeft tegen de teruggave van het geld aan klaagster.

Tijdens de zitting op 4 december 2019 is klaagster gehoord, evenals de officier van justitie. Klaagster heeft betoogd dat het geld in haar toilettas in de slaapkamer van haar broer haar eigendom is en deel uitmaakt van haar bruidsschat, die zij op 18 november 2018 heeft ontvangen. De officier van justitie heeft betoogd dat het niet buiten twijfel is dat het geld aan klaagster toebehoort, en heeft het klaagschrift ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift ontvankelijk is en dat de rechtbank bevoegd is om het te behandelen. Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, waaronder de veroordeling van [veroordeelde] op 23 juli 2019, concludeert de rechtbank dat klaagster als eigenaar van het geld moet worden aangemerkt. De voorzitter, mr. B.W.M. Hendriks, heeft het klaagschrift gegrond verklaard en gelast dat het inbeslaggenomen geldbedrag aan klaagster wordt teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/073628-19
Klaagschriftnummer: 19/8970
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het klaagschrift, op grond van artikel 552a Sv van:
[klaagster] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1982,
wonende in [adres] ,
verder te noemen: klaagster.

1.Het verloop van de procedure

Het klaagschrift, gedateerd 17 oktober 2019, is op dezelfde datum op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het is ingediend namens klaagster, door mr. K. Bal, advocaat te Arnhem.
Klaagster stelt eigenaar te zijn van het beslag.
Bij brief van 29 oktober 2019 heeft mr. G.F. Schadd, advocaat te Arnhem, namens de heer [veroordeelde] , geboren op [geboortedatum 2] 1985, onder wie het geld in beslag is genomen, gesteld dat dhr. [veroordeelde] geen bezwaar heeft tegen de teruggave van het geld aan zijn zuster, i.c. klaagster. Dhr. [veroordeelde] zal volgens mr. Schadd niet ter terechtzitting verschijnen.
Het klaagschrift betreft een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag op een geldbedrag van € 5.200,00. Later is dit beslag met machtiging van de rechter-commissaris van 30 april 2019 door de officier van justitie omgezet in conservatoir beslag als bedoeld in art. 94a lid 2 Sv tot verhaal voor een naar aanleiding van het door veroordeelde [veroordeelde] (broer van klaagster) gepleegde misdrijf aan hem op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Zakelijk weergegeven wordt geklaagd over de inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave.
Het klaagschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 4 december 2019.
Bij de behandeling zijn de officier van justitie, klaagster en de raadsvrouw gehoord.
De veroordeelde onder wie het beslag is gelegd is behoorlijk opgeroepen maar niet verschenen.
De voorzitter heeft kennis genomen van door de officier van justitie overgelegde stukken van de strafzaak tegen veroordeelde dhr. [veroordeelde] , in welke strafzaak de inbeslagneming heeft plaatsgevonden.
2. De standpunten van klaagster, de raadsvrouw , de belanghebbende en de officier van justitie
Klaagster maakt bezwaar tegen de inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave. De raadsvrouw heeft ter zitting het klaagschrift toegelicht en samengevat gesteld dat het in de haar toebehorende toilettas in de slaapkamer van haar broer aangetroffen geld niet van haar broer, veroordeelde [veroordeelde] maar van haar is, nu dat geld een deel van haar bruidsschat betreft. De slaapkamer was haar slaapkamer waar haar broer met haar toestemming mocht verblijven bij haar afwezigheid en daar stond ook haar toilettas.
Het standpunt van de officier van justitie luidt samengevat dat dat het wat hem betreft niet buiten iedere twijfel is dat het in de toilettas aangetroffen geld aan klaagster toebehoort, zodat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard. De beslagene en veroordeelde [veroordeelde] heeft per brief van zijn raadsman mr. Schadd laten weten geen bezwaar te hebben tegen teruggave van het geld aan zijn zus.

3.De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank Overijssel is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.

4.De ontvankelijkheid

Het klaagschrift is ontvankelijk.

5.De beoordeling

Maatstaf
Het beklag richt zich tegen een beslag dat in eerste instantie is gelegd op grond van artikel 94 Sv en daarna is omgezet in conservatoir beslag. Het beklag richt zich derhalve tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a Sv, tweede lid, Sv. De raadkamer dient te onderzoeken a) of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b) of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte c.q. de veroordeelde de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
De raadkamer stelt hierbij voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Niet gevergd kan worden dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak wordt getreden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsraadkamer zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagraadkamer vooruit loopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. De raadkamer tekent hier echter bij aan dat moet worden beslist op grond van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval op het moment van het beoordelen van het beklag. Het summiere karakter van de beklagprocedure leidt er daarom niet toe dat niet kritisch naar deze feiten en omstandigheden zal worden gekeken.
Feiten en omstandigheden
Op 26 maart 2019 is op grond van artikel 94 Sv onder [veroordeelde] beslag gelegd op het hiervoor genoemde geldbedrag van € 5.200,00 aangezien de verdenking was gerezen dat [veroordeelde] zich schuldig maakte aan, kort gezegd: het dealen van drugs. Later is dit beslag met machtiging van de rechter-commissaris omgezet in conservatoir beslag tot verhaal voor een naar aanleiding van het door veroordeelde [veroordeelde] (broer van klaagster) gepleegde misdrijf aan hem op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. [veroordeelde] is bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank van 23 juli 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen waarvan 301 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en voorts een taakstraf van 240 uren ter zake van onder meer overtreding van bepalingen van de Opiumwet waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Door de officier van justitie is ter terechtzitting een ontnemingsvordering aangekondigd.
Overwegingen
Gelet op de veroordeling van 23 juli 2019 van [veroordeelde] is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, aan de veroordeelde [veroordeelde] de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Klaagster stelt dat dit niet ten koste mag gaan van het geld dat haar toebehoort en zij wenst het inbeslaggenomen geld terug te krijgen. Zij stelt eigenaar te zijn: de toilettas met daarin het geld is van haar en is het geld dat zij bij haar huwelijk op 18 november 2018 heeft gekregen als geschenk van diverse gasten. In Turkse kringen is het gebruikelijk dat de bruiden aanzienlijke contante geldbedragen en sieraden ontvangen bij het huwelijk en dat geld en die sieraden zijn enkel en alleen voor de pas gehuwde vrouw. Klaagster heeft ter zitting stukken getoond waaruit kan blijken dat zij een bruidsschat in de vorm van contant geld heeft gekregen bij haar huwelijk op 18 november 2018. De voorzitter is gelet op hetgeen door klaagster en haar raadsvrouw is aangevoerd alsmede de getoonde bescheiden ter staving van een en ander, van oordeel dat zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat klaagster als eigenaar van het geld moet worden aangemerkt.
Conclusie
De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en dat het inbeslaggenomen geld aan klaagster teruggegeven moet worden.

6.De beslissing

De voorzitter:
  • verklaart het klaagschrift gegrond;
  • gelast dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 5.200,00 aan klaagster wordt teruggegeven.
Deze beschikking is gegeven en ondertekend door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2019.