ECLI:NL:RBOVE:2019:4656

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
08.142038.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man uit Polen tot gevangenisstraf voor poging tot doodslag na geweldsincident met golfstick

Op 10 december 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 67-jarige man uit Polen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor poging tot doodslag. De man heeft op 13 juni 2019 in Holten een andere man met een golfstick op het hoofd geslagen, wat resulteerde in ernstig letsel, waaronder een schedelbasisfractuur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood van het slachtoffer zou kunnen leiden. De verdachte ontkende opzet, maar de rechtbank concludeerde dat zijn gedragingen duidden op voorwaardelijk opzet. Naast de gevangenisstraf werd de man ook verplicht om een schadevergoeding van ruim 13.000 euro aan het slachtoffer te betalen. De rechtbank hield rekening met de leeftijd en gezondheid van de verdachte, evenals zijn blanco strafblad in Nederland en Polen. De vordering van de benadeelde partij werd grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele niet-onderbouwde schadeposten. De rechtbank verklaarde de inbeslaggenomen golfstick verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.142038.19 (P)
Datum vonnis: 10 december 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1952 in [geboorteplaats] , [land] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
in Nederland wonende op het adres: [adres 2] ,
nu verblijvende in PI Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 september 2019 en 26 november 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.C. Waterman en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. E.M. Keulen, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er - na toewijzing door de rechtbank van de vordering op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 26 november 2019 - kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 13 juni 2019 te Holten:
primair:heeft getracht [slachtoffer] van het leven te beroven,
subsidiair:[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht,
meer subsidiair:heeft getracht [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 13 juni 2019, te Holten, gemeente Rijssen-Holten, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] ,
opzettelijk van het leven te beroven, eenmaal, dan wel meermaals die [slachtoffer] met een (slag)voorwerp (golfstick) op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 13 juni 2019, te Holten, gemeente Rijssen-Holten, in ieder geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een schedelbasisfractuur met binnenwaartse verplaatsing van botfragmenten in de schedelholte en/of
- hersenletsel met als gevolg daarvan een verminderd korte termijn geheugen, een verminderd concentratievermogen en/of
overgevoeligheid voor prikkels en geluid alsmede overige beperkingen in het dagelijks functioneren,
heeft toegebracht door eenmaal, dan wel meermaals die [slachtoffer] met een (slag)voorwerp (golfstick) op het hoofd te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juni 2019, te Holten, gemeente Rijssen-Holten, in ieder geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen eenmaal, dan wel meermaals die [slachtoffer] met een (slag)voorwerp (golfstick) op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie stelt dat, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het gedrag van verdachte, sprake is geweest van opzet, in ieder geval in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, nu op grond van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Weliswaar heeft de klap met de golfstick tot ernstig, zelfs potentieel dodelijk letsel bij het slachtoffer geleid, maar de aanmerkelijke kans is niet afhankelijk van de aard van het gevolg.
Het is niet mogelijk om aan te geven met hoeveel kracht verdachte, een zevenenzestig jaar oude man, heeft geslagen. Verdachte stelt dat hij het slachtoffer niet op het hoofd heeft willen slaan en dat het hoofd per ongeluk is geraakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank over het primair ten laste gelegde feit. [1]
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt op basis van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen de volgende feiten vast. Deze feiten staan niet ter discussie.
Op 13 juni 2019 gaat verdachte naar de woning van [slachtoffer] in Rijssen, gemeente Rijssen-Holten en slaat [slachtoffer] met een golfclub/golfstick. [2] Verdachte had die golfstick bij zich. [3] Hij raakt [slachtoffer] op zijn hoofd. [4] Ten gevolge van die slag loopt [slachtoffer] letsel op. Het letsel bestond uit een breuk van de schedel met verplaatsing van botfragmenten binnenwaarts, ophoping van lucht in de schedel, duidend op een open verbinding van de schedelholte met de open lucht en plaatselijke bloeduitstorting onder de schedel. Zonder medische interventie zou het waargenomen letsel hoogstwaarschijnlijk dodelijk zijn geweest. [5]
Discussiepunten
Hoewel verdachte bekent dat hij het slachtoffer met een golfstick op zijn hoofd heeft geslagen, ontkent hij dat hij opzet op diens dood had. Verdachtes raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit omdat –aldus de raadsvrouw- verdachte zegt per ongeluk te hebben geslagen.
De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of de feitelijke handelingen zoals verdachte die heeft bekend, de conclusie kunnen dragen dat hij (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
(Voorwaardelijk) opzet
Verdachte heeft verklaard, dat hij uit kwaadheid vanwege vermeend geroddel door het slachtoffer, [slachtoffer] één of twee keer heeft geslagen. Hij erkent ook dat hij het slachtoffer op het hoofd heeft geraakt. Voor het bewijs van vol opzet op het doden van het slachtoffer biedt het dossier evenwel onvoldoende aanknopingspunten. De verklaring van de vriendin van het slachtoffer dat zij verdachte heeft horen roepen ‘nu ga ik je dood slaan’ acht de rechtbank, in het licht van de overige bevindingen, daartoe onvoldoende.
Vol opzet kan daarom niet bewezen worden.
Was er dan sprake van voorwaardelijk opzet? De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier: de dood - aanwezig is, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zou intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij destijds wel wist dat een slag zoals hij heeft gegeven, tot de dood kan leiden. Toch heeft hij geslagen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn geweest, dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is niet gebleken.
Dat de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer tot gevolg kon hebben, staat, zoals hierboven al is overwogen, niet ter discussie en volgt ook uit het rapport van deskundige [naam 2] .
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 13 juni 2019, te Holten, gemeente Rijssen-Holten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een golfstick op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert veroordeling van verdachte en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een strafmaatverweer gevoerd strekkende tot oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die door verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht en daarnaast oplegging van een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Het strafbare feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Naar aanleiding van vermeend roddelen over hem, is verdachte, gewapend met een metalen golfstick, verhaal gaan halen bij het slachtoffer. Na een kort onderhoud met het slachtoffer, met een voor verdachte kennelijk onbevredigend resultaat, heeft verdachte hem met de golfstick hard op het hoofd geslagen. Verdachte heeft het slachtoffer hiermee zwaar letsel toegebracht. Als er niet medisch was ingegrepen, had dit letsel hoogstwaarschijnlijk tot de dood geleid. Uit het dossier, met name de medische stukken die door de raadsman van het slachtoffer zijn overgelegd, blijkt dat de lichamelijke en psychische gevolgen van dit alles voor het slachtoffer zeer ingrijpend zijn. Ook zijn levenspartner heeft zwaar te lijden (gehad) van het door verdachte uitgeoefende geweld. Het is niet ondenkbaar dat de hierdoor bij hen veroorzaakte gevoelens van angst en onveiligheid gedurende lange tijd zullen blijven bestaan.
Strafblad en adviezen
Uit een op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 oktober 2019 en een op zijn naam gesteld strafblad betreffende strafbare feiten gepleegd in Polen van dezelfde datum, blijkt dat verdachte in Nederland noch in Polen eerder veroordeeld is voor geweldsdelicten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van een rapport van het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering, hierna de reclassering, van18 november 2019.
In dit rapport wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor psychosociale problemen of agressieproblematiek. Verdachte is een (inmiddels) zevenenzestigjarige man die overkomt als een rustige man die adequaat antwoorden geeft op vragen. Het lijkt erop dat de omstandigheden ertoe hebben geleid dat verdachte zichzelf niet onder controle had, maar ook dat hij doorgaans over voldoende copingvaardigheden beschikt om problemen op een aanvaardbare wijze op te lossen. De reclassering heeft geen problemen kunnen constateren in zijn leefsituatie. Het wordt wel duidelijk dat verdachte vooral spijt heeft van zijn handelen, met name omdat hij nu in detentie zit en bijna met pensioen zou gaan. Hij begrijpt dat hij niet had mogen slaan, maar heeft ook boosheid naar het slachtoffer. De reclassering vermeldt ook dat verdachte in detentie twee keer een insult heeft gehad.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een advies van het NIFP van 27 juni 2019 opgemaakt op grond van indicatieoverleg over verdachte door [naam 1] , Manager Bedrijfsvoering & Algemene zaken bij het NIFP. De conclusie van dat advies luidt dat in het dossier geen aanwijzingen zijn gevonden voor psychopathologie.
Slotsom
Het is moeilijk te bevatten, zeker voor het slachtoffer dat nog steeds in angst leeft, dat verdachte zo een geringe aanleiding als verklaring heeft gegeven voor zijn handelen. De stap van boosheid over vermeend geroddel naar het toebrengen van een potentieel dodelijke slag op het hoofd van het slachtoffer valt niet te begrijpen. Zeker niet van een man van verdachtes leeftijd met een vrijwel blanco strafblad.
De rechtbank is van oordeel dat alleen een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar wat in soortgelijke zaken aan straffen doorgaans wordt opgelegd. Op basis van het reclasseringsadvies ziet de rechtbank geen reden om die straf voor een deel voorwaardelijk op te leggen, ook al omdat er geen noodzaak bestaat tot het opleggen van bijzondere voorwaarden. De rechtbank weet dat verdachte in detentie twee keer een hersenbloeding heeft gehad. Verdachte is slecht ter been. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij aan beide heupen geopereerd moet worden.
De rechtbank zal aan verdachte een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Dat doet de rechtbank vanwege de leeftijd en gezondheid van verdachte en zijn vrijwel blanco strafblad in Nederland en Polen.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zesendertig maanden passend en geboden.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen metalen golfstick moet worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft waarmee het feit is begaan.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, hebben zich de hierna vermelde personen op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen vergoeding van schade en veroordeling van verdachte tot betaling van (telkens) na te melden bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum van het bewezenverklaarde feit.
[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert de volgende bedragen en daarnaast vermeldt zijn vordering een groot aantal pro memorieposten. Ter zitting heeft zijn raadsman aangevoerd dat de gevorderde bedragen als een voorschot op de totale, nog nader vast te stellen schade worden gevorderd.
De benadeelde vordert vergoeding van de volgende materiële schade, tot een totaalbedrag van € 8.260,- + p.m. posten:
kledingschade € 100,-
herstelkosten ziekte:
- eigen risico € 385,-
- kosten medicijnen € 50,-
- reiskosten € 250,-
- telefoonkosten € 50,-
- verhuiskosten € 1.600,-
arbeidsvermogenverlies 2019 € 5.850,-
De benadeelde vordert als vergoeding voor immateriële schade (smartengeld):
smartengeld € 95.000,-
[benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] vordert wegens affectieschade een bedrag van € 17.500,-.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het volgende standpunt.
[slachtoffer]
De vordering van [slachtoffer] moet worden toegewezen wat betreft vergoeding van inkomensverlies, kledingkosten, eigen risico, telefoonkosten en reiskosten. Over gemaakte verhuiskosten bestaat geen twijfel, maar op dit onderdeel is de vordering onvoldoende onderbouwd zodat de vordering in zoverre niet ontvankelijk verklaard moet worden. De vergoeding van immateriële schade (post smartengeld) moet worden toegewezen tot een nader door de rechtbank te bepalen geldbedrag als voorschot.
[benadeelde]
De vordering van [benadeelde] voldoet aan de criteria die worden gesteld bij een vordering van affectieschade. De vordering moet worden toegewezen, waarbij de officier van justitie zich refereert aan het oordeel van de rechtbank over de hoogte van de schadevergoeding.
8.3
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het volgende standpunt.
[slachtoffer]
dient niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de gevorderde vergoeding van materiële schade. De post herstelkosten ziekte is onvoldoende onderbouwd. Het alsnog in de gelegenheid te stellen van de benadeelde partij om nadere stukken in te dienen ter onderbouwing hiervan, vormt een onevenredige belasting van de strafprocedure. De schadepost verlies van inkomen is onderbouwd met onvertaalde Poolse stukken terwijl een overzicht of berekening ontbreekt. Dit maakt dat ook deze schadepost onvoldoende is onderbouwd.
De post immateriële schade dient gematigd te worden tot een bedrag van € 1.500,- als voorschot. Voor het overige dient [slachtoffer] niet-ontvankelijk te worden verklaard. Er is geen sprake van een medische eindsituatie. Volgens de bedrijfsarts zal genezing van de huidige klachten één tot twee jaren duren, maar zal [slachtoffer] eerder gepaste arbeid kunnen uitvoeren. De benadeelde partij heeft niet aan de schadebeperkingsplicht voldaan. Uit de medische informatie blijkt dat [slachtoffer] van medische hulpverlening verstoken blijft omdat hij in Duitsland woont, maar in Nederland is verzekerd. Daarnaast is bij de vordering vergoeding van immateriële schade onvoldoende aansluiting gezocht bij vergelijkbare zaken.
[benadeelde]
De vordering moet worden afgewezen. Het letsel en niet het leed van de gekwetste is van doorslaggevende betekenis. Uit de medische stukken blijkt dat het letsel van aangever [slachtoffer] , levensgezel van [benadeelde] , goed is genezen en dat de restverschijnselen binnen één à twee jaar zullen zijn verdwenen.
Aangenomen kan worden dat bij een blijvende functiestoornis van 70% of meer (volgens de (AMA-richtlijnen [6] ) sprake is van ernstig blijvend letsel. De huidige klachten leiden aan de hand van de AMA-richtlijnen voor 15-19% functieverlies. De wetgever heeft niet beoogd om deze vorm van letsel onder regeling van de Wet Affectieschade te laten vallen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De vordering heeft betrekking op het ten laste gelegde. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van alle posten toewijzen nu deze voldoende zijn onderbouwd en dit deel van de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
De raadsman heeft deze bedragen als voorschot gevorderd, onder vermelding van een groot aantal pro memorieposten. De rechtbank verstaat dat de gevorderde bedragen strekken tot vergoeding van een gedeelte van de schade die de benadeelde partij rechtstreeks heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. In zoverre wordt de vordering toegewezen tot een totaalbedrag van € 8.285,-.
De benadeelde partij zal ten aanzien van het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Het staat buiten twijfel, ook voor verdachte en zijn raadsvrouw, dat immateriële schade is geleden. Vaststelling van de hoogte daarvan is een complexe zaak. Er zijn onduidelijkheden en onzekerheden over wat precies de gevolgen van het opgelopen letsel zijn, nu en in de toekomst, en wat de omvang van de daaruit voortvloeiende schade is. Nader onderzoek daarnaar zou een uitgebreider onderzoek vergen. En dat zou naar het oordeel van de rechtbank tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure leiden, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
Vanwege de onduidelijkheden kan de rechtbank niet van haar matigingsbevoegdheid gebruik maken. Wel acht de rechtbank op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden, en rekening houdend met vergoedingen in soortgelijke zaken, een bedrag van € 5.000,- als voorschot op de geleden schade voldoende onderbouwd. Dat bedrag wordt toegewezen. De benadeelde partij zal ten aanzien van het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Samenvattend: de rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ter vergoeding van materiële en immateriële schade toewijzen tot een totaalbedrag van
€ 13.285, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, te weten 13 juni 2019.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een bedrag van € 17.500,- gevorderd. Deze vordering strekt tot vergoeding van zogenoemde affectieschade en is gebaseerd op de 1 januari 2019 in werking getreden regeling van artikelen 51f, tweede lid, tweede volzin Sv en artikel 6:107 BW en het daarop gebaseerde Besluit vergoeding affectieschade.
kan, als levensgezel van het slachtoffer (1), weliswaar aanspraak maken op vergoeding van een forfaitair bedrag aan affectieschade, nu er sprake is van causaliteit tussen het misdrijf en het letsel (2), maar slechts indien er sprake is van ernstig en blijvend letsel (3).
Of voldaan is aan de derde voorwaarde van ernstig en blijvend letsel is een vraag die op basis van de inhoud van het dossier en van hetgeen ter terechtzitting aan de orde is geweest, nog niet kan worden beantwoord. Ook hiervoor geldt dat nader onderzoek daarnaar een uitgebreider onderzoek zou vergen. En ook hier geldt dat dit naar het oordeel van de rechtbank tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure zou leiden, zodat de rechtbank ook deze benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de benadeelde partij [benadeelde] in haar vordering tot vergoeding van affectieschade, niet-ontvankelijk verklaren. .
Deze vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en op de artikelen 33, 33a en 36 f Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert: poging tot doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het primair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer] :van een bedrag van
€ 13.285,- (zegge: dertienduizend tweehonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 13.285,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2019 ten behoeve van de benadeelde
[slachtoffer], met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
101 dagenzal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij [slachtoffer] het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij
  • bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een metalen golfstick.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. F.H.W. Teekman en mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2019341460 Z. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.De verklaring van verdachte op de zitting van 26 november 2019.
3.Id.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] ,(vul geboortedatum in) pagina 77.
5.Een schriftelijk bescheid, te weten een verslag van deskundige [naam 2] , verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, van 10 oktober 2019(vul geboortedatum in).
6.Guides to the Evaluation of permanent Impairment van de American Medical Association.