ECLI:NL:RBOVE:2019:4635

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
10 december 2019
Zaaknummer
08/760226-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling met een duur van 365 dagen

Op 10 december 2019 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van in totaal 9 jaren en 2 maanden ondergaat, kwam in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 12 november 2019. De officier van justitie heeft op 11 oktober 2019 een schriftelijke vordering ingediend om de voorwaardelijke invrijheidstelling met 365 dagen uit te stellen, vanwege het gedrag van de veroordeelde tijdens zijn detentie, dat heeft geleid tot disciplinaire straffen en een hoog recidiverisico. Tijdens de openbare terechtzitting op 26 november 2019 heeft de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, aangevoerd dat hij bereid is mee te werken aan diagnostiek en het opstellen van bijzondere voorwaarden voor de v.i. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde sinds 2013 in detentie verblijft en dat er sprake is van een delictpatroon van vermogens- en geweldsdelicten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde eerst de mogelijkheid moet krijgen om van de afdeling voor beheersmatig problematische gedetineerden naar een reguliere afdeling te gaan en daar positief gedrag te vertonen, voordat hij in aanmerking kan komen voor v.i. De rechtbank heeft de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen en de duur van het uitstel vastgesteld op 365 dagen, te rekenen vanaf de oorspronkelijke datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
V.I. zaaksnummer: 99/000194-34
Parketnummer: 08/760226-13
Datum: 10 december 2019

BESLISSING OP DE VORDERING TOT UITSTEL VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLINGBij onherroepelijk geworden vonnissen van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, rechtdoende in strafzaken d.d. 7 juli 2014 (parketnummer 08/760226-13) van de politierechter van de rechtbank Gelderland d.d. 4 oktober 2013 (parketnummer 05/111871-13) van de rechtbank Rotterdam d.d. 17 juli 2014 (parketnummer 10/701131-12) en bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Arnhem – Leeuwarden d.d. 21 juli 2015 (parketnummer 21/000766-15) is

[veroordeelde] ,geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ( [land] ),thans verblijvende in de PI Vught, Lunettenlaan 501, 5263 NT te Vught,

hierna: veroordeelde,
veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf voor de duur van in totaal 9 jaren en
2 maanden, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 7 oktober 2013 is gestart.
Veroordeelde komt, gelet op artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) daardoor in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) op 12 november 2019.

De vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 11 oktober 2019 strekt ertoe dat de rechtbank bepaalt dat de v.i. van veroordeelde wordt uitgesteld voor de duur van 365 dagen, omdat het gedrag van veroordeelde tijdens de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf meermalen heeft geleid tot het opleggen van een disciplinaire straf en het stellen van bijzondere voorwaarden bij de v.i. het recidiverisico onvoldoende inperkt omdat veroordeelde zich niet bereid heeft verklaard de aan de v.i. te verbinden voorwaarden na te leven.

De behandeling ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 26 november 2019.

De veroordeelde is ter terechtzitting verschenen en werd bijgestaan door zijn raadsman
mr. G.F. Schadd, advocaat te Arnhem.
Veroordeelde en zijn raadsman hebben het woord gevoerd en, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat veroordeelde tijdens zijn detentie in eerste instantie niet bereid was mee te werken aan diagnostiek en het opstellen van bijzondere voorwaarden voor de v.i., maar dat veroordeelde inmiddels hiertoe nu wel bereid is.
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering tot uitstel van de v.i. af te wijzen, omdat ook zonder diagnostiek aan veroordeelde de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 3 september 2019, kunnen worden opgelegd.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering toe te wijzen voor de duur van drie maanden, zodat in die periode diagnostiek in de PI Vught kan plaatsvinden en aan veroordeelde bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd.
Verder is ter terechtzitting als deskundige verschenen [naam] , als justitieel medewerker werkzaam in de PI Vught, die heeft verklaard zakelijk weergegeven dat veroordeelde tijdens zijn gehele detentie uitzonderlijk veel disciplinaire straffen opgelegd heeft gekregen en tijdens zijn detentie niet aan zijn resocialisatie heeft gewerkt. Het is onduidelijk wat de achtergrond van het gedrag van veroordeelde is, reden waarom diagnostiek van belang is. Veroordeelde verblijft sinds juni 2019 in het meest beperkte regime binnen de PI. Er is nog minimaal één jaar nodig voordat veroordeelde toe is aan een v.i. met bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot uitstel voor de duur van 365 dagen.

De beoordelingDe rechtbank overweegt het volgende.

Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en op grond van het v.i. advies van
11 september 2019 en het v.i. advies van Reclassering Nederland van 3 september 2019 is komen vast te staan dat veroordeelde vanaf 2013 in detentie verblijft. Voor zijn detentie was bij veroordeelde sprake van een delict patroon van vermogens- en geweldsdelicten, dat verergerde. Tevens had veroordeelde nog nooit zelfstandig gewoond of betaald werk verricht.
In 2016 is uit verdiepingsdiagnostiek naar voren gekomen dat er bij veroordeelde mogelijk sprake is van psychische problematiek – een antisociale persoonlijkheid – maar dat dit door middel van verder onderzoek zal moet worden vastgesteld. Vanwege gedragsproblemen is veroordeelde binnen detentie tot op heden echter nog niet gestart met zijn re-integratietraject, zodat hij nog niet is onderzocht, niet is gediagnosticeerd en nog niet is behandeld. Daarbij is eveneens niet gewerkt aan praktische zaken ten aanzien van wonen, werken en financiën, zodat een basis voor vermindering van het recidiverisico en voor een leven na detentie ontbreekt.
Uit het v.i.-advies van de PI volgt tevens dat er tijdens detentie zeer veel incidenten hebben plaatsgevonden, die gelet op de agressieve aard, aansluiten bij één van de redenen waarom de reclassering bijzondere voorwaarden nodig acht én dat sprake is van een hoog recidiverisico. Op 7 juni 2019 heeft het gedrag van veroordeelde zelfs geleid tot plaatsing op de afdeling voor beheersmatig problematische gedetineerden (BPG). Vanuit deze afdeling zijn de re-integratie mogelijkheden beperkt.
Voorts is gebleken dat het noodzakelijk is dat veroordeelde psychisch wordt onderzocht om bijzondere voorwaarden op te kunnen stellen voor het beperken van het recidiverisico, maar dat veroordeelde bij voorbaat heeft aangegeven niet mee te willen werken aan onderzoek én aan de bijzondere voorwaarden.
Ter terechtzitting is gebleken dat de houding van verdachte is veranderd, in die zin dat hij nu wel wil meewerken aan diagnostiek en het opstellen van bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de opgemaakte v.i. adviezen – en uit de door de deskundige ter terechtzitting gegeven toelichting – volgt dat veroordeelde eerst de mogelijkheid moet krijgen om van de BPG afdeling naar een reguliere afdeling te gaan en vervolgens daar positief gedrag te laten zien. Veroordeelde kan daarnaast gaan deelnemen aan diagnostiek en gaan meewerken aan gesprekken over het opstellen van bijzondere voorwaarden.
Nu volgens de deskundige hiervoor nog minimaal één jaar nodig is, leidt dat ertoe dat de rechtbank de vordering tot uitstel van de v.i. zal toewijzen.
De vordering dient derhalve te worden toegewezen.

Toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen: 15d, 15e en 15f Sr.

Beslissing

De rechtbank beslist als volgt.
Wijst de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.
Bepaalt de duur waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld op een periode van 365 dagen, te rekenen vanaf de oorspronkelijke datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Aldus gegeven door mr. M. van Bruggen, voorzitter, mr. A. Holten en mr. C.A. Peterzon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Nassau als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2019.