ECLI:NL:RBOVE:2019:463

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 februari 2019
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
ak_ 18 _ 1790
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van remplaçantenaanwijzing en stimuleringspremie op basis van ARAR

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), en de minister van Veiligheid en Justitie. De eiser had verzocht om aangewezen te worden als remplaçant op basis van artikel 49 ARAR, maar zijn verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen financiële prikkel nodig had om ontslag te nemen, aangezien hij al langere tijd pogingen deed om rechter te worden en had aangegeven per 1 januari 2018 uit dienst te willen treden. De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid de aanvraag van de eiser had afgewezen, omdat er geen noodzaak was voor een stimuleringspremie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1790

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. M.J.H. Grandiek).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om te worden aangewezen als remplaçant als bedoeld in artikel 49 xx van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR) afgewezen.
Na door eiser gemaakt bezwaar heeft verweerder bij besluit van 13 maart 2018 het besluit van 13 december 2017 (bedoeld is 14 december 2017) ingetrokken en opnieuw een besluit genomen waarbij eisers verzoek is afgewezen, zij het met een andere motivering.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het bezwaar van eiser geacht mede te zijn gericht tegen dit nadere besluit.
Bij schrijven van 21 maart 2018 heeft eiser de gronden van het beroep aangevuld.
Bij besluit van 30 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is bij verwijzingsbeslissing van 21 september 2018 door de rechtbank Noord-Nederland verwezen naar de rechtbank Overijssel.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2019.
Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door G.M. Gerritsen en Y. Bossink, beiden werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser was sinds 1 augustus 1996 in dienst van de overheid, laatstelijk sedert 1 januari 2013 bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie en werkzaam bij de IND, als Operationeel Manager Asiel & Bescherming te Ter Apel.
Bij e-mail van 26 oktober 2017 heeft eiser door middel van het aanmeldformulier remplaçantenregeling Van Werk Naar Werk-beleid (VWNW) verzocht om hem als remplaçant als bedoeld in artikel 49 xx van het ARAR aan te merken en hem een stimuleringspremie toe te kennen op grond van het VWNW.
Bij e-mail van 31 oktober 2017 heeft eiser verweerder bericht dat hij de IND per 1 januari 2018 wenst te verlaten omdat hij per die datum is aangesteld als rechter in opleiding bij de rechtbank Noord-Nederland. Tevens geeft eiser daarbij aan gebruik te willen maken van de remplaçantenregeling ten einde met de eventueel toe te kennen stimuleringspremie het lagere salaris gedurende de opleidingsperiode van bijna drie jaar enigszins te kunnen compenseren.
Op 5 december 2017 heeft eiser het formulier beëindigen dienstverband ingevuld.
Bij besluit van 14 december 2017 heeft verweerder eisers verzoek om gebruik te maken van de remplaçantenregeling onder verwijzing naar artikel 49tt, zevende lid, aanhef en onder a, van het ARAR afgewezen omdat eiser na zijn ontslag bij de IND direct weer een functie binnen de sector Rijk aanvaard.
Bij besluit van 24 januari 2018 heeft verweerder eiser op diens verzoek met ingang van 1 januari 2018 eervol ontslag verleend op grond van artikel 94, eerste lid, van het ARAR.
Bij besluit van 13 maart 2018 heeft verweerder, onder intrekking van het besluit van 14 december 2017 , opnieuw op eisers verzoek om aangewezen te worden als remplaçant besloten. Het verzoek is wederom afgewezen omdat eiser zijn leidinggevende in de week van 16 oktober 2017 heeft bericht dat hij de IND zou verlaten en dat vervolgens in het directieoverleg van de directie Asiel & Bescherming van 23 oktober 2017 is aangegeven dat de Operationeel managers met een voorstel zouden komen op welke wijze het aantal teams zou kunnen worden teruggebracht van zeven naar zes en dat de daardoor ontstane krimp reden vormt om de aanvraag van een Operationeel Manager te honoreren. Omdat personele vraagstukken binnen de directie Asiel vaak directiebreed en per functiegroep worden opgepakt, is er daarbij voor gekozen om een eerdere aanvraag van een Operationeel Manager van de locatie Zwolle (ingediend op 16 oktober 2016) te honoreren en is geconcludeerd dat eisers aanvraag moet worden afgewezen omdat er geen vacature Operationeel Manager A&B meer beschikbaar is voor een VWNW-kandidaat en er evenmin een formatieplaats Operationeel Manager A&B beschikbaar was.
Bij schrijven van 21 maart 2018 heeft eiser zijn bezwaargronden aangevuld.
2. Bij het bestreden besluit van 30 augustus 2018 heeft verweerder, in afwijking van het advies van de bezwarencommissie, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder zich primair op het standpunt gesteld dat eiser geen stimuleringspremie toekomt omdat er geen situatie is waarin hij een financiële prikkel nodig had om uit dienst te treden. Eiser deed al langere tijd pogingen om rechter te worden en heeft voor hij de aanvraag had ingediend al aangegeven dat hij per 1 januari 2018 uit dienst zou treden.
Subsidiair stelt verweerder dat er binnen de groep operationeel managers Asiel en Bescherming slechts één formatieplaats is ingeleverd en een eerder ingediende aanvraag tot remplaceren van een andere operationeel manager (de heer Van Doorn) is gehonoreerd.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat hij geen financiële prikkel nodig had om uit dienst te treden. In tegenstelling tot hetgeen van de zijde van verweerder is gesteld heeft hij de aanvraag ingediend op 26 oktober 2017 aansluitend aan zijn arbeidsvoorwaardengesprek bij de Rechtspraak waarbij hem duidelijk werd dat hij in een financieel slechtere positie zou komen. Vervolgens heeft hij eerst op 5 december 2017 ondubbelzinnig zijn ontslag aangevraagd in P-direkt.
Tevens stelt eiser dat de eerdere aanvraag van een collega, operationeel manager in Zwolle, niet gehonoreerd kon worden, omdat de krimp niet is ontstaan door inleveren van de formatieplaats in Zwolle, maar door het inleveren van eisers formatieplaats in Ter Apel.
4. Op grond van artikel 49tt, van het ARAR wordt aan de VWNW-kandidaat op zijn aanvraag een stimuleringspremie bij ontslag toegekend, indien hij afziet van zijn aanspraak op het begeleidingstraject en de voorzieningen, bedoeld in paragraaf 3 van dit hoofdstuk.
Op grond van artikel 49xx van het ARAR kan het bevoegd gezag de aanspraak op het begeleidingstraject en de voorzieningen, bedoeld in paragraaf 3 en 4 van dit hoofdstuk toekennen aan andere ambtenaren voor zover daarmee de plaatsing van een VWNW-kandidaat wordt gerealiseerd of hiermee een bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een taakstelling.
De rechtbank is van oordeel dat eisers verzoek is gebaseerd op artikel 49xx van het ARAR. Nu verweerder toepassing heeft gegeven aan dit artikel door de toewijzing van de eerder aanvraag van een operationeel manager in Zwolle, is daarmee expliciet erkend dat met het vrijkomen en laten vervallen van eisers formatieplaats een bijdrage is geleverd aan een taakstelling, te weten krimp van de organisatie. Op grond van artikel 49 xx heeft verweerder de bevoegdheid om ten aanzien van eiser toepassing te geven aan artikel 49tt, van het ARAR
.Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van verweerder die de rechtbank terughoudend dient te toetsen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de afweging voor het al dan niet gebruik maken van zijn bevoegdheid, rekening kon houden met het gegeven dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in een aantal zaken (o.a. uitspraken van 28 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3453 en 9 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX4798) heeft overwogen dat een stimuleringspremie zoals hier aan de orde is bedoeld om medewerkers door middel van een financiële prikkel ertoe te bewegen ontslag te nemen teneinde de aanwezige boventalligheid te verminderen.
Vooreerst ligt dus de vraag voor of eiser een financiële prikkel nodig had om hem er toe te bewegen ontslag te nemen om de aanwezige boventalligheid te verminderen.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser gelet op de feiten geen extra stimulans nodig had om de IND te verlaten. Eiser heeft, naar niet door hem is bestreden, reeds jaren pogingen gedaan om rechter te worden. Het moet eiser uit die sollicitaties duidelijk zijn geweest dat het salaris in de functie van rechter in opleiding (tijdelijk) lager zou zijn dan zijn salaris bij de IND. Desondanks heeft eiser gesolliciteerd naar die functie en, naar niet door hem is bestreden, voorafgaand aan het directieoverleg van 23 oktober 2017 reeds aan zijn leidinggevende medegedeeld dat hij per 1 januari 2018 de IND zou verlaten. Op dat moment moest het arbeidsvoorwaardengesprek voor de nieuwe functie nog plaatsvinden. Dat eiser eerst na het arbeidsvoorwaardengesprek per e-mail heeft bevestigd dat hij de dienst per 1 januari 2018 wenste te verlaten en eerst op 5 december formeel ontslag heeft aangevraagd, maakt niet dat hij een financiële prikkel nodig had om te solliciteren en die geambieerde functie te aanvaarden.
Verweerder heeft dit bij het afwegen van de hem toekomende discretionaire bevoegdheid mee kunnen laten wegen.
Gelet op het bovenstaande concludeert de rechtbank dat verweerder in redelijkheid de aanvraag van eiser om hem aan te wijzen als remplaçant en een stimuleringspremie toe te kennen heeft afgewezen.
5.
Nu eisers aanvraag reeds vanwege het ontbreken van de benodigde financiële prikkel niet kan worden ingewilligd komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de overige beroepsgronden.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.