In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), en de minister van Veiligheid en Justitie. De eiser had verzocht om aangewezen te worden als remplaçant op basis van artikel 49 ARAR, maar zijn verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen financiële prikkel nodig had om ontslag te nemen, aangezien hij al langere tijd pogingen deed om rechter te worden en had aangegeven per 1 januari 2018 uit dienst te willen treden. De rechtbank concludeerde dat de minister in redelijkheid de aanvraag van de eiser had afgewezen, omdat er geen noodzaak was voor een stimuleringspremie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.