ECLI:NL:RBOVE:2019:4622

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 december 2019
Publicatiedatum
9 december 2019
Zaaknummer
08-995302-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwaarlozing van runderen door veehouder met strafrechtelijke gevolgen

Op 9 december 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 53-jarige veehouder die werd beschuldigd van het verwaarlozen van zijn runderen. De rechtbank oordeelde dat de man opzettelijk geen zorg heeft gedragen voor een ernstig ziek kalf, dat niet in staat was om zelfstandig te staan of te bewegen. Dit kalf vertoonde duidelijke symptomen van ziekte, waaronder uitdrogingsverschijnselen en diarree. De verdachte heeft geen dierenarts geraadpleegd, wat in strijd is met de Wet dieren. Daarnaast heeft hij een kalf vervoerd dat niet in staat was om pijnloos te bewegen, wat ook in strijd is met de Europese verordening inzake het vervoer van dieren. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte valsheid in geschrift heeft gepleegd door op het VoedselKetenInformatie-formulier te verklaren dat het kalf niet ziek was geweest in de 35 dagen voorafgaand aan de slacht, terwijl dit niet waar was. De rechtbank legde de man een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 150 uur. Tevens werd de stillegging van zijn onderneming voor zes maanden opgelegd, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank benadrukte de verantwoordelijkheid van de veehouder voor het welzijn van zijn dieren en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-995302-19 (P)
Datum vonnis: 9 december 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 november 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Buist en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. A.A. Bos, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:een kalf dat ziek en/of gewond leek niet onmiddellijk op passende wijze heeft verzorgd;
feit 2:een kalf heeft vervoerd, terwijl dit kalf niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen;
feit 3:een Overzicht voedselketeninformatie slachtrunderen valselijk heeft opgemaakt;
feit 4:een aantal kalveren en/of runderen geen toereikend gezond en geschikt voer heeft toegediend en/of een aantal kalveren de toegang tot een roereikende hoeveelheid water van passende kwaliteit heeft onthouden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2019 te Wapserveen in de gemeente Westerveld, als houder van 62 runderen en/of kalveren, althans één of meer rund(eren)
en/of kalveren/kalf,
al dan niet opzettelijk,
er geen zorg voor heeft gedragen dat een kalf (met werknummer 4902, zie p. 10
proces-verbaal) dat niet op wilde staan en/of ernstig vermagerd was en/of
ernstig verzwakt was en/of uitdrogingsverschijnselen had en/of diarree had,
zijnde een dier dat ziek of gewond leek, onmiddellijk op passende wijze werd
verzorgd,
immers was voor dit kalf geen dierenarts geconsulteerd en/of was dit kalf niet
behandeld,
zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van
een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet
dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
2.
hij op of omstreeks 26 februari 2019 te Wapserveen in de gemeente Westerveld
en/of Oldemarkt in de gemeente Steenwijkerland, althans (elders) in Nederland,
al dan niet opzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met artikel 8, eerste lid, van verordening (EG) nr.
1/2005, zijnde een voorschrift als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de
Wet dieren,
immers heeft verdachte als houder van een kalf (met werknummer 4902) op de
plaats van vertrek niet ervoor gezorgd dat de technische voorschriften van
bijlage I, te weten hoofdstuk I, punt 2 aanhef en letter a van genoemde
Verordening, met betrekking tot het vervoer van dieren werden nageleefd,
aangezien bedoeld kalf dat gewond en/of zwak en/of ziek was, werd vervoerd
terwijl dat kalf niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of
zonder hulp te lopen (zie p. 10 proces-verbaal);
3.
hij op of omstreeks 26 februari 2019 te Wapserveen in de gemeente Westerveld,
althans (elders) in Nederland,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
te weten een Overzicht Voedselketeninformatie slachtrunderen (zie p. 47
proces-verbaal),
valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft hij, verdachte, valselijk en/of in strijd met de waarheid op
vraag 2 (inhoudende de vraag of het rund in de 35 dagen voorafgaande aan de
slacht ziek is geweest en/of is behandeld met diergeneesmiddelen), welke vraag
betrekking had op het rund met ID-code [code] ,
het antwoord "nee" ingevuld,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te
gebruiken;
4.
hij op of omstreeks 25 februari 2019 te Wapserveen in de gemeente Westerveld
als houder van 62 runderen en/of kalveren, althans één of meer rund(eren)
en/of kalveren/kalf,
al dan niet opzettelijk,
er geen zorg voor heeft gedragen dat:
A.
5 kalveren (in het linker groepshok in de potstal, zie p. 13 proces-verbaal),
althans één of meer kalveren/kalf een toereikende hoeveelheid gezond en voor
de soort en de leeftijd geschikt voer kregen/kreeg toegediend op een wijze die
past bij het ontwikkelingsstadium van het dier, immers was het ruwvoer dat
werd aangeboden van slechte kwaliteit en/of was het voer muf en/of stonk het
voer, en/of
B.
5 kalveren (in het linker groepshok in de potstal, zie p. 13 proces-verbaal),
althans één of meer kalveren/kalf toegang had(den) tot een toereikende
hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan hun
behoefte aan water konden voldoen, immers was de bak met water in het hok
gevuld met vervuild en/of bruinkleurig water, en/of
C.
5 kalveren (in het rechter groepshok in de potstal, zie p. 13 proces-verbaal),
althans één of meer kalveren/kalf, een toereikende hoeveelheid gezond en voor
de soort en de leeftijd geschikt voer kregen/kreeg toegediend op een wijze die
past bij het ontwikkelingsstadium van het dier, immers was het ruwvoer dat
werd aangeboden van slechte kwaliteit en/of was het voer muf en/of stonk het
voer, en/of
D.
5 kalveren (in het rechter groepshok in de potstal, zie p. 13 proces-verbaal),
althans één of meer kalveren/kalf toegang had(den) tot een toereikende
hoeveelheid water van passende kwaliteit of op een andere wijze aan hun
behoefte aan water konden voldoen, immers was de bak met water in het hok
gevuld met vervuild en/of bruinkleurig water, en/of
E.
één of meer rund(eren) (aan de linker- en rechterzijde van de voergang in de
potstal, zie p. 13 proces-verbaal) een toereikende hoeveelheid gezond en voor
de soort en de leeftijd geschikt voer kregen/kreeg toegediend op een wijze die
past bij het ontwikkelingsstadium van het dier, immers was het ruwvoer dat
werd aangeboden van slechte kwaliteit en/of was het voer muf en/of stonk het
voer en/of zat er schimmel in het voer,
zulks terwijl voornoemde overtreding(en) plaatsvond(en) in de uitoefening van
een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet
deren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft gesteld dat de bevindingen van de NVWA-dierenarts met betrekking tot kalf 4902 niet deugen, omdat haar verklaring pas drie maanden na de inspectie is opgemaakt, en zij het kalf niet heeft onderzocht maar slechts vanaf enkele meters heeft geobserveerd. Met betrekking tot het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het kalf ziek of zwak was. Verdachte heeft het kalf juist ter bescherming apart gezet en daarna extra zorg en aandacht heeft gegeven. De raadsman heeft subsidiair gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde opzet niet kan worden bewezen. Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat niet kan worden bewezen dat het voer van onvoldoende kwaliteit was, omdat de vaststelling van een muffe of stinkende geur een subjectieve vaststelling is en er geen onderzoek in een laboratorium heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat de dieren door de inspectie in paniek zijn geraakt, waardoor zij de waterbakken hebben omgegooid en er met de poten in zijn gaan staan, hetgeen de eventuele vervuiling op het moment van de inspectie heeft veroorzaakt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1,2 en 3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 25 februari 2019 heeft bij het biologisch veebedrijf van verdachte, gevestigd aan [adres] te Wapserveen, een inspectie plaatsgevonden, uitgevoerd door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , ambtenaren bij de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, en toezichthoudend dierenarts [dierenarts 1] . Tijdens de inspectie werd het volgende geconstateerd.
Het bedrijf van verdachte beschikt onder meer over een rundveestal. Deze heeft in het midden van de stal een brede voergang, met links en rechts van de voergang het voerhek met daarachter de potstal. Voorin de stal zijn enkele groepshokken. In de voorste groepshokken aan de rechter- en linkerkant werd jongvee gehouden. In een ander hok aan de linkerzijde werd een liggend roodbont kalf, met werknummer, 4902 aangetroffen.
Dit kalf vertoonde uitdrogingsverschijnselen, was sloom en had diarree. Bij het kalf waren de ribben, doornuitsteeksels, dwarsuitsteeksels en zitbeenderen duidelijk te zien. Het kalf was ernstig vermagerd. Het kalf kon niet gaan staan, ook niet na licht en enig aansporen. Verdachte heeft geen dierenarts geraadpleegd voor dit kalf.
Vervolgens heeft verdachte dit kalf een dag later, op 26 februari 2019, afgevoerd naar slachthuis [bedrijf] . De heer [medeverdachte] heeft het kalf opgehaald met de veetrailer en naar het slachthuis in Oldemarkt gebracht. [medeverdachte] heeft verklaard dat, eenmaal aangekomen bij het slachthuis, het kalf in de veetrailer lag. Hij moest het kalf ondersteunen om uit de veetrailer naar de wachtruimte in het slachthuis te komen, omdat het kalf verzwakt was. Het kalf is vervolgens afgekeurd voor menselijke consumptie.
Bij het aanvoeren van het kalf op het slachthuis heeft verdachte de vereiste VoedselKetenInformatie (VKI) doorgegeven aan het slachthuis. Verdachte heeft op het VKI-formulier ‘nee’ geantwoord op de vraag of het rund 35 dagen voorafgaand aan de slacht ziek was geweest.
Conclusies
De rechtbank overweegt ten aanzien van de beschrijving van de toestand van het kalf met werknummer 4902 door de dierenarts dat deze duidelijk is en het laat zich niet indenken waarom deze waarnemingen niet van een kleine afstand konden worden gedaan. Uit de bevindingen van de dierenarts blijkt genoegzaam wat de toestand van het kalf was en anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de dierenarts op basis van die waarnemingen de conclusie kon trekken dat het kalf ziek was. Bovendien worden de waarnemingen van de dierenarts ondersteund door de bevindingen van de opsporingsambtenaren.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat het kalf ziek was en dat verdachte geen dierenarts heeft geconsulteerd en het kalf niet heeft behandeld, zoals ten laste gelegd onder 1.
Voorts concludeert de rechtbank op basis van het gegeven dat het kalf op 25 februari 2019 ziek was en op 26 februari 2019 bij het slachthuis niet zelfstandig de veetrailer uit kon lopen, dat het kalf diezelfde morgen op 26 februari 2019 ook niet zelfstandig de veetrailer in kon lopen, althans in elk geval niet in staat was om pijnloos te bewegen. De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het hiervoor overwogene en nu verdachte in strijd met de waarheid op het VKI-formulier ‘nee’ heeft geantwoord op de vraag of het rund 35 dagen voorafgaand aan de slacht ziek was geweest, heeft hij daarmee valsheid in geschrift gepleegd. De rechtbank acht dan ook het onder 3 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 4
Tijdens de inspectie op 25 februari 2019 bij het bedrijf van verdachte werd tevens het volgende waargenomen. In elk van de voorste groepshokken aan de linker- en rechterzijde van de rundveestal werden vijf kalveren gehuisvest. Deze kalveren waren vermagerd en achtergebleven in groei. Bij de kalveren was geen pensvulling te zien en de doornuitsteeksels van de ruggenwervels, de ribben en de zitbeenderen waren duidelijk zichtbaar. Dit vanwege onvoldoende goed, gezond en voor de diersoort en leeftijd geschikt voer. Het ruwvoer dat dat de kalveren in beide hokken kregen aangeboden, was van slechte kwaliteit. Het ruwvoer was muf en het stonk.
De runderen in de potstal hadden de beschikking over ruwvoer dat aan weerszijden voor het voerhek lag. Dit ruwvoer was eveneens van slechte kwaliteit. Het rook muf en het stonk en er waren schimmelplekken op het voer te zien. Op de voergang stond een tractor met een kuilbaal van dit voer en ook dit voer rook muf en bevatte schimmelplekken.
Conclusie
De rechtbank stelt op basis van het hiervoor overwogene vast dat verdachte er geen zorg voor heeft gedragen dat de kalveren en runderen een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en leeftijd geschikt voer kregen toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier.
Verdachte is bij vonnis van 4 februari 2014 al eens veroordeeld voor soortgelijke feiten en wist dus heel goed dat hij als veehouder verantwoordelijk was voor de leefomstandigheden van zijn runderen en wat de vereisten aan het voer zijn, zodat de rechtbank hieruit afleid dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
De rechtbank acht het ten laste gelegde onder sub A, C en E dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat het water dat de kalveren in de beide groepsstallen kregen al voor de inspectie vervuild en bruinkleurig was en dat dit niet, zoals door de verdediging betoogd, door de kalveren zelf is veroorzaakt tijdens de inspectie. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder sub B en D ten laste gelegde vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 25 februari 2019 te Wapserveen in de gemeente Westerveld, als houder van 62 runderen en/of kalveren, opzettelijk, er geen zorg voor heeft gedragen dat een kalf (met werknummer 4902) dat niet op wilde staan en ernstig vermagerd was en ernstig verzwakt was en uitdrogingsverschijnselen had en diarree had, zijnde een dier dat ziek of gewond leek, onmiddellijk op passende wijze werd verzorgd, immers was voor dit kalf geen dierenarts geconsulteerd en was dit kalf niet behandeld, zulks terwijl voornoemde overtreding plaatsvond in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
2.
hij op 26 februari 2019 te Wapserveen in de gemeente Westerveld opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 8, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1/2005, zijnde een voorschrift als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, immers heeft verdachte als houder van een kalf (met werknummer 4902) op de plaats van vertrek niet ervoor gezorgd dat de technische voorschriften van bijlage I, te weten hoofdstuk I, punt 2 aanhef en letter a van genoemde Verordening, met betrekking tot het vervoer van dieren werden nageleefd, aangezien bedoeld kalf dat gewond en/of zwak en/of ziek was, werd vervoerd terwijl dat kalf niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of
zonder hulp te lopen;
3.
hij op 26 februari 2019 te Wapserveen in de gemeente Westerveld, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Overzicht Voedselketeninformatie slachtrunderen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, valselijk en in strijd met de waarheid op vraag 2 (inhoudende de vraag of het rund in de 35 dagen voorafgaande aan de slacht ziek is geweest), welke vraag betrekking had op het rund met ID-code [code] , het antwoord "nee" ingevuld, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken;
4.
hij op 25 februari 2019 te Wapserveen in de gemeente Westerveld als houder van 62 runderen en/of kalveren, opzettelijk er geen zorg voor heeft gedragen dat:
A.
5 kalveren (in het linker groepshok in de potstal), een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer kregen toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier, immers was het ruwvoer dat werd aangeboden van slechte kwaliteit en was het voer muf en stonk het voer, en
C.
5 kalveren (in het rechter groepshok in de potstal), een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer kregen toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier, immers was het ruwvoer dat werd aangeboden van slechte kwaliteit en was het voer muf en stonk het voer, en
E.
runderen (aan de linker- en rechterzijde van de voergang in de potstal) een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer kregen toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het dier, immers was het ruwvoer dat werd aangeboden van slechte kwaliteit en was het voer muf en stonk het voer en zat er schimmel in het voer,
zulks terwijl voornoemde overtredingen plaatsvonden in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten (WED), 2.2, 6.2, 8.11 van de Wet dieren en 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.2, tiende lid, onderdeel d, van de Wet dieren, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden, opzettelijk begaan;
feit 2
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 6.2 van de Wet dieren, opzettelijk begaan;
feit 3
het misdrijf: valsheid in geschrift;
feit 4
het misdrijf: overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.2, tiende lid, onderdeel d, van de Wet dieren, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, met een proeftijd van twee jaren en een voorwaardelijke stillegging van het bedrijf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel is en indien er een bewezenverklaring volgt kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke werkstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan economische delicten door op 25 februari 2019 niet de zorg te geven aan zijn runderen die op grond van geldende wet en regelgeving is vereist. Verdachte heeft sinds jaar en dag een veebedrijf. Als veehouder is verdachte verantwoordelijk voor de zorg van zijn dieren. Hij heeft de absolute zorg voor het leven en de leefomstandigheden van zijn dieren en hij moet ervoor zorgen dat de dieren op een zodanige wijze gehouden worden dat aan het streef(minimum)niveau van het dierenwelzijn wordt voldaan. Tijdens de controle werd een kalf aangetroffen dat ziek was en niet was voorzien van diergeneeskundige beoordeling en verzorging. Ook werd geconstateerd dat een groot aantal dieren ernstig vermagerd was en de kwaliteit van het voer verder onder de maat was. De bij het proces-verbaal behorende foto’s laten zien hoe ernstig de situatie voor de runderen en in het bijzonder het kalf was en bevestigen de in het proces-verbaal beschreven situatie. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een structureel probleem nu ook in het bedrijfsgezondsheidsplan te lezen valt dat er de nodige zorgen waren. Verdachte heeft weliswaar vele jaren werkervaring, maar hij lijkt zich niet te willen conformeren aan de voorschriften en adviezen die de NVWA hem bij de controle heeft gegeven. In de gevolgen die het gebrek aan verzorging van de dieren heeft, lijkt verdachte geen inzicht te hebben. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
De rechtbank neemt verdachte dit te meer kwalijk, omdat hij blijkens een uittreksel van zijn justitiële documentatie van 11 oktober 2019 eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte reeds op eigen initiatief een groot aantal dieren heeft weggedaan en nog slechts een beperkt aantal dieren houdt.
Alles afwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden en legt dan ook aan verdachte op een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 150 uren. Teneinde verdachte er van te doordringen in de toekomst beter voor zien dieren te zorgen, legt de rechtbank daarnaast in de voorwaardelijke zin de bijkomende straf van stillegging van de onderneming voor de duur van zes maanden op.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr en artikel 7 WED.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.2, tiende lid, onderdeel d, van de Wet dieren, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden, opzettelijk begaan;
feit 2
het misdrijf:overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 6.2 van de Wet dieren, opzettelijk begaan;
feit 3
het misdrijf:valsheid in geschrift;
feit 4
het misdrijf:overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.2, tiende lid, onderdeel d, van de Wet dieren, terwijl deze overtreding plaatsvindt in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
- gelast de
stillegging van de ondernemingvan veroordeelde, waarin het economisch delict is begaan voor de duur van
6 (zes)maanden;
- bepaalt dat deze stillegging
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G.J.M. Ekert, voorzitter, mr. J.G. Vos en mr. R. van den Munckhof, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2019.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, Team Dierenwelzijn Noord. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
1.
Het proces-verbaal naar aanleiding van een inspectie in het kader van Welzijn meldingen van buitengewoon opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 15 augustus 2019, pagina 10, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aan de linkerzijde zagen wij eveneens een groepshok met jongvee en achter dit groepshok tegen de muur van de nog aanwezige melkstal, een hok met daarin een liggend roodbont kalf. Dit kalf was voorzien van oormerken, waarop wij het werknummer 4902 aflazen. Op de stallijst stond dit kalf geregistreerd onder ID-code [code] , werknummer 4902, met een geboortedatum van 28 september 2018. Bij nadere controle van dit kalf zagen wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , dat dit kalf ziek was en niet wilde opstaan. Ook na licht en enig aansporen, door mij verbalisant [verbalisant 2] , ging het kalf niet staan. Wij zagen en constateerden dat dit kalf uitdrogingsverschijnselen vertoonde, sloom was en diarree had. Dit kalf was ernstig ziek, ernstig vermagerd en verzwakt. Wij zagen dat dit kalf diarree had en zagen en dat de vacht aan de achterhand vervuild was met mest/diarree. Achter dit kalf zagen wij mest/diarree liggen. Wij hoorden [dierenarts 1] bij haar veterinaire controle van dit kalf zeggen dat dit kalf ernstig ziek was en bij dit kalf de praktiserende dierenarts, diezelfde dag, geconsulteerd diende te worden. Bij dit kalf zagen wij duidelijk de doornuitsteeksels van de ruggenwervels en de ribben. Bij betasten van dit kalf voelde ik, verbalisant [verbalisant 2] , dat dit kalf ernstig vermagerd was. Het kalf was extreem mager, cachectisch. Dit kalf was hulpbehoevend en aan dit kalf is de nodige verzorging onthouden door geen dierenarts bij dit kalf te raadplegen.
2.
De veterinaire verklaring van [dierenarts 1] , toezichthoudend dierenarts van 13 mei 2019, pagina 24, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In het hok aan de linkerzijde hiervan zag ik een kalf (werknummer 4902) liggen, ik zag dat het kalf ook na enige aanmoediging niet in de benen kon komen. Ik zag dat het kalf een ernstig verzwakte indruk maakte. Ik zag dat het kalf zeer ernstig vermagerd was. Ik zag bij dit kalf de ribben, doornuitsteeksels, dwarsuitsteeksels en zitbeenderen zich prominent aftekenen, zag dat de het zeer slecht bespierd was en zag dat het kalf een ruwe, doffe en onverzorgde vacht had. Ik zag dat het kalf diepliggende ogen had. Achter het kalf zag ik een relatief grote hoeveelheid natte mest liggen, dit duidt erop dat het kalf al langere tijd op dezelfde plek heeft gelegen. Ik zag dat de achterhand, staart en benen van dit kalf besmeurd was met zowel natte als ingedroogde mest. Ik zag dat er ook op het moment van de controle zeer dunne ontlasting (diarree) bij het kalf afkwam. Ik zag dat het kalf zodanig verzwakt
was dat het het kalf niet lukte in de benen te komen. Na afloop van de controle heb ik de praktiserend dierenarts van het bedrijf gesproken, deze gaf aan niet op het bedrijf te zijn geconsulteerd voor een ziek kalf en geen medicijnen te hebben afgegeven dan wel voorgeschreven.
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 november 2019, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik heb geen dierenarts geconsulteerd met betrekking tot de toestand van het kalf met werknummer 4902. Ik heb dit kalf niet laten behandelen door een dierenarts. Ik heb op 26 februari 2019 het kalf met werknummer 4902 afgevoerd naar het slachthuis in Oldemarkt. Ik heb het VKI-formulier ingevuld met betrekking tot het kalf met werknummer 4902.
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 27 februari 2019, pagina’s 16 en 16, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, de verklaring van verdachte:
Met mijn veetrailer met kenteken [kenteken] en met eigen auto heb ik op 26 februari 2019 7 stuks kalveren zelf van het [veebedrijf] te Wapserveen, [nummer] opgehaald. Op het VKI formulier en het vervoersformulier staan de ID-codes met ook de werknummers vermeld. [verdachte] en zijn zoon waren bij het laden aanwezig en [verdachte] had de 7 stuks runderen al
klaar staan, behoudens het rund, kalf, met werknummer 4902. Dit kalf zat apart in een hok en
lag. Na aankomst heb ik de veetrailer voor de stal geplaatst en zijn de 7 runderen, allen kalveren, geladen. [verdachte] heeft mij voor of tijdens het laden niets verteld omtrent de gezondheidsstatus van deze slachtrunderen, ook later niet. Ook ik heb er niet naar gevraagd. Het waren geen bevleesde kalveren, dat zie je wel bij en tijdens het laden. Na het laden ben ik vertrokken naar mijn slachthuis en heb de opgehaalde runderen, kalveren, gelost. Het kalf met werknummer 4902 lag bij aankomst op mijn slachthuis, in de veetrailer. Dit kalf heb ik geholpen vanuit de veetrailer naar de wachtruimte in mijn slachthuis. Dit helpen had te maken dat het kalf verzwakt was. Door de NVWA -dierenarts [dierenarts 2] , vermeld op het Combiformulier, zijn de kalveren voor de levende keuring aangeboden en gekeurd. Keuringsdierenarts [dierenarts 2] heeft het kalf met werknummer 4902 voor de menselijke consumptie afgekeurd en dit kalf is dus niet toegelaten tot de slacht.
5.
Een geschrift, te weten het Overzicht VoedselKetenInformatie slachtrunderen, pagina 47:
Vraag met betrekking tot het rund met ID-code [code] .
2. Is het rund in de 35 dagen voorafgaande aan de slacht ziek geweest en/of behandeld geweest met diergeneesmiddelen
Gegeven antwoord:
2. nee
Ten aanzien van feit 4
1.
Het proces-verbaal naar aanleiding van een inspectie in het kader van Welzijn meldingen van buitengewoon opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , van 15 augustus 2019, pagina 13, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Linker groepshok met vijf kalveren: In dit groepshok zagen wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , vijf kalveren gehuisvest. Wij zagen dat deze kalveren sterk vermagerd waren en achtergebleven in de jeugdgroei. Dit kennelijk vanwege onvoldoende goed, gezond en voor de diersoort en leeftijd geschikt voet, welke past bij het ontwikkelingsstadium van de kalveren, toegediend te krijgen. Bij deze kalveren zagen wij dat de kalveren geen pensvulling hadden en zagen wij duidelijk de doornuitsteeksesls van de ruggenwervels, de ribben en de heup en de zitbeenderen. Dit zijn tekenen van vermagering c.q. ernstige vermagering. Voorts zagen wij dat de vijf kalveren een ruw haarkleed hadden. Het ruwvoer dat aan deze kalveren werd aangeboden, was van slechte kwaliteit. Het ruwvoer was muf en stonk.
Rechterzijde groepshok met vijf kalveren: Aan de rechterzijde was een groepshok met daarin vijf kalveren gehuisvest. Wij, verbalisanten [verbalisant 1] , zagen dat deze kalveren c.q. jongvee sterk waren vermagerd en achtergebleven in de jeugdgroei. Dit kennelijk vanwege onvoldoende goed, gezond en voor de diersoort en leeftijd geschikt voer toegediend te krijgen die past bij het ontwikkelingsstadium van de kalveren. Bij deze kalveren zagen wij dat de kalveren geen pensvulling hadden en zagen wij duidelijk de doornuitsteeksels van
de ruggenwervels, de ribben en de heup en de zitbeenderen. Dit zijn tekenen van vermagering c.q. ernstige vermagering. Voorts zagen wij dat de kalveren een ruw haarkleed hadden. Het ruwvoer wat aan deze kalveren werd aangeboden, was van slechte kwaliteit. Het ruwvoer was muf en stonk.
Potstal linker en rechterzijde van de voergang: Wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zagen links en rechts van de voergang de potstal met daarin runderen. Deze runderen hadden via de geopende deuren in de achterzijde van de potstal toegang tot de achterliggende weilanden. De runderen konden vrijelijk in en uit lopen. Wij zagen aan weerszijden voor het voerhek ruwvoer liggen. Dit ruwvoer was van slechte kwaliteit. Wij liepen over de voergang en roken de muffe geur van dit ruwvoer. Bij nadere inspectie van dit ruwvoer, door het op te pakken en te ruiken, roken wij een zeer sterke muffe geur. Het ruwvoer stonk en wij zagen schimmelplekken in het voer. Op de voergang stond een trekker met daarachter werktuig met een kuilbaal van dit voer. Wij roken eveneens de muffe geur, de stank en zagen schimmel in het ruwvoer. Het ruwvoer was absoluut niet geschikt als ruwvoer voor de runderen. Dit ruwvoer was van onvoldoende goede kwaliteit, gezond en voor de diersoort en leeftijd geschikt, zodat de runderen in een goede voedingsconditie verblijven.
2.
De veterinaire verklaring van [dierenarts 1] , toezichthoudend dierenarts van 13 mei 2019, pagina’s 23 en 24, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Strohokken linkerzijde: In de stal zag ik aan de linkerzijde twee strohokken. In het eerste hok telde ik 5 runderen (jongvee). Ik zag dat het jongvee in een ernstig vermagerde conditie verkeerde en zag dat de runderen, zonder uitzondering, (ernstig) in groei en ontwikkeling waren achtergebleven (de geschatte leeftijd aan de hand van de grootte lag aanzienlijk lager dan de werkelijke leeftijd zoals af te leiden is van de stallijst). Ik zag bij de runderen de ribben, doornuitsteeksels, dwarsuitsteeksels en zitbeenderen zich prominent aftekenen, zag dat de runderen slecht bespierd waren en zag dat de runderen een ruwe, doffe en onverzorgde vacht hadden. Ik zag en rook dat het voer wat werd aangeboden muf rook en van matige/slechte kwaliteit leek te zijn.
Runderen in de stal en percelen: Ik zag dat de runderen in de stal een vrije uitloop hadden naar een aangrenzend perceel. Ik zag dat alle runderen mager tot zeer ernstig vermagerd (bijvoorbeeld werknummers 4581, 4479, 4836, 4798, 0718, 4853, 4898, 4877, 4810, 7162, 3003) waren, te scoren met een body condition score van, uitgemergeld (score van 1 t/m 5 waarbij 3 een normale conditie weergeeft, zie bijlage 1 aan onderzijde van mijn veterinaire verklaring). Ik zag bij deze runderen de ribben, doornuitsteeksels, dwarsuitsteeksels en zitbeenderen zich prominent aftekenen, zag dat deze runderen slecht bespierd waren en zag dat de runderen een ruwe, doffe en onverzorgde vacht hadden. Ik zag op de voergang een grote baal ruwvoer staan, ik zag dat er op dit ruwvoer schimmel aanwezig was, er grofstengelig uitzag en van duidelijke mindere kwaliteit leek te zijn. Ik zag op de voerplaatsen ruwvoer liggen. Ik zag dat dit voer er stoffig uitzag en rook een muffe geur.