ECLI:NL:RBOVE:2019:4595

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
08-097686-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van jongeman voor poging tot aanranding van een minderjarige

Op 6 december 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 18-jarige jongeman veroordeeld tot 3 maanden voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaar, alsook een taakstraf van 60 uren. De jongeman werd beschuldigd van poging tot aanranding van een 4-jarig jongetje, waarbij hij in april 2019 het kind naar een afgelegen plek had meegenomen en geprobeerd had om ontuchtige handelingen bij het jongetje te laten verrichten. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de jongeman niet verder ging dan de poging, zijn handelingen ernstig waren en de lichamelijke integriteit van het kind hadden geschonden. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat het slachtoffer, na het voorval, emotionele schade had opgelopen en dat dergelijke incidenten gevoelens van onveiligheid in de gemeenschap teweegbrengen.

Tijdens de rechtszaak werd de vordering van de officier van justitie besproken, die een voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf had geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de jongeman strafbaar was voor de poging tot seksueel binnendringen. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de jongeman, die een autismespectrumstoornis had, en besloot tot een straf die zowel de ernst van het feit als de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in acht nam. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling, om de jongeman te helpen bij zijn ontwikkeling en om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-097686-19 (P)
Datum vonnis: 6 december 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2001 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 november 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Waterman en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat te Borne, naar voren is gebracht. Tevens is namens de benadeelde partij gehoord [naam 1] , verbonden aan slachtofferhulp Nederland.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om seksueel binnen te dringen bij iemand onder de twaalf jaar, dan wel ontuchtige handelingen heeft gepleegd met iemand onder de zestien jaar.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 11 april 2019 te Rijssen, ter uitvoering van het doorverdachte voorgenomen misdrijf om, met [slachtoffer] geboren op [geboortedatum 2]2015,die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,een of meer handelingen te plegen, die bestonden uit of medebestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],immers heeft hij, verdachte,voornoemde [slachtoffer] op diens rug op de grond neergelegd en/of is(vervolgens)bovenop het (boven)lichaam van die [slachtoffer] gaan zitten en/of heeft(daarbij)zijn, verdachtes, penis ontbloot en/of (vervolgens) zijn ontblote penisop/tegen de mond van die [slachtoffer] gedrukt/geduwd,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 april 2019 te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten,met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2015, die toen de leeftijd vanzestien jaren nog niet had bereikt,buiten echt,een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten hetduwen/drukken van zijn, verdachtes, ontblote penis op/tegen de mondvan die [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er is geen sprake van vrijwillige terugtred zoals door de raadsvrouw is aangevoerd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte
integraal vrijgesproken dient te worden, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte zijn penis op/tegen de mond van het slachtoffer heeft geduwd/gedrukt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte het slachtoffer (destijds net vier jaar oud) op 11 april 2019 in Rijssen mee de bosjes in heeft genomen en het slachtoffer op zijn rug heeft gelegd. Verdachte had zijn knieën aan weerskanten van het slachtoffer en zat boven diens borst. Als hij naar beneden keek zag hij het gezicht van het slachtoffer. Vervolgens heeft verdachte de gulp van zijn, verdachtes, broek opengemaakt en zijn penis uit zijn broek gehaald. Het geslachtsdeel van verdachte is niet in de mond van het slachtoffer geweest. Het slachtoffer begon met zijn hoofd heen en weer te gaan en moest huilen, waarna verdachte is weggegaan.
Ten aanzien van het duwen/drukken van verdachtes penis op/tegen de mond van het slachtoffer overweegt de rechtbank dat het slachtoffer bij herhaling heeft gezegd dat hij aan de piemel van verdachte moest ruiken en dat hij het heel vies vond. Daaruit volgt dat verdachte zijn penis in de richting van de neus (en dus mond) van het slachtoffer heeft bewogen en de penis van verdachte in de onmiddellijke nabijheid van de neus (en dus mond) van het slachtoffer is geweest. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat hij zijn penis uit zijn broek heeft gehaald en zijn penis in de mond van het slachtoffer wilde steken. Gelet op deze specifieke omstandigheden legt de rechtbank voornoemde handelingen van verdachte uit als het op/tegen de mond duwen van zijn, verdachtes, penis.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 11 april 2019 te Rijssen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2015, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen te plegen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
die [slachtoffer] op diens rug op de grond heeft neergelegd en
(vervolgens) bovenop het (boven)lichaam van die [slachtoffer] is gaan zitten en
(daarbij) zijn, verdachtes, penis heeft ontbloot en
vervolgens zijn ontblote penis op/tegen de mond van die [slachtoffer] heeft gedrukt/geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 244 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De raadsvrouw heeft betoogd dat er sprake is van vrijwillige terugtred en verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Immers, verdachte is gestopt door het tegenstribbelen van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van vrijwillige terugtred aan de zijde van verdachte. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat het door verdachte voorgenomen seksueel binnendringen niet is voltooid doordat het slachtoffer met zijn hoofd heen en weer is gaan bewegen en is gaan huilen, zodat niet aannemelijk is geworden dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van verdachte afhankelijk. Er is derhalve geen sprake van vrijwillige terugtred, doch van een strafbare poging tot seksueel binnendringen. De rechtbank verwerpt het verweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op
het misdrijf:
poging tot met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onder toepassing van het adolescentenstrafrecht en rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte gevorderd aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden op te leggen met een proeftijd van twee jaren, waarbij de bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd zoals door de reclassering geadviseerd, met dien verstande dat daaraan de volgende voorwaarden worden toegevoegd: een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de [adres 2] , [adres 3] [adres 4] en de school van het slachtoffer in Rijssen. De officier van justitie vordert het contact- en het locatieverbod uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een werkstraf voor de duur van 120 uur op te leggen, met aftrek.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat bij een bewezenverklaring het feit verminderd aan verdachte moet worden toegerekend en het adolescentenstrafrecht toegepast dient te worden. Tevens heeft zij verzocht aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf op te leggen, waaraan de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Tegen het verzochte locatieverbod bestaat bezwaar omdat het onevenredig belastend is voor verdachte.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft een klein en kwetsbaar jongetje meegenomen naar een afgelegen plek en is daar over het jongetje heen gaan zitten waarbij verdachte zijn piemel dicht bij de mond van het jongetje heeft gehouden met de bedoeling zijn piemel in de mond van het jongetje te stoppen. Gelukkig is het niet tot verdergaande seksuele handelingen gekomen en is het bij een poging tot seksueel binnendringen gebleven omdat het jongetje zijn hoofd heen en weer bewoog en begon te huilen waarna verdachte het huilende jongetje heeft achtergelaten. Een getuige kwam het jongetje tegen en heeft zich over hem ontfermd en hem naar zijn moeder gebracht. Verdachte heeft door aldus te handelen de lichamelijk integriteit van een zeer jong en weerloos kind geschonden. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer de eerste maanden na het voorval het gebeuren nog vaak ter sprake bracht. Hoewel het nu goed lijkt te gaan met het slachtoffer, valt niet uit te sluiten dat hij op een later moment nadelige gevolgen zal ondervinden van dit voorval. Daarnaast brengt een feit als dit gevoelens van onveiligheid teweeg en onrust in een buurt waar veel kleine kinderen wonen. Een dergelijk incident is de schrik van elke ouder. Uit het hierna overwogene volgt dat de rechtbank het advies van de deskundige, te weten: het feit kan verdachte in verminderde mate worden toegerekend, overneemt en tot het hare maakt. Verdachte kon het strafbare van zijn handelen dus deels wel inzien en had dat ook moeten doen. Dat hij dat niet gedaan heeft en zijn eigen behoeftebevrediging boven het welzijn van een klein jongetje heeft gesteld neemt de rechtbank hem kwalijk.
De rechtbank heeft kennis genomen van een Pro Justitia rapport van 31 juli 2019, opgemaakt door J. Hamel, GZ-psycholoog, waaruit onder meer blijkt, samengevat, dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis, waarbij met name zijn sociaal
emotionele ontwikkeling fors achterloopt op zijn kalenderleeftijd. Verdachte heeft geen
aansluiting bij leeftijdsgenoten, heeft een laag zelfbeeld en weinig zelfvertrouwen. Daarnaast is zijn woedebeheersing een punt van aandacht. Op cognitief gebied is er sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel, waarbij hij verbaal op een laaggemiddeld niveau functioneert en performaal op begaafd niveau. De enorme afweer die verdachte toont bij het (pogen te) bespreken van het tenlastegelegde geeft de indruk dat hij niet in staat is om de confrontatie met het gebeuren en de daarmee eventueel gepaard gaande emoties aan te gaan, eerder dan dat er sprake van onwil is. Het 'wegmaken' van negatieve gedachten en gevoelens is onderdeel van zijn problematiek, aldus de psycholoog.
Geadviseerd wordt om het feit verminderd toe te rekenen aan verdachte en hem volgens het minderjarigenstrafrecht te berechten, waarbij een voorwaardelijke straf wordt opgelegd zodat als voorwaarden reclasseringstoezicht en ambulante behandeling kunnen worden opgelegd.
Het recidiverisico wordt ingeschat op matig indien verdachte niet voor zijn problematiek wordt behandeld. Geadviseerd wordt om verdachte aan te melden bij een GGZ instelling voor behandeling, zodat hij (bij voorkeur in groepsverband) een vorm van sociale vaardigheidstraining kan volgen, gevolgd door individuele cognitieve gedragstherapie en/of psychomotore therapie om aan zijn zelfbeeld te werken. Tenslotte is van belang dat verdachte wordt begeleid in zijn psychoseksuele ontwikkeling (bij de Waag dan wel een GGZ-instelling). Het verdient de voorkeur om laagdrempelig te beginnen, om de motivatie voor behandeling te vergroten.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 11 november 2019, waarin de reclassering zich aansluit bij de bevindingen uit het Pro Justitia rapport en oplegging van (de nader te noemen) bijzondere voorwaarden adviseert.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 16 september 2019 volgt, dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 18 jaar. Op grond van de Pro Justitia rapportage en het reclasseringsadvies vindt de rechtbank in de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding recht te doen overeenkomstig de in artikel 77c Sr genoemde artikelen van het jeugdstrafrecht. De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog over de toerekeningsvatbaarheid over en zal bij de straftoemeting rekening houden met deze verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van zestig uur, met aftrek in verband met voorarrest, en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Hieraan zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden verbinden: verplicht reclasseringstoezicht, ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank ziet geen reden om het contactverbod dadelijke uitvoerbaar te verklaren en een locatieverbod op te leggen, nu de verzoeken onvoldoende zijn onderbouwd en zich in de afgelopen periode geen incidenten hebben voorgedaan.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging tot met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;

strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze jeugddetentie
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- gedurende de proeftijd meewerkt aan het toezicht door de
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclasseringen zich meldt op de afspraken zo vaak als de Jeugdreclassering dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen door Dimence of Trajectum of De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de Jeugdreclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de Jeugdreclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2015, zo lang de jeugdreclassering dit nodig acht;
- draagt de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclasseringop om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Verantwoordelijke gemeente is gemeente Rijssen - Holten;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in 77aa, eerste tot en met het vierde lid Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte tot een
werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
60 (zestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
30 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Koning, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2019.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] namens [slachtoffer] van 16 april 2019, voor zover zakelijk weergegeven (pag. 27 tot en met 29):
Op 11 april 2019 heeft er een incident aan de [adres 4] dan wel de [adres 3] in Rijssen plaatsgevonden met [slachtoffer] . [slachtoffer] is op [geboortedatum 2] 2015 geboren. Hij werd meegenomen door een jongen van 18 jaar oud. Een andere moeder zag dat die jongen [slachtoffer] op de fiets meenam. Het had volgens haar ongeveer tien minuten geduurd. [slachtoffer] kwam terug met zijn loopfiets en de jongen van 18 was er niet meer. Daarna belde ze bij ons aan met [slachtoffer] . [slachtoffer] huilde en was overstuur. [slachtoffer] had allemaal troep op zijn gezicht, van bladeren en takjes. [slachtoffer] vertelde dat hij met een meneer mee moest, aan zijn billen moest ruiken en dat heel vies vond. Ik heb [slachtoffer] meegenomen naar boven en heb hem in bad gezet. Er viel allemaal troep uit zijn kleding. [slachtoffer] vertelde dat hij aan de billen en de piemel van [verdachte] moest ruiken en voelen aan de piemel van [verdachte] . Hij moest aan de piemel voelen en vond dat heel vies. Tegen mijn man vertelde [slachtoffer] dat die meneer, zoals hij die 18-jarige noemt, een dikke piemel had gehad.
- het proces-verbaal van verhoor verdachte van 23 april 2019, voor zover zakelijk weergegeven (pag. 65 en 66):
[slachtoffer] lag op de grond en ik zat boven hem. Ik zat op mijn knieën boven zijn borst, ik had mijn kleren nog aan. Ik maakte mijn gulp open. Mijn geslachtsdeel was buiten de broek. Ik had geen stijve. Ik had mijn knieën aan weerskanten van [slachtoffer] . Als ik naar beneden keek zag ik het gezicht van [slachtoffer] . Ik wilde mijn geslachtsdeel in zijn mond doen en toen begon hij met zijn hoofd heen en weer te gaan. [slachtoffer] moest huilen. Ik denk dat dat kwam omdat hij dit niet wilde. Ik denk dat hij bang was en daarom huilde. Ik ben toen van hem afgegaan en ben weggegaan.
- het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 22 november 2019, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het klopt wat ik bij de politie heb verklaard. [slachtoffer] is achterop de fiets gegaan en daarna zijn we de bosjes in gegaan. Als ik bij de politie heb verklaard dat ik mijn penis in de mond van [slachtoffer] heb proberen te steken, is dat waar. Dat geldt ook voor het tegenstribbelen van [slachtoffer] en het weggaan.