7.3De gronden voor een straf en maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zijn dochter van haar elfde tot en met haar vijftiende levensjaar meerdere malen verkracht en ontuchtige handelingen met haar gepleegd. Het misbruik begon tijdens de voor hen gebruikelijke momenten onder de douche, en vond daarna ook plaats in de slaapkamer van [slachtoffer] , in het huis waar verdachte met zijn vrouw en hun drie kinderen woonde. De omstandigheid dat het misbruik plaatsvond binnen de gezinssfeer en in de woning die [slachtoffer] ‘thuis’ noemde, verzwaart de ernst van dit, op zich al buitengewoon ernstige en schokkende strafbare feit. Het misbruik heeft ook op diverse plekken buiten de woning plaatsgevonden, waaronder in de kerk, waar verdachte als organist werkte, en in de auto op carpoolplaatsen langs de snelweg. Ook plande verdachte vakanties met [slachtoffer] , zodat hij ongestoord met haar zijn gang kon gaan, en verdoezelde hij dit door ook met de andere kinderen op vakantie te gaan.
Verdachte heeft zich daarbij alleen laten leiden door zijn seksuele behoeften en heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om de gevoelens van of de gevolgen voor zijn jonge dochter. Het kan niet anders dan dat de verkrachtingen en de ontucht voor [slachtoffer] uitermate vernederende, kwetsende en beangstigende ervaringen zijn geweest. Verdachte heeft niet alleen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn dochter, maar heeft ook haar gevoel van veiligheid binnen haar gezin en woning geschaad. Zoals blijkt uit de ter zitting door haar voorgelezen slachtofferverklaring leefde [slachtoffer] in constante angst, wetende dat het misbruik opnieuw zou plaatsvinden, maar niet wanneer. Verdachte heeft de normale seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, van [slachtoffer] afgenomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksuele delicten, zeker in het geval van jonge kinderen, zeer langdurig zo niet blijvend nadeel kunnen ondervinden van wat hun is aangedaan. Dat zal in het geval van [slachtoffer] niet anders zijn. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Verdachte is vanaf het moment dat het misbruik aan het licht kwam, uiterst berekenend te werk gegaan. Dit blijkt uit de uitdraaien van de whatsapp-gesprekken die verdachte onder andere met zijn echtgenote, [slachtoffer] en zijn andere dochter voerde. Ook hieruit blijkt dat verdachte zijn eigen belangen plaatst boven de belangen van anderen en dat hij zich weinig gelegen laat liggen aan de belangen van anderen.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte zich, blijkens een uittreksel van de justitiële documentatie van 17 oktober 2019, niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte hulp heeft gezocht en, ook nu in de PI, in behandeling is voor zijn problematiek.
De rechtbank in dit verband acht geslagen op het door GZ-psycholoog R. Bout opgemaakte Pro Justitia rapport van 26 september 2019. Volgens de psycholoog lijdt verdachte aan een pedofiele stoornis en was deze stoornis ook ten tijde van de bewezenverklaarde feiten aanwezig. Verder is sprake van enkele disfunctionele trekken in de persoonlijkheid, zonder dat dit leidt tot classificatie van een persoonlijkheidsstoornis. Verdachte heeft zich laten leiden door zijn seksuele behoeften zonder daarbij voldoende rekening te houden met de negatieve consequenties voor zichzelf en anderen. De psycholoog is van mening dat het tenlastegelegde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De kans op recidive wordt zowel op de korte als de (middel-)lange termijn als laag ingeschat. De psycholoog adviseert bijzondere voorwaarden in de vorm van een ambulante behandeling bij De Tender of een soortgelijke forensische polikliniek, om de toch al kleine kans op recidive te verminderen.
De reclassering adviseert in haar rapport van 1 november 2019, opgemaakt door reclasseringswerker N. Polman, en deels voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen. De reclassering adviseert daarom bij (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen en een contactverbod met het slachtoffer op te leggen. De reclassering adviseert – ondanks de laag/gemiddelde recidivekans – deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Rekening houdende met al het bovenstaande, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden. Deze straf laat geen ruimte voor een voorwaardelijk deel.
Ter terechtzitting hebben [slachtoffer] en haar raadsvrouw mr. B.W.J. Janssen, verzocht om aan verdachte een contactverbod op te leggen. Ook de reclassering heeft geadviseerd om een contactverbod op te leggen. Volgens de reclassering heeft verdachte aangegeven hij het aan zijn dochter over wil laten of er in de toekomst wel of geen contact tussen hen zal zijn én is tijdens zijn behandeling bij De Tender afgesproken dat hij zelf geen contact meer met haar zal zoeken. Desondanks heeft hij nog wel een brief naar [slachtoffer] gestuurd waarin hij zijn spijt betuigt. Ook vraagt de reclassering zich af of [slachtoffer] veiligheid bij een terugkeer naar het gezin wel voldoende kan worden gewaarborgd. In het bijzonder overweegt de reclassering dat het risico in geval van een terugkeer van verdachte in de gezinswoning moeilijk in te schatten is en dat recidive zonder controle, begeleiding en behandeling niet kan worden uitgesloten.
Gelet hierop, in samenhang met de ernst van de ten laste gelegde feiten en de zedenproblematiek, zoals door de psycholoog gediagnostiseerd, dient [slachtoffer] ook in de toekomst nog langdurig tegen verdachte te worden beschermd.
[slachtoffer] zelf heeft aangegeven dat zij bovenal door verdachte met rust gelaten wil worden, zodat zij haar therapie kan volgen, in alle rust haar schooldiploma kan halen en haar geen verdere psychische schade wordt aangedaan.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om, ambtshalve, naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen in de vorm van een contactverbod. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr is voldaan. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van [slachtoffer] . Aan verdachte wordt ter zake van deze strafbare feiten bovendien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. De maatregel houdt in dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met het slachtoffer zoekt, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van deze maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van personen, in het bijzonder van [slachtoffer] , nu uit de genoemde omstandigheden de noodzaak tot langdurige bescherming van [slachtoffer] blijkt.