ECLI:NL:RBOVE:2019:4496

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
6291023 \ CV EXPL 17-3029
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van btw in huurgeschil tussen Vastgoed en Slangen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen HEWI VASTGOED B.V. (eiser) en HEWI SLANGEN B.V. (gedaagde) over de betaling van btw die verband houdt met huur. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.F. Kötter, vorderde betaling van de btw die verschuldigd was over de huur van een pand dat door de gedaagde werd gehuurd. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. W.B. Brusse, betwistte de verschuldigdheid van de huur over de maand mei 2017 en stelde dat er een overeenkomst was dat deze huur niet betaald hoefde te worden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen directe communicatie tussen de partijen heeft plaatsgevonden over de huurverplichting voor mei 2017. Wel bleek uit getuigenverklaringen dat de eiser had toegezegd dat de gedaagde de huur voor mei niet hoefde te betalen, mits de openstaande verplichtingen, waaronder de btw over de maanden januari tot en met april 2017, voldaan zouden worden. Aangezien de gedaagde deze btw niet had betaald, oordeelde de kantonrechter dat de gedaagde in haar bewijsopdracht niet was geslaagd en dat zij in beginsel de btw over vijf maanden ad € 4.646,25 verschuldigd was.

De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat een eerder door de gedaagde betaald bedrag van € 2.788,- in mindering kan worden gebracht op de hoofdsom van de vordering. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.858,25, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 augustus 2017, en in de kosten van het geding, die op dat moment waren begroot op € 1.112,10. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 6291023 \ CV EXPL 17-3029
Vonnis van 19 november 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEWI VASTGOED B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Wierden,
eisende partij, hierna te noemen: Vastgoed,
gemachtigde: mr. R.F. Kötter,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEWI SLANGEN B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Wierden,
gedaagde partij, hierna te noemen: Slangen,
gemachtigde: mr. W.B. Brusse.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure tot dan toe verwijst de kantonrechter naar het tussenvonnis van 12 februari 2019. Het verdere procesverloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 maart 2019;
- de conclusie na enquête van de zijde van Slangen;
- de conclusie na enquête van de zijde van Vastgoed.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. In verband met het vertrek van mr. Rozeboom uit de sector kanton/handel van deze rechtbank, wordt dit vonnis gewezen door mr. Haarhuis.

2.De beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 12 februari 2019 heeft de kantonrechter vastgesteld dat niet in geschil is dat Slangen het pand huurde van Vastgoed, dat Slangen huur verschuldigd was vermeerderd met de BTW, dat Slangen het pand vóór 1 juni 2017 zou verlaten en dat daar iets tegenover stond. De vraag is evenwel of daarbij afgesproken is dat Slangen de huur over de maand mei 2017 niet hoefde te betalen. De kantonrechter heeft Slangen in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar stelling dat met Vastgoed is overeengekomen dat Slangen de huur over de maand mei 2017 niet verschuldigd is.
2.2.
Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat Slangen en Vastgoed niet rechtstreeks met elkaar hebben gesproken over het al dan niet verschuldigd zijn van de huur over de maand mei 2017. Wel blijkt daaruit dat Vastgoed heeft toegezegd dat Slangen die huur niet hoefde te betalen als zij de openstaande verplichtingen (waaronder in elk geval de BTW over de maanden januari tot en met april 2017) jegens Vastgoed zou voldoen.
Vast staat dat die BTW niet door Slangen is betaald: die BTW is onderwerp van dit geding. Ander bewijs voor de juistheid van haar stelling heeft Slangen niet bijgebracht. Gezien het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat Slangen niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. Daarmee staat vast dat Slangen in beginsel nog de BTW over een periode van vijf maanden ad € 4.646,25 volledig verschuldigd is.
2.3.
Nu, zoals in het tussenvonnis al is overwogen, door Vastgoed niet is betwist dat Slangen een bedrag ter hoogte van € 2.788,- ten behoeve van Vastgoed heeft betaald, kan dit bedrag in mindering strekken op de hoofdsom van de vordering van Vastgoed door middel van verrekening.
2.4.
Aldus resteert door Slangen aan Vastgoed ter zake van BTW te betalen het bedrag ad € 1.858,25, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 augustus 2017 (de dag van dagvaarding) tot de dag der algehele voldoening. De wettelijke
handelsrente is niet toewijsbaar, nu een huurovereenkomst geen overeenkomst tot het leveren van goederen of verstrekken van diensten is als bedoeld in artikel 6:119a, eerste lid BW. De kantonrechter zal de vordering ter zake van de buitengerechtelijke kosten afwijzen, nu niet is gebleken dat meer is gedaan dan het versturen van een aanmaning.
2.5.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Slangen worden veroordeeld in de kosten van het geding, tot op dit vonnis aan de zijde van Vastgoed begroot op € 102,10 aan explootkosten, € 470,- aan griffierecht en € 540,- aan salaris van haar gemachtigde.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Slangen tot betaling aan Vastgoed van € 1.858,25, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt Slangen in de kosten van het geding, tot op dit vonnis aan de zijde van Vastgoed begroot op € 1.112,10;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Haarhuis, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019.