In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen HEWI VASTGOED B.V. (eiser) en HEWI SLANGEN B.V. (gedaagde) over de betaling van btw die verband houdt met huur. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.F. Kötter, vorderde betaling van de btw die verschuldigd was over de huur van een pand dat door de gedaagde werd gehuurd. De gedaagde, vertegenwoordigd door mr. W.B. Brusse, betwistte de verschuldigdheid van de huur over de maand mei 2017 en stelde dat er een overeenkomst was dat deze huur niet betaald hoefde te worden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen directe communicatie tussen de partijen heeft plaatsgevonden over de huurverplichting voor mei 2017. Wel bleek uit getuigenverklaringen dat de eiser had toegezegd dat de gedaagde de huur voor mei niet hoefde te betalen, mits de openstaande verplichtingen, waaronder de btw over de maanden januari tot en met april 2017, voldaan zouden worden. Aangezien de gedaagde deze btw niet had betaald, oordeelde de kantonrechter dat de gedaagde in haar bewijsopdracht niet was geslaagd en dat zij in beginsel de btw over vijf maanden ad € 4.646,25 verschuldigd was.
De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat een eerder door de gedaagde betaald bedrag van € 2.788,- in mindering kan worden gebracht op de hoofdsom van de vordering. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.858,25, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 augustus 2017, en in de kosten van het geding, die op dat moment waren begroot op € 1.112,10. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.