4.4Het oordeel van de rechtbank
Bij [kind] zijn in de periode van 1 november 2017 tot en met 7 maart 2018 diverse letsels geconstateerd, variërend van blauwe plekken, tot beenbreuk(en) en huidversterf en/of een Morel-Lavallée-Laesie. Het bestaan van deze letsels staat niet ter discussie. Dat een aantal van die letsels, waaronder in ieder geval de Morel-Lavallée-Laesie, als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd is evenmin twistpunt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bij deze letsels sprake is van een accidentele (door een ongeluk) of niet-accidentele (toegebracht) oorzaak en of verdachte hiervoor verantwoordelijk kan worden gehouden.
Op 13 juli 2018 heeft dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts, gerapporteerd over het letsel van [kind] . Ter terechtzitting op 18 juni 2019 heeft Nijs een toelichting gegeven op zijn rapport. Nijs heeft onderzoek gedaan naar diverse bij [kind] geconstateerde letsels, waarbij hij heeft onderzocht of sprake is van accidenteel of niet-accidenteel letsel.
De rechtbank neemt de conclusies uit dit rapport over en legt deze ten grondslag aan haar oordeel.
Letsel van 1 november 2017 tot 18 februari 2018 (feit 2)
Vanaf november 2017 zijn bij [kind] diverse letsels geconstateerd, waaronder een smetplek onder zijn oksel, blauwe plekken op wangen en bovenbeen en een schaafplek van oor tot kin. Het aantreffen van een blauwe plek aan bijvoorbeeld de wang, oksels of bovenbeen (beiderzijds) bij een jong kind is in het kader van een accidentele toedracht, gezien de afwezigheid van nabij liggend bot, ongebruikelijk. Dit geldt voor elke afzonderlijk genoemde locatie, en in het bijzonder voor de combinatie van blauwe plekken op deze locaties.
Nijs concludeert dat de geconstateerde combinaties van blauwe plekken op meerdere ruim in de tijd gescheiden momenten, namelijk omstreeks eind november 2017, omstreeks eind december 2017, medio januari 2018 en vanaf 19 februari 2018 bij een gezond kind van (op laatstgenoemde datum ongeveer) één jaar en tien maanden,
veel waarschijnlijkerzijn onder het scenario van een niet-accidentele toedracht dan onder het scenario van een accidentele toedracht (gezien plaats, aantal, verspreiding en herhaling).
De verklaringen die verdachte of moeder hebben gegeven voor de letsels in die periode, waaronder een val van de tweede traptrede of klem zitten in zijn bedje, zijn volgens Nijs niet plausibel. Een andere toedracht is niet af te leiden uit de ontvangen gegevens.
Volgens Nijs worden uitwendig zichtbare huidverkleuringen, doorgaans, afhankelijk van de locatie, tamelijk snel na de veroorzakende krachtsinwerking zichtbaar. Bij wat dieper gelegen letsel (bijvoorbeeld aan een bil) kan dit soms meerdere uren tot circa één dag duren. Na 2-3 weken is een blauwe plek niet meer zichtbaar.
Gezien de verstreken tijd tussen de blauwe plekken van 25-27 november 2017 en de tand door de lip op 29 december 2018 moet volgens Nijs sprake zijn geweest van ruim in de tijd gescheiden momenten met krachtsinwerkingen op de wangen, gelet op de tijdsduur die gepaard gaat met het verschijnen en verdwijnen van blauwe plekken op die plaatsen.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de hiervoor beschreven verschillende letsels van [kind] , ontstaan in de periode van 1 november 2017 tot 18 februari 2018 een niet-accidentele toedracht hebben en dat deze letsels dus aan [kind] zijn toegebracht.
Letsel vanaf 19 februari 2018 (feit 1)
Het letsel dat op 19 februari 2018 aan het linker bovenbeen van [kind] is geconstateerd, betreft volgens Nijs een Morel-Lavallée-Laesie. Hij omschrijft dit als een inwendige posttraumatische vochtcollectie die kan ontstaan als de huid en de onderliggende weefsels bij grote stompe krachtsinwerking loodrecht op en langs de huid, door onderlinge verschuiving, gescheiden worden van de onderliggende spier (bindweefsellaag). De ruimte die ontstaat tussen de huid en de bindweefsellaag vult zich met bloed, vocht en vitaal en (inwendig) afgestorven weefsel. Een gevolg hiervan is dat de huid afsterft, hetgeen ook bij [kind] het geval was. Bij kinderen betreft dit een zeldzame bevinding. Wanneer dit gezien wordt in de literatuur gaat het dan om overrijding met het wiel van een auto. Nijs heeft geen voorbeelden gevonden bij kinderen jonger dan twee jaar.
Een ernstig veroorzakend trauma is niet gemeld. Nijs concludeert dat het aantreffen van deze combinatie van blauwe plekken aan het linker bovenbeen bij [kind]
veel waarschijnlijkeris onder niet-accidenteel trauma, dan onder accidenteel trauma. Of sprake is geweest van één veroorzakend voorval of van meerdere, ruim in de tijd gescheiden, veroorzakende voorvallen is volgens Nijs, mede gelet op de aanvankelijke verbetering omstreeks 22-23 februari 2018 en de later geconstateerde botbreuken aan hetzelfde been, niet te zeggen.
Op 3 maart 2018 werd aan het onder (enkel)einde van de schacht van het linker scheenbeen een totaalbreuk met een los botfragment gezien. Iets daaronder aan de onder(enkel)zijde van het linker kuitbeen bevond zich een torusfractuur. De botbreuken zijn volgens Nijs ontstaan door een grote, schuin of dwars op de lengterichting van het been, plaatselijk inwerkende kracht. Als oorzaak kan, naast een aanrijding, gedacht worden aan hard trappen, stompen, slaan of stevig met een hand omvatten bij de enkel of het onderbeen onder uitoefening van grote (abrupte) buigkrachten. Een medische oorzaak voor het ontstaan van de botbreuken is uitgesloten. Een dergelijke combinatie van botbreuken bij een gezond kind van deze leeftijd is naar het oordeel van Nijs
waarschijnlijkerhet gevolg van niet-accidenteel trauma.
De verklaring van verdachte en moeder dat [kind] op 18 februari 2018 van een speeltoestel is gevallen, levert geen plausibele oorzaak voor de botbreuken op. Beide breuken waren op
3 maart 2018 maximaal 7 tot 10 dagen oud en moeten dus tussen 21 en 24 februari 2018 zijn ontstaan. Gelet op het feit dat [kind] op 23 februari 2018 bij de kinderarts nog vrolijk op een loopauto speelde, ligt het in de rede dat de totaalbreuk (waarna [kind] zijn been niet meer kon belasten) is ontstaan op 23 of 24 februari 2018, zo stelt Nijs.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de conclusie gerechtvaardigd is dat het hiervoor beschreven letsel aan [kind] ’ linkerbeen, ontstaan in de periode vanaf 19 februari 2018 een niet-accidentele toedracht heeft en dat deze letsels dus aan [kind] zijn toegebracht.
Heeft verdachte [kind] mishandeld?
Gelet op het feit dat op de diverse tijdstippen in een periode van enkele maanden diverse, in ernst variërende, letsels aan [kind] zijn toegebracht, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat anderen dan zijn directe verzorgers, hiervoor verantwoordelijk zijn. Het dossier biedt hiervoor ook geen aanknopingspunten.
Het gegeven dat de tweejarige [kind] zo ernstig is mishandeld door iemand die de verantwoordelijkheid had om voor hem te zorgen, is schokkend. [kind] heeft nog steeds veel last van zijn linkerbeen en zal dat waarschijnlijk ook altijd blijven houden.
De rechtbank constateert dat op grond van het dossier niet duidelijk is geworden wanneer de letsels precies aan [kind] zijn toegebracht. Het toebrengen ervan ligt immers steeds enige tijd – variërend van uren tot dagen – vóór het moment waarop het letsel is geconstateerd. Ten aanzien van die (soms korter en soms langer durende periodes) is niet gebleken dat [kind] dan alleen – bij uitsluiting van anderen – aan de zorg van verdachte was toevertrouwd. En in het verlengde daarvan dat verdachte dus degene was die letsels aan [kind] heeft toegebracht. Dat verdachte momenten alleen is geweest met [kind] , ook in de periodes vlak voordat bij hem letsels zijn geconstateerd, is daarvoor niet voldoende.
Dat geldt ook voor de andere door de officier van justitie opgesomde omstandigheden, waaronder bijvoorbeeld het wakker schreeuwen van [kind] als hij aan tafel in slaap is gevallen, het feit dat [kind] en [zusje] huilen als zij door verdachte bij het kinderdagverblijf worden opgehaald, het feit dat verdachte en [moeder] volgens buren veel ruzie hebben, waarbij verdachte agressief overkomt en het manipulerende gedrag van verdachte als hij de vader van [kind] als dader van de mishandelingen probeert aan te wijzen. Uit deze omstandigheden, hoe boosaardig en vreemd ook, blijkt niet dat verdachte degene was die [kind] telkens heeft mishandeld.
Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat het verdachte is geweest die de letsels aan [kind] heeft toegebracht. Verdachte heeft dit ontkend en er zijn geen getuigen van de feitelijke mishandelingen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd onder 1 en 2, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.