ECLI:NL:RBOVE:2019:4390

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
08-952387-18 (P) & 08-710089-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling van een kind en noodweer bij mishandeling van een andere man

Op 26 november 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man, die werd beschuldigd van het mishandelen van het tweejarige zoontje van zijn partner en van een andere man. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen met betrekking tot het kind, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij het letsel had veroorzaakt. De rechtbank concludeerde dat de letsels aan het kind, waaronder een gebroken been en een Morel-Lavallée-Laesie, niet met zekerheid aan de verdachte konden worden toegeschreven. De verdediging voerde aan dat het letsel mogelijk een accidentele oorzaak had en dat er geen bewijs was dat de verdachte verantwoordelijk was voor de mishandelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als de dader van de letsels, aangezien er geen getuigen waren en de verklaringen niet overtuigend waren.

Daarnaast werd de verdachte vrijgesproken van de mishandeling van de andere man, omdat de rechtbank oordeelde dat er sprake was van noodweer. De verdachte had gereageerd op een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding door de andere man, die hem had aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in deze situatie mocht verdedigen en dat zijn reactie niet buiten proportie was. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte van de feiten was vrijgesproken. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, wat betekent dat deze alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-952387-18 (P) & 08-710089-18 (P)
Datum vonnis: 26 november 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 18 juni 2019, 29 oktober 2019 en 12 november 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.M. ter Braak en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. J. Rump, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 18 juni 2019, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:in de periode van 19 februari 2018 tot en met 7 maart 2018 aan het toen tweejarige zoontje van zijn partner, dat hij verzorgde, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een gebroken been en een Morel-Lavallée-Laesie;
feit 1 subsidiair:in de periode van 19 februari 2018 tot en met 7 maart 2018 het toen tweejarige zoontje van zijn partner, dat hij verzorgde, heeft mishandeld, terwijl dit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg had, te weten een gebroken been en een Morel-Lavallée-Laesie;
feit 2:in de periode van 1 november 2017 tot en met 18 februari 2018 het toen tweejarige zoontje van zijn partner meermalen heeft mishandeld;
feit 3:op 14 november 2018 [aangever] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Feit 1 primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 februari 2018 tot en met 07 maart 2018 te Heeten, gemeente Raalte, althans in Nederland één of meermalen aan een kind [kind] , geboren [geboortedatum 2] 2016, dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer breuken aan het been en/of blauwe plekken en/of versterf van de huid en/of zwellingen en/of een morel lavallée laesie, heeft toegebracht door één of meermalen - al dan niet met een voorwerp - tegen het been, althans tegen het lichaam te trappen, te schoppen en/of te stampen en/of op het lichaam te springen, dan wel ander fors geweld uit te oefenen op het lichaam van die [kind] ;
Feit 1 subsidiair
hij op één of meer tijdtippen in of omstreeks de periode van 19 februari 2018 tot en met 07 maart 2018 te Heeten, gemeente Raalte, althans in Nederland een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [kind] , geboren [geboortedatum 2] 2016, heeft mishandeld door éénmaal of meermalen - al dan niet met een voorwerp - tegen het been, althans tegen het lichaam te trappen, te schoppen, te stompen, te stampen en/of te slaan en/of op het lichaam te springen, dan wel ander fors geweld uit te oefenen op het lichaam van die [kind] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer breuken aan het been en/of blauwe plekken en/of versterf van de huid en/of zwellingen en/of een morel lavallée laesie ten gevolge heeft gehad;
Feit 2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2017 tot en met 18 februari 2018 te Heeten, gemeente Raalte, althans in Nederland één of meermalen een kind [kind] , geboren [geboortedatum 2] 2016, dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin heeft mishandeld door één of meermalen in het gezicht, tegen de romp, de armen en/of de benen, althans tegen het lichaam te slaan, te knijpen, te trappen, te stompen, dan wel ander fors geweld uit te oefenen op het lichaam van die [kind] ;
Feit 3
hij op of omstreeks 14 november 2018 te Heeten, gemeente Raalte, [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] in het gezicht, althans tegen het hoofd te stompen of te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De feiten 1 en 2

4.1
Inleiding
[kind] en zijn zus woonden samen bij hun moeder [moeder] in Heeten. De ouders van [kind] en zijn zus zijn niet meer bij elkaar. Eén keer in de twee weken zijn de kinderen bij hun vader. [moeder] had sinds september 2017 een relatie met verdachte en verdachte woonde sinds november 2017 bij haar en de kinderen.
Op 2 februari 2018 ontving Veilig Thuis IJsselland een zogenaamd ‘meldingsformat voor professionals’ van [kinderopvang] in Zwolle. Hieruit bleek dat er in de periode van
17 november 2017 tot en met 15 januari 2018 meerdere keren blauwe plekken en andere lichamelijke kwetsuren waren geconstateerd bij [kind] . [kind] was op dat moment twee jaar oud.
Op 19 februari 2018 is [moeder] met [kind] naar de kinderarts in het ziekenhuis in Deventer gegaan, vanwege een grote bloeduitstorting bij zijn linker heup. In de periode daarna volgden verschillende ziekenhuisbezoeken, waarbij het been van [kind] eerst leek te herstellen, maar de verkleuringen vanaf 24 februari 2017 uitbreidden en donkerder werden, waarbij zelfs sprake was van huidversterf binnen de verkleuringen. Op 2 maart 2019 werd [kind] opgenomen in het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht. Op 3 maart 2019 werd een röntgenfoto van het been van [kind] gemaakt. Hierbij werd een totaalbreuk (met een los botfragment) in het linker scheenbeen van [kind] geconstateerd en tevens een breuk in het uiteinde van zijn linker kuitbeen. Ook werd op de röntgenfoto een uitgebreide zwelling van de weke delen in het linker onderbeen van [kind] gezien. Later zijn ook breuken geconstateerd aan de basis van de pols van het derde middenhandsbeentje en aan het uiteinde van het tweede middenhandsbeentje links.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Zij acht het onwaarschijnlijk dat iemand anders dan verdachte het letsel aan [kind] heeft toegebracht.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat niet met zekerheid gezegd kan worden dat het letsel dat bij [kind] is gezien in de tenlastegelegde periode een niet-accidentele oorzaak heeft. Ook kan niet met zekerheid gezegd worden wanneer het letsel is veroorzaakt, laat staan dat verdachte degene is geweest die het letsel heeft veroorzaakt. De raadsvrouw heeft daarom vrijspraak gevraagd van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Bij [kind] zijn in de periode van 1 november 2017 tot en met 7 maart 2018 diverse letsels geconstateerd, variërend van blauwe plekken, tot beenbreuk(en) en huidversterf en/of een Morel-Lavallée-Laesie. Het bestaan van deze letsels staat niet ter discussie. Dat een aantal van die letsels, waaronder in ieder geval de Morel-Lavallée-Laesie, als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd is evenmin twistpunt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bij deze letsels sprake is van een accidentele (door een ongeluk) of niet-accidentele (toegebracht) oorzaak en of verdachte hiervoor verantwoordelijk kan worden gehouden.
Op 13 juli 2018 heeft dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts, gerapporteerd over het letsel van [kind] . Ter terechtzitting op 18 juni 2019 heeft Nijs een toelichting gegeven op zijn rapport. Nijs heeft onderzoek gedaan naar diverse bij [kind] geconstateerde letsels, waarbij hij heeft onderzocht of sprake is van accidenteel of niet-accidenteel letsel.
De rechtbank neemt de conclusies uit dit rapport over en legt deze ten grondslag aan haar oordeel.
Letsel van 1 november 2017 tot 18 februari 2018 (feit 2)
Vanaf november 2017 zijn bij [kind] diverse letsels geconstateerd, waaronder een smetplek onder zijn oksel, blauwe plekken op wangen en bovenbeen en een schaafplek van oor tot kin. Het aantreffen van een blauwe plek aan bijvoorbeeld de wang, oksels of bovenbeen (beiderzijds) bij een jong kind is in het kader van een accidentele toedracht, gezien de afwezigheid van nabij liggend bot, ongebruikelijk. Dit geldt voor elke afzonderlijk genoemde locatie, en in het bijzonder voor de combinatie van blauwe plekken op deze locaties.
Nijs concludeert dat de geconstateerde combinaties van blauwe plekken op meerdere ruim in de tijd gescheiden momenten, namelijk omstreeks eind november 2017, omstreeks eind december 2017, medio januari 2018 en vanaf 19 februari 2018 bij een gezond kind van (op laatstgenoemde datum ongeveer) één jaar en tien maanden,
veel waarschijnlijkerzijn onder het scenario van een niet-accidentele toedracht dan onder het scenario van een accidentele toedracht (gezien plaats, aantal, verspreiding en herhaling).
De verklaringen die verdachte of moeder hebben gegeven voor de letsels in die periode, waaronder een val van de tweede traptrede of klem zitten in zijn bedje, zijn volgens Nijs niet plausibel. Een andere toedracht is niet af te leiden uit de ontvangen gegevens.
Volgens Nijs worden uitwendig zichtbare huidverkleuringen, doorgaans, afhankelijk van de locatie, tamelijk snel na de veroorzakende krachtsinwerking zichtbaar. Bij wat dieper gelegen letsel (bijvoorbeeld aan een bil) kan dit soms meerdere uren tot circa één dag duren. Na 2-3 weken is een blauwe plek niet meer zichtbaar.
Gezien de verstreken tijd tussen de blauwe plekken van 25-27 november 2017 en de tand door de lip op 29 december 2018 moet volgens Nijs sprake zijn geweest van ruim in de tijd gescheiden momenten met krachtsinwerkingen op de wangen, gelet op de tijdsduur die gepaard gaat met het verschijnen en verdwijnen van blauwe plekken op die plaatsen.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de hiervoor beschreven verschillende letsels van [kind] , ontstaan in de periode van 1 november 2017 tot 18 februari 2018 een niet-accidentele toedracht hebben en dat deze letsels dus aan [kind] zijn toegebracht.
Letsel vanaf 19 februari 2018 (feit 1)
Het letsel dat op 19 februari 2018 aan het linker bovenbeen van [kind] is geconstateerd, betreft volgens Nijs een Morel-Lavallée-Laesie. Hij omschrijft dit als een inwendige posttraumatische vochtcollectie die kan ontstaan als de huid en de onderliggende weefsels bij grote stompe krachtsinwerking loodrecht op en langs de huid, door onderlinge verschuiving, gescheiden worden van de onderliggende spier (bindweefsellaag). De ruimte die ontstaat tussen de huid en de bindweefsellaag vult zich met bloed, vocht en vitaal en (inwendig) afgestorven weefsel. Een gevolg hiervan is dat de huid afsterft, hetgeen ook bij [kind] het geval was. Bij kinderen betreft dit een zeldzame bevinding. Wanneer dit gezien wordt in de literatuur gaat het dan om overrijding met het wiel van een auto. Nijs heeft geen voorbeelden gevonden bij kinderen jonger dan twee jaar.
Een ernstig veroorzakend trauma is niet gemeld. Nijs concludeert dat het aantreffen van deze combinatie van blauwe plekken aan het linker bovenbeen bij [kind]
veel waarschijnlijkeris onder niet-accidenteel trauma, dan onder accidenteel trauma. Of sprake is geweest van één veroorzakend voorval of van meerdere, ruim in de tijd gescheiden, veroorzakende voorvallen is volgens Nijs, mede gelet op de aanvankelijke verbetering omstreeks 22-23 februari 2018 en de later geconstateerde botbreuken aan hetzelfde been, niet te zeggen.
Op 3 maart 2018 werd aan het onder (enkel)einde van de schacht van het linker scheenbeen een totaalbreuk met een los botfragment gezien. Iets daaronder aan de onder(enkel)zijde van het linker kuitbeen bevond zich een torusfractuur. De botbreuken zijn volgens Nijs ontstaan door een grote, schuin of dwars op de lengterichting van het been, plaatselijk inwerkende kracht. Als oorzaak kan, naast een aanrijding, gedacht worden aan hard trappen, stompen, slaan of stevig met een hand omvatten bij de enkel of het onderbeen onder uitoefening van grote (abrupte) buigkrachten. Een medische oorzaak voor het ontstaan van de botbreuken is uitgesloten. Een dergelijke combinatie van botbreuken bij een gezond kind van deze leeftijd is naar het oordeel van Nijs
waarschijnlijkerhet gevolg van niet-accidenteel trauma.
De verklaring van verdachte en moeder dat [kind] op 18 februari 2018 van een speeltoestel is gevallen, levert geen plausibele oorzaak voor de botbreuken op. Beide breuken waren op
3 maart 2018 maximaal 7 tot 10 dagen oud en moeten dus tussen 21 en 24 februari 2018 zijn ontstaan. Gelet op het feit dat [kind] op 23 februari 2018 bij de kinderarts nog vrolijk op een loopauto speelde, ligt het in de rede dat de totaalbreuk (waarna [kind] zijn been niet meer kon belasten) is ontstaan op 23 of 24 februari 2018, zo stelt Nijs.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de conclusie gerechtvaardigd is dat het hiervoor beschreven letsel aan [kind] ’ linkerbeen, ontstaan in de periode vanaf 19 februari 2018 een niet-accidentele toedracht heeft en dat deze letsels dus aan [kind] zijn toegebracht.
Heeft verdachte [kind] mishandeld?
Gelet op het feit dat op de diverse tijdstippen in een periode van enkele maanden diverse, in ernst variërende, letsels aan [kind] zijn toegebracht, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat anderen dan zijn directe verzorgers, hiervoor verantwoordelijk zijn. Het dossier biedt hiervoor ook geen aanknopingspunten.
Het gegeven dat de tweejarige [kind] zo ernstig is mishandeld door iemand die de verantwoordelijkheid had om voor hem te zorgen, is schokkend. [kind] heeft nog steeds veel last van zijn linkerbeen en zal dat waarschijnlijk ook altijd blijven houden.
De rechtbank constateert dat op grond van het dossier niet duidelijk is geworden wanneer de letsels precies aan [kind] zijn toegebracht. Het toebrengen ervan ligt immers steeds enige tijd – variërend van uren tot dagen – vóór het moment waarop het letsel is geconstateerd. Ten aanzien van die (soms korter en soms langer durende periodes) is niet gebleken dat [kind] dan alleen – bij uitsluiting van anderen – aan de zorg van verdachte was toevertrouwd. En in het verlengde daarvan dat verdachte dus degene was die letsels aan [kind] heeft toegebracht. Dat verdachte momenten alleen is geweest met [kind] , ook in de periodes vlak voordat bij hem letsels zijn geconstateerd, is daarvoor niet voldoende.
Dat geldt ook voor de andere door de officier van justitie opgesomde omstandigheden, waaronder bijvoorbeeld het wakker schreeuwen van [kind] als hij aan tafel in slaap is gevallen, het feit dat [kind] en [zusje] huilen als zij door verdachte bij het kinderdagverblijf worden opgehaald, het feit dat verdachte en [moeder] volgens buren veel ruzie hebben, waarbij verdachte agressief overkomt en het manipulerende gedrag van verdachte als hij de vader van [kind] als dader van de mishandelingen probeert aan te wijzen. Uit deze omstandigheden, hoe boosaardig en vreemd ook, blijkt niet dat verdachte degene was die [kind] telkens heeft mishandeld.
Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat het verdachte is geweest die de letsels aan [kind] heeft toegebracht. Verdachte heeft dit ontkend en er zijn geen getuigen van de feitelijke mishandelingen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd onder 1 en 2, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.Feit 3

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde onder feit 3 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat sprake was van een noodweersituatie en dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 3.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangever heeft verklaard dat verdachte op 14 november 2018 bij het keren van zijn bestelbus op de oprit van aangever een aantal buxusstruiken kapot reed. Aangever is daarop op verdachte afgelopen. Volgens aangever opende verdachte daarop het portier van zijn bestelbus en spuugde hij aangever in het gezicht. Omdat verdachte vervolgens een slaande beweging naar aangever maakte, heeft hij verdachte bij de kraag ter hoogte van de borst gepakt. Verdachte bleef zeggen dat aangever hem los moest laten. Toen aangever dat deed, sloeg verdachte hem met zijn rechtervuist in het gezicht.
Verdachte heeft een andere lezing. Volgens hem heeft aangever het portier van de bestelbus open getrokken, waarna aangever hem bij de keel greep. Verdachte heeft drie keer gezegd dat aangever hem los moest laten. Toen aangever hem vervolgens op de borst sloeg, heeft verdachte hem één klap met zijn vuist in het gezicht gegeven. Volgens verdachte heeft hij aangever niet in het gezicht gespuugd.
Tot op zekere hoogte kan uitsluitsel worden gevonden in het proces-verbaal van bevindingen van 15 november 2018, waarin wordt beschreven wat te zien is op beelden van de camera aan de woning van de [adres 2] in Heeten. Daarop is te zien dat een bus achteruit de oprit van perceel 20 (van aangever) inrijdt. Als de bestelbus de oprit verlaat, loopt een persoon vanaf de oprit van perceel 20 naar de stilstaande bus . De rechtbank concludeert dat dit aangever is. Te zien is vervolgens dat de deur wordt geopend door de bestuurder (verdachte). Omdat verdachte in de bus blijft zitten, is alleen een deel van de arm te zien. Kort daarop is te zien dat verdachte met kracht tegen de deur slaat, waarna aangever eerst iets naar achteren gaat en daarna de bus induikt, waarna er een worsteling tussen beide personen is. Op een gegeven moment is te zien dat een arm uit de bus komt en dat verdachte met zijn hand de keel van aangever vastpakt. Daarna eindigen de beelden.
De rechtbank leidt hieruit af dat in dit geval aangever degene was die de confrontatie heeft opgezocht. Of verdachte daarbij in de richting van aangever heeft gespuugd, volgt onvoldoende uit de bewijsmiddelen. Wel staat vast dat aangever verdachte bij zijn kraag of keel heeft gegrepen, terwijl verdachte op de bestuurdersstoel van zijn bestelbus zat. Zowel verdachte als aangever hebben hierover verklaard. De rechtbank stelt vast dat de onmiddellijke wederrechtelijke aanranding op dat moment is begonnen.
Omdat verdachte in zijn bus zat en aangever in de geopende deur naast hem stond, was het voor verdachte niet mogelijk om te vluchten of zich op andere wijze te onttrekken aan de confrontatie. De rechtbank is van oordeel dat het voor verdachte noodzakelijk en geboden was om zich te verdedigen tegen de onmiddellijke wederrechtelijke aanranding door aangever. Verdachte heeft aangever één vuistslag in het gezicht gegeven. Hiermee heeft hij
naar het oordeel van de rechtbank niet de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreven.
Het beroep op noodweer wordt gehonoreerd. De rechtbank acht daarom niet bewezen wat aan verdachte onder 3 ten laste is gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De schade van benadeelden

6.1
De vordering van de benadeelde partij
[naam] heeft zich namens [kind] als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2882,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit reis- en parkeerkosten ter hoogte van € 382,96. Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 2500,00 gevorderd.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Omdat verdachte van deze feiten wordt vrijgesproken en aan hem geen maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

7.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [naam] namens [kind] , (feiten 1 en 2): in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam en
mr. J. Mulder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.
De jongste rechter is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.