ECLI:NL:RBOVE:2019:4336

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
08-952850-18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige prostituee

Op 21 november 2019 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 41-jarige man uit Stuifzand, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een 16-jarige prostituee. De man was eerder in februari veroordeeld tot 30 maanden cel voor het prostitueren van het minderjarige meisje, het hebben van seks met haar en het maken van kinderpornografische afbeeldingen. In deze zaak werd de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 150 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het plegen van ontucht met de minderjarige, die zich beschikbaar stelde voor seksuele handelingen tegen betaling. De rechtbank stelde vast dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte had het ten laste gelegde feit bekend, en de rechtbank achtte het bewezen dat hij op meerdere tijdstippen in de periode van 29 juni 2018 tot 7 juli 2018 seksuele handelingen met de minderjarige had verricht. De rechtbank weegt mee dat de verdachte niet bewust op zoek was naar een minderjarige en dat hij een blanco strafblad had. De rechtbank legde een taakstraf op, omdat de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte dit rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-952850-18
Datum vonnis: 21 november 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1978 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 november 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.E.M. van Erp en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. E.P. Eujen advocaat te Hoogeveen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
tegen betaling seks heeft gehad met een minderjarige.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 juni 2018 t/m 7 juli 2018 (telkens) te Stuifzand, gemeente Hoogeveen,
Ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten;
- het brengen van zijn (verdachtes) penis in de vagina van die [slachtoffer] voornoemd en/of
- het zich door die [slachtoffer] voornoemd laten pijpen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte bekent het tenlastegelegde feit en de verdediging heeft geen bewijsverweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit- conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 november 2018, p. 1163-1171;
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige/verdachte [medeverdachte] d.d. 17 december 2018,
p. 1154-1162;
3. Het proces-verbaal onderzoek “Kik chat” op iPad verdachte [medeverdachte] met bijlagen, d.d. 25 oktober 2018, p. 1078-1097.
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte op 29 juni 2018 en 7 juli 2018 seksuele handelingen met [slachtoffer] heeft verricht tegen betaling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
Hij in de periode van 29 juni 2018 t/m 7 juli 2018 (telkens) te Stuifzand, gemeente Hoogeveen,
ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2002, die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van een of meer seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten;
- het zich door die [slachtoffer] voornoemd laten pijpen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien maar nog niet van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een beroep toekomt op afwezigheid van alle schuld gezien de specifieke omstandigheden die zich in casu hebben voorgedaan. De raadsman heeft betoogd dat verdachte op het verkeerde been is gezet door het stel ( [medeverdachte] en [slachtoffer] ), nadat hij expliciet naar de leeftijd van [slachtoffer] heeft gevraagd en hem was geantwoord dat zij meerderjarig was, en voorts dat het vragen naar een identiteitskaart in de praktijk niet kan omdat het als een motie van wantrouwen zou worden gezien. Daarnaast is in beide gevallen het initiatief voor de seksafspraken tegen betaling steeds door het stel genomen en niet door verdachte.
6.2
het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman dient te worden verworpen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de leeftijd van de prostituee in artikel 248b Sr een geobjectiveerd bestanddeel is en dat verdachte de verplichting had om het nodige onderzoek te doen naar de leeftijd van [slachtoffer] en dit niet heeft gedaan. Het enkel vragen naar de leeftijd van [slachtoffer] is daartoe volgens de officier van justitie onvoldoende.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt bij de beoordeling van het ten laste gelegde het volgende voorop.
Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit, is vereist dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was.
De vraag of alle schuld in strafrechtelijke zin ontbreekt, moet worden beantwoord in verband met de aard en de strekking van de strafbepaling. In dit kader is van belang voor de beoordeling dat artikel 248b Sr ziet op het tegengaan van kinderprostitutie, waarbij de minderjarige leeftijd van de prostituee een geobjectiveerd bestanddeel vormt. In dit artikel staat de leeftijd van de minderjarige tussen de 16 en 18 jaar oud geobjectiveerd opgenomen ter bescherming van minderjarigen. De wetenschap bij verdachte van de leeftijd van het minderjarige meisje is voor een bewezenverklaring daarom niet van belang. Dat laat onverlet dat verdachte een verweer kan voeren daar waar het zijn strafbaarheid betreft.
Verdachte heeft verklaard dat hij is afgegaan op de meerderjarige leeftijd van [alias slachtoffer] (oftewel [slachtoffer] ) die in de chatberichten was vermeld en dat hij niet verder naar haar leeftijd heeft gevraagd omdat zij haar leeftijd zelf had genoemd tijdens hun eerste seksafspraak. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich in het onderhavige geval onvoldoende heeft vergewist van de ware leeftijd van [slachtoffer] . Verdachte had de verplichting om gedegen onderzoek te verrichten naar de leeftijd van [slachtoffer] . Daartoe is het enkel vragen naar haar leeftijd onvoldoende. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, kon naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden van verdachte worden gevergd dat hij haar naar haar identiteitsbewijs zou vragen, hetgeen hij ten onrechte heeft nagelaten. De door de raadsman gestelde omstandigheden dat het vragen naar een identiteitsbewijs als een motie van wantrouwen kan worden gezien en dat het initiatief voor de afspraken steeds door het stel werd genomen, maken dit niet anders. Nu verdachte geen verder onderzoek heeft gedaan en zich niet op enigerlei wijze heeft ingespannen om zekerheid te krijgen over de leeftijd van [slachtoffer] , kan niet worden gesproken van het ontbreken van alle schuld. Het verweer zal daarom worden verworpen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De officier van justitie heeft hiertoe gewezen op de impact die het werken in de jeugdprostitutie heeft op minderjarigen. In de strafbaarstelling van het bewezenverklaarde staat ook juist de bescherming van deze minderjarigen centraal. De officier van justitie heeft aangevoerd bij haar strafeis rekening te hebben gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie inzake artikel 248b Sr.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het opleggen van een (deels) voorwaardelijke werkstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag een passende sanctie is.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een zestienjarige prostituee tegen betaling. Door zijn handelen heeft hij de lichamelijke integriteit en de psychische staat van de minderjarige in ernstige mate geschonden en bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie.
Voor het bewezenverklaarde feit is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt als een verdachte bewust ontucht met een minderjarige wilde plegen. De rechtbank houdt er echter rekening mee dat uit het strafdossier niet kan worden afgeleid dat verdachte bewust op zoek was naar een seksafspraak met een meisje dat jonger was dan 18 jaar. Hij reageerde op een advertentie op een website waarbij een aanbod werd gedaan om seks te hebben tegen betaling. Zonder ook maar iets af te doen aan de ernst van het strafbare feit en de gevolgen voor het slachtoffer, is het verwijt dat deze verdachte kan worden gemaakt minder groot dan in het geval dat iemand welbewust op zoek is gegaan naar een minderjarige of wist dat zij minderjarig was. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte een blanco strafblad heeft, dat hij openheid van zaken heeft gegeven en dat hij ter zitting spijt heeft betuigd.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden een te zware straf. De rechtbank is in overeenstemming met uitspraken in vergelijkbare zaken van oordeel dat een taakstraf van 150 uren in deze zaak passend en geboden is. Gelet op het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag opleggen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien maar nog niet van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 dag;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
75 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mr. A. Skerka en mr. N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.H. Hoogenbergen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2019.
Buiten staat
mr. N.J.C. Monincx is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Eenheid Oost-Nederland, Team Mensenhandel, onderzoek Vaas met onderzoeksnummer ONRCC18024 d.d. 20 december 2018. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.