4.5.Dakelementen
Tijdens de bouw zijn ongeïsoleerde dakelementen aangebracht. In 2005 zijn deze vanaf de bovenzijde nageïsoleerd door van bovenaf PUR isolatie tussen de balken te spuiten.
Met een endoscoop is vastgesteld dat de dakelementen niet volledig zijn gevuld met isolatie. Met een infraroodcamera is vastgesteld dat met name aan de onderzijde isolatie ontbreekt (zie foto 18). Aan de binnenzijde en in de dakelementen zelf is geen vocht aangetroffen. Vochtdoorslag is niet mogelijk, omdat de daken voorzien zijn van pannen en van een effectieve onderdakfolie. Het is niet noodzakelijk de isolatie in de dakelementen te verwijderen. (….);
Algemeen
De kosten van bovengenoemde werkzaamheden zijn sterk afhankelijk van de partij die deze werkzaamheden uit gaat voeren. Bij een bouwkundig aannemer worden vrijwel alle werkzaamheden uitbesteed aan onderaannemers. Dit werkt kostenverhogend. In de kostenraming is hiervan uitgegaan. Wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd door een gespecialiseerd metselbedrijf, kunnen de kosten lager uitvallen. Het is niet ongebruikelijk dat er een verschil aanwezig is tussen offertes van meer dan 30%.”.
10. De rechtbank verenigt zich met de bevindingen en conclusies van de deskundige en maakt die hier tot de hare. Dit oordeel behoeft indachtig wat door partijen is aangevoerd in reactie op dat deskundigenbericht, nog de volgende toelichting.
11. De rechtbank deelt (dus) het standpunt van de deskundige dat voor de vaststelling van de schade mede relevant is de oorspronkelijke situatie van de bebouwing ten tijde van de uitvoering door [gedaagde] van de gewraakte isolatiewerkzaamheden. In de toren waren toen geen “loketten” aangebracht, en in de bebouwing als geheel was sprake van “oorspronkelijk metselwerk” met de daarbij behorende kritische kanttekeningen op het gebied van doorlatendheid en bescherming. Na het noodzakelijk geoordeelde herstel zal her en der ten opzichte van die oude situatie een aanzienlijke verbetering worden bereikt in het tegenhouden en afvoeren van water. Het kan niet anders dan dat die die bij herstel “niet te vermijden” verbeteringen voor rekening van [gedaagde] worden gebracht. Dit met name ook omdat de van herstel te verwachten verbetering ten opzichte van de oude situatie (“nieuw voor oud”) zich niet financieel laat waarderen. De deskundige heeft dat kennelijk daarom ook achterwege gelaten.
12. De deskundige is bij diens raming van de herstelkosten uitgegaan van de normaal te achten situatie dat een bouwkundig aannemer wordt ingeschakeld om de vereiste herstelwerkzaamheden uit te voeren. Aldus is er vanuit gegaan dat vervolgens door die aannemer “
vrijwel alle werkzaamheden”worden uitbesteed aan onderaannemers (zie diens rapport op pagina 12, onder “Algemeen”), wat een kostenverhogende factor is waarmee (dus) in de raming rekening is gehouden. Bij uitvoering door (alleen) een gespecialiseerd metselbedrijf kunnen de kosten naar zeggen van de deskundige aanmerkelijk lager uitvallen. Aldus is door de deskundige een ruime marge toegepast in het voordeel van [eiser] , wat hem immers meer keuzevrijheid geeft bij het aanbesteden van het herstelwerk. Het is - zo begrijpt de rechtbank de deskundige - bepaald niet denkbeeldig dat [eiser] dit herstelwerk “kan wegzetten” voor een duidelijk lager bedrag dat de deskundige thans heeft begroot voor herstelkosten. Die ruimte brengt naar het oordeel van de rechtbank tevens mee dat er geen aanleiding is om – gelijk door [eiser] nader is verzocht – alsnog een (vervolg)bouwindex toe te passen op de materiaal- en arbeidskosten, opdat de kosten daarvan worden rechtgetrokken naar het moment waarop de betreffende voor het herstel vereiste materialen moeten worden aangeschaft en arbeid moet worden geleverd.
13. Het standpunt van [eiser] inhoudende dat de deskundige een te lage raming van de herstelkosten/vervangende schadevergoeding heeft gegeven omdat de kosten van herstel moeten worden begroot op het nader door Bouwbedrijf [A] berekende bedrag van € 656.781,66 (zie onder 16 van diens akte uitlating deskundigenbericht van 6 maart 2019), wordt (dus) niet door de rechtbank gedeeld. Daarbij verdient vermelding dat ook [eiser] inmiddels inziet (zie diens
akte van 6 maart 2019 onder 11.) dat bij nader inzien juist is het standpunt van de deskundige dat “maar” 650 m2 metselwerk afgebroken en hersteld moet worden.
14. Overweging verdient hier nog dat [gedaagde] zich kan vinden in de door de deskundige opgestelde begroting van de herstelkosten. [gedaagde] heeft dan ook het standpunt ingenomen dat die begroting van de herstelkosten door de rechtbank als uitgangspunt moet worden genomen voor het vaststellen van de hoogte van de vervangende schadevergoeding.
Wijziging van eis van 1 mei 2019
15. [eiser] vordert thans - na verzochte vermeerdering van eis op 1 mei 2019 - ook restitutie van het door hem in 2005 voor het aanbrengen van de isolatie aan [gedaagde] betaalde bedrag van € 11.793,41.
16. Naar zeggen van [gedaagde] is dit verzoek tot vermeerdering van eis ontijdig en daarmee in strijd met een goede procesorde ingediend, en dient die vermeerdering van eis om die reden niet te worden toegelaten. Inhoudelijk wordt door [gedaagde] tegengeworpen dat teruggave van de opdrachtsom niet kan worden aangemerkt als vervangende schadevergoeding, en dat [eiser] het door partijen overeengekomene destijds niet heeft ontbonden.
17. De rechtbank is van oordeel dat de verzochte wijziging van eis alsnog moet worden toegestaan. Deze is weliswaar laat maar niet ontijdig ingediend, en is in zekere zin “uitgelokt” door het feit dat de deskundige in de berekening van de aanvullende schadevergoeding geen rekening heeft gehouden en heeft kunnen houden met de kosten (materiaal en arbeid) van het aanbrengen van nieuwe/andere en nu wel deugdelijke spouwmuurisolatie. Immers is door de deskundige als waarderingsgrondslag voor de berekening van de aanvullende schadevergoeding (zoveel mogelijk) gehanteerd de kosten van het terugbrengen van de bouwkundige situatie naar het moment waarop door [gedaagde] nog niet was gepresteerd. Aldus is nagelaten om een vervangende schadevergoeding te berekenen. Dat laatste zou overigens voor de deskundige ook moeilijk zijn geweest omdat onduidelijk is welke isolatie in de spouw zal worden toegepast/aangebracht voordat de betreffende buitenmuren opnieuw worden opgemetseld. Daarbij komt dan ook nog eens dat [eiser] ongetwijfeld door het wegvallen van de buitenmuren en het daardoor open zijn van de spouw, (kosten)voordelen geniet, immers laat zich aldus isolatie aanbrengen die anders in de oude situatie nimmer voor die kosten en van die kwaliteit had kunnen worden aangebracht in de spouw. [eiser] kiest en vraagt hier niet om het alsnog vaststellen van een vervangende schadevergoeding, en kiest alsnog voor het vragen van ontbinding van het door partijen overeengekomene met dus terugbetaling/ongedaan making van wat door [eiser] is betaald aan [gedaagde] . Dat is begrijpelijk en die vordering komt aldus beschouwd dan ook niet uit de lucht vallen.
18. [gedaagde] heeft op die vordering tot terugbetaling (alsnog) inhoudelijk kunnen reageren en heeft dat ook gedaan (overigens zelfs ook al anticiperend in haar akte van 3 april 2019). Van strijd met een goede procesorde is aldus beschouwd dan ook geen sprake.
19. De rechtbank is in vervolg op wat hiervoor is overwogen dan ook van oordeel dat deze vermeerderde eis zich alsnog leent voor toewijzing. Op basis van het inmiddels in rechte vastgestelde toerekenbaar tekortschieten van [gedaagde] dient het door partijen overeengekomene alsnog ontbonden te worden, zodat [gedaagde] op basis van haar ongedaan makingsverplichting is gehouden dat tussen partijen vaststaande bedrag € 11.793,41 aan [eiser] terug te betalen. De door [gedaagde] aangebrachte isolatie moet worden verwijderd en is zeker na noodzakelijk geworden verwijdering van de buitenmuren onbruikbaar geworden c.q. kan niet worden gehandhaafd. De rechtbank treedt dus niet in het standpunt van [gedaagde] dat de door haar aangebrachte isolatie ook onder vochtige omstandigheden een voldoende isolerend functie behoudt. Van [eiser] kan in redelijkheid
niet worden gevergd dat zij die isolatie handhaaft en dat dat de ontbinding van het door partijen overeengekomen in de weg staat. Die isolatie moet gewoon worden verwijderd/vervangen; ook de deskundige gaat daar (impliciet) van uit.
20. De deskundige heeft - zoals hiervoor reeds is overwogen - in diens raming geen rekening gehouden met een kostenpost voor het opnieuw moeten aanbrengen van (andere wel deugdelijke) isolatie. Ook kan niet gezegd worden dat bij het zich mogelijk kunnen voordoen van de “ruime marge” zoals is bedoeld in overweging 12, daarin begrepen moet worden geacht een vergoeding voor de nieuw aan te brengen spouwisolatie.
Kosten van juridische bijstand/akte vermeerdering van eis van 2 mei 2018
21. Bij akte vermeerdering van eis van 2 mei 2018 heeft [eiser] alsnog betaling gevorderd van diens werkelijke (volledige) kosten van juridische bijstand. Als grondslag is daarvoor aangevoerd misbruik van procesrecht/onrechtmatig handelen (zie die akte onder 6 tot en met 35) c.q. het zich voordoen van buitengewone omstandigheden. Die vordering is door [eiser] bij wijziging van eis van 6 maart 2019 verhoogd (van eerst € 26.052,25) tot € 44.349,25.
22. [gedaagde] heeft de gegrondheid van deze vordering gemotiveerd betwist.
23. De rechtbank is van oordeel dat de gestelde onrechtmatigheid niet in rechte is komen vast te staan. Ook anderszins is er geen c.q. onvoldoende reden om de werkelijke kosten van juridische bijstand toe te wijzen. In het bijzonder is niet komen vast te staan dat [gedaagde] zich jegens [eiser] op onrechtmatig gebleken wijze (eerst) heeft bediend van de procesopstelling dat elke aansprakelijkheid werd weersproken dan wel dat de schade veel lager zou kunnen zijn door (onder meer) mogelijke toepassing van een methode om door middel van ijsstralen (dan wel anderszins) de pur isolatie uit de spouw te verwijderen.
BTW-component in de schadeberekening
24. BTW is voor [eiser] wel degelijk schade, nu niet is gebleken dat [eiser] door hem te betalen BTW kan verrekenen. [eiser] heeft na dit oordeel inderdaad de keuze om de noodzakelijke herstelwerkzaamheden al dan niet te laten uitvoeren. In beide situaties is de BTW component in de schadeberekening aan te merken als (toekomstige) schade. Bij niet doorvoeren van herstel zal die schade zich later openbaren door een (veel) lagere verkoopprijs; immers zal [eiser] op basis van zijn informatieplicht aan een mogelijke koper melding moeten doen van het dan niet hersteld zijn van het hier aan de orde zijnde mankement.
25. Het verweer van [gedaagde] dat de BTW-component buiten de berekening van de aanvullende schadevergoeding moet blijven c.q. in depot moet worden gestort in afwachting van daadwerkelijk herstel, wordt dan ook verworpen.
Buitengerechtelijke incassokosten.
26. Door [eiser] is gevorderd om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 5.275,-- voor gemaakte buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding.
27. De verschuldigdheid van dat kostenbedrag is niet door [gedaagde] weersproken.
28. De rechtbank zal mede daarom dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding.
29. In het vonnis van 10 oktober 2018 is in de overwegingen 10 tot en met 16 reeds beslist dat de schadevordering van [eiser] terzake van (extra) stookkosten moet worden afgewezen.
Slotsom
30. De slotsom luidt dat in na te melden zin moet worden beslist.
31. [gedaagde] dient als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten die in dit geding zijn gevallen aan de zijde van [eiser] . Er is (dus) geen reden om de volledig door [gedaagde] voorgeschoten kosten van het deskundigen bericht alsnog deels ten laste van [eiser] te brengen. [gedaagde] heeft die kosten geheel te dragen. Ook de gevorderde (eventuele) nakosten lenen zich voor toewijzing.