ECLI:NL:RBOVE:2019:4121

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
08.073432.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag na conflict over drugshandel

Op 7 november 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 58-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor poging tot doodslag. De zaak kwam voort uit een conflict over de levering van speed, waarbij de verdachte het slachtoffer met een groot mes in het bovenlichaam stak, wat leidde tot een klaplong en beschadigingen aan het middenrif. Naast de gevangenisstraf legde de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging op, gezien de ernstige gevolgen van het geweld en het hoge recidivegevaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn geestelijke problemen en middelenverslaving, verantwoordelijk was voor zijn daden, maar dat de omstandigheden van de zaak een intensieve behandeling vereisten. De rechtbank baseerde haar beslissing op de verklaringen van deskundigen die de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte bevestigden, maar ook het risico op herhaling van gewelddadig gedrag benadrukten. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van de samenleving een behandeling onder dwang noodzakelijk maakte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.073432.19 (P)
Datum vonnis: 7 november 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1961 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
thans verblijvende in het PPC Zwolle te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 juli 2019, 10 september 2019 en 24 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.C.J. Nettenbreijers en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte een poging heeft gedaan om [slachtoffer] te doden, hem zwaar heeft mishandeld of heeft geprobeerd om hem zwaar te mishandelen, door hem met een mes te steken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Primair
hij op of omstreeks 27 maart 2019 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, in ieder geval éénmaal, met een (keuken)mes, in ieder geval een dergelijk (scherp) steekvoorwerp, in de buik en/of zij en/of borst, in elk geval in het (boven)lichaam heeft gestoken/geprikt/ gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 27 maart 2019 te Zwolle, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een snij/steekwond in de (linker) zij en/of op de borst en/of
- een klaplong
heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, in ieder geval éénmaal met een (keuken)mes, in ieder geval een dergelijk (scherp) en/of puntig (steek)voorwerp, in de buik en/of zij en/of borst, in elk geval in het (boven)lichaam en/of in de richting van het lichaam te steken/te prikken/ te snijden;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 27 maart 2019 te Zwolle, in elk geval Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, in ieder geval éénmaal, met een mes, in ieder
geval een dergelijk (scherp) en/of puntig (steek) voorwerp, in de buik en/of zij en/of borst, in elk geval in het (boven)lichaam en/of in de richting van het lichaam heeft gestoken/geprikt/gesneden,
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft bewezen geacht dat verdachte het slachtoffer éénmaal in de buik of borst heeft gestoken op zodanige wijze dat sprake is van voorwaardelijk opzet op het intreden van de dood.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, met de kanttekening dat slechts sprake is van voorwaardelijk opzet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] , te weten:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 oktober 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
- het proces-verbaal van aangifte van 28 maart 2019 (pagina 29-31);
- een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering, te weten een 'Forensisch Geneeskundig Letselverslag zonder benoeming als deskundige' (pagina 34-37).
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 27 maart 2019 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] éénmaal met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer, omdat verdachte heeft aangegeven dat hij het mes heeft gebruikt nadat aangever hem had geslagen of getrapt.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie dan wel dat het handelen van verdachte niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat een feit wordt begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. Uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting, waaronder verdachtes eigen verklaring, is gebleken dat het verdachte is geweest die – na een conflict over het leveren van speed – met een mes naar de kamer van aangever is gegaan en hem heeft gestoken, omdat hij boos was dat aangever de afspraken over het leveren van speed niet was nagekomen en om hem duidelijk te maken dat hij in de toekomst niet weer zoiets moet doen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
poging tot doodslag

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden en dat daarnaast aan verdachte een maatregel tot terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het onderzoek wordt heropend om de deskundigen van het NIFP en de reclassering ter zitting te horen, omdat de verschillende rapportages onduidelijkheden bevatten.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Het volgende is daarbij van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door een ander met een groot mes in het bovenlichaam te steken. Uit informatie van een forensisch arts is gebleken dat het slachtoffer na het steekincident in beginnende shock op de operatiekamer van de spoedeisende hulp kwam. Tijdens de operatie bleek sprake te zijn van een klaplong en beschadigingen in het middenrif. Eén beschadiging bloedde uit zowel een slagader als een ader. Alleen dankzij medisch ingrijpen is het slachtoffer nog in leven. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet heeft nagedacht over deze ernstige gevolgen van zijn handelen. Door zo te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. Gewelddadig handelen als hier aan de orde veroorzaakt daarnaast gevoelens van onveiligheid in de maatschappij, zoals bij de andere bewoners en de begeleiders van de woonvorm waar verdachte verbleef en het feit heeft plaatsgevonden. Dit is een ernstig feit waarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend is.
De documentatie van verdachte
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 augustus 2019. Verdachte is sinds 1989 veelvuldig in aanraking geweest met politie en justitie en heeft bij een veroordeling in 2013 wegens diefstal en belediging een maatregel tot plaatsing in een instelling voor stelselmatige daders opgelegd gekregen. Daarna is verdachte opnieuw meermalen onherroepelijk veroordeeld wegens belediging en bedreiging. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor zwaardere geweldsdelicten.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van diverse over de persoon van verdachte uitgebrachte rapportages.
Op 26 september 2019 rapporteert dr. L.E.E. Ligthart, klinisch psycholoog & klinisch neuropsycholoog, dat bij verdachte een jarenlange bestaande ernstige meervoudige middelenverslaving centraal staat. In 2014 is verdachte getroffen door een tweetal hersenbloedingen (CVA’s) waardoor verdachte hersenschade heeft opgelopen. Door de CVA’s heeft verdachte onder meer geheugenproblemen en problemen ten aanzien van het executief functioneren. Dit uit zich met name in impulsief gedrag en het snel verliezen van overzicht. Daarnaast is sprake van gedragsstoornissen met een antisociaal karakter. Verdachte ziet niet het perspectief van de ander, externaliseert verantwoordelijkheid en vertoont grensoverschrijdend gedrag. Dat verdachte op licht verstandelijk beperkt niveau functioneert, maakt dat hij nog gemakkelijker overprikkeld raakt en gemakkelijk beïnvloedbaar is door de omstandigheden. Ook het gebruik van onder andere speed kan heftigere effecten hebben op zaken als beperkte zelfevaluatie en impulsief en gemakkelijk geagiteerd gedrag. De oplopende woede en agitatie, gevolgd door het op impulsieve wijze steken van de medebewoner, kan gezien worden als gevolg van de gedragsveranderingen die bij verdachte na de CVA's hebben plaatsgevonden. Het advies luidt om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat verdachte nu elke vorm van behandeling en begeleiding weigert, is sprake van een hoog risico op herhaling van het agressieve, ontremde, en risico zoekend gedrag.
Op 11 oktober 2019 rapporteert dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, dat bij verdachte sprake is van diverse stoornissen in middelengebruik. Samenhangend met het drugsgebruik vertoont verdachte antisociaal gedrag. Dit gedrag is zo structureel en langdurig dat onderzoeker een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en afhankelijke trekken als diagnose stelt. Het beeld wordt gecompliceerd door een geringe neurocognitieve stoornis door de vasculaire problematiek. Er is tevens een lichte verstandelijke beperking. In de omstandigheid dat verdachte het delict als een passende waarschuwing zag speelt de beschreven problematiek een rol: een beperkt vermogen om zich in de ander in te leven, antisociale cognities en agressieontremming door de persoonlijkheidsstoornis, die mogelijk versterkt wordt door de hersenbeschadiging en versterking daarvan door speedgebruik. Vanwege zijn lage intelligentie is zijn vermogen tot het oplossen van problemen nog meer beperkt. Het advies luidt om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Ook Kaiser schat de kans op herhaling van gebruik van geweld in als hoog.
Ligthart en Kaiser achten allebei een klinische behandeling met een matig tot hoge beveiliging en een hoge mate van zorg op een gespecialiseerde afdeling met aansluitend een langdurig resocialisatietraject noodzakelijk. Ook komen zij allebei tot de conclusie dat opname in een vrijwillig kader of een minder gedwongen kader dan terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet mogelijk is, omdat met verdachte niet tot voorwaarden kan worden gekomen waaraan hij zich zal houden.
Ten aanzien van de aanbevelingen voor afdoening van de strafzaak adviseren de deskundigen het volgende.
Kaiser beschrijft dat terbeschikkingstelling met dwangverpleging de overlast voor de samenleving ondervangt, maar dat onzeker is wat in de behandeling bij verdachte kan worden bereikt. Hij beschrijft om die reden ook de optie dat verdachte een langdurige gevangenisstraf opgelegd krijgt in de hoop dat hij daardoor enigszins rust krijgt in de persoonlijkheidsdynamiek. Daarna zal verdachte terugkeren naar een woonvoorziening waar hij zich naar verwachting niet aan de regels gaat houden, middelen gaat gebruiken en overlast zal geven. Mogelijk zijn er na de gevangenisstraf meer mogelijkheden voor onderdak en opvang. In het vinden van een traject kan een voorwaardelijk strafdeel zonder voorwaarden enige ondersteuning bieden. Ligthart concludeert dat, gelet op het hoge risico op recidive, de weinig succesvolle behandel- en begeleidingsgeschiedenis van verdachte en zijn huidige weigering ten aanzien van behandeling en begeleiding, terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet te vermijden is.
Op 22 oktober 2019 rapporteert [naam] , reclasseringswerker, dat de reclassering aansluit bij de conclusies van de gedragsdeskundigen dat een intensief (klinisch) traject met daarna een passende beschermd wonen plek noodzakelijk is. Omdat verdachte hiervoor absoluut niet openstaat, middelen wil blijven gebruiken en niets met de reclassering te maken wil hebben, ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies in een voorwaardelijk strafrechtelijk kader de hoge kans op recidive te verminderen, zowel niet in het kader van een voorwaardelijke veroordeling als in het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De reclassering adviseert daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat tussen de beide rapporteurs overeenstemming bestaat over de problematiek van verdachte, de verminderde toerekeningsvatbaarheid en het feit dat verdachte een intensieve klinische behandeling nodig heeft om het hoge recidiverisico terug te dringen. Nu de beide deskundigen op deze essentiële punten overeenkomstig rapporteren, acht de rechtbank zich voldoende ingelicht om over te gaan tot een beoordeling van de op te leggen straf of maatregel.
De rechtbank neemt de gronden waarop het advies ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid rust over en concludeert dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank stelt op grond van adviezen vast dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat vanwege de vastgestelde stoornissen sprake is van een hoog risico op herhaling van agressief, ontremd en risico zoekend gedrag en gebruik van geweld tegen personen.
Gezien de ernst van het begane feit en het hoge recidivegevaar als verdachte onbehandeld in de maatschappij terugkeert, acht de rechtbank het vanuit het oogpunt van de bescherming van de samenleving noodzakelijk dat verdachte een intensieve klinische behandeling ondergaat. De rechtbank volgt de raadsman daarom niet in het betoog om een langdurige gevangenisstraf zonder voorwaarden op te leggen en betrekt bij dat oordeel dat door Kaiser de verwachting is uitgesproken dat verdachte – ook in het gewenste scenario dat een langdurige gevangenisstraf voor enige rust in de persoonlijkheidsdynamiek zorgt – bij terugkeer in de maatschappij naar verwachting weer middelen zal gaan gebruiken en overlast zal geven. Hoewel volgens Kaiser onzeker is wat in de behandeling bij verdachte kan worden bereikt, blijkt uit de rapporten van beide deskundigen dat het kader van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wel mogelijkheden biedt om het recidivegevaar, voor zover mogelijk, terug te brengen naar een aanvaardbaar niveau. Daarbij heeft Ligthart in het bijzonder gewezen op behandeling binnen een instelling die past bij de verstandelijke vermogens van verdachte, te weten Hoeve Boschoord van Trajectum.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat, als gevolg van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij verdachte, sprake is van een zodanig gevaar voor herhaling van soortgelijke gewelddadige delicten ten opzichte van personen, dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte eist.
Die veiligheid vereist, gezien de weigerende houding van verdachte ten aanzien van behandeling en het zich houden aan voorwaarden, ook het bevel dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank geeft daarom ook een last tot verpleging van overheidswege, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Nu sprake is van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, is aan alle vereisten voor het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging voldaan. De rechtbank zal verdachte ook deze maatregel opleggen.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot doodslag. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Naast oplegging van deze maatregel kan, gezien de ernst van het feit, zoals hiervoor uiteengezet, naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarmee wordt recht gedaan aan het leed dat verdachte aan zijn slachtoffer heeft toegebracht door hem op een levensbedreigende manier met een mes te steken. Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a en 37b Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
poging tot doodslag
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed, voorzitter, mr. A.M. Rikken en
mr. V.P.K van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2019.
Buiten staat
Mr. M.A.M. Essed, mr. A.M. Rikken en mr. A.H. van den Ham-Pool zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, basisteam Zwolle, met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.