ECLI:NL:RBOVE:2019:4041

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 november 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
08-952280-19, 08/051305-17 (tul) en 08/188939-16 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met vuurwapen na confrontatie

Op 1 november 2019 heeft de Rechtbank Overijssel een 30-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 april 2019 in Enschede, waar de verdachte, na te hebben gehoord dat het slachtoffer met een mes op hem afkwam, met een geladen pistool op het slachtoffer schoot. Tijdens de confrontatie heeft de verdachte twee keer geschoten, waarbij één kogel het linker onderbeen van het slachtoffer raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, aangezien de verwondingen van het slachtoffer, waaronder een schotwond, als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 30 maanden had geëist, afgewezen en in plaats daarvan een zwaardere straf opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de omstanders. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.000,- aan het slachtoffer toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente, en de vordering voor het opvragen van informatie van € 49,69 afgewezen. De rechtbank heeft de teruggave van inbeslaggenomen kledij en schoeisel aan de verdachte gelast.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummers: 08-952280-19, 08/051305-17 (tul) en 08/188939-16 (tul) (P)
Datum vonnis: 1 november 2019
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
nu verblijvende in PI Almelo te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 augustus 2019 en 18 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.P. Dronkers en van wat door verdachte en de raadsman mr. J. Michels, advocaat te Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er - na wijziging van de tenlastelegging op 18 oktober 2019 -, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:geprobeerd heeft om [slachtoffer] te doden door met een pistool op hem te schieten, of
subsidiair:[slachtoffer] zwaar heeft mishandeld door met een pistool op zijn onderbeen te schieten, of
meer subsidiair:geprobeerd heeft [slachtoffer] zwaar te mishandelen door met een pistool op hem te schieten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 30 april2019 te Enschede,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
met een pistool, althans met een vuurwapen, meerdere malen, althans eenmaal gericht
op de (onder)benen, althans op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1
geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij op of omstreeks 30 april 2019 te Enschede,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in zijn linker (onder)been, heeft toegebracht door met een pistool, althans met een vuurwapen,
meerdere malen, althans eenmaal gericht op de (onder)benen, althans op het lichaam
van die [slachtoffer] te schieten;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1
geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij op of omstreeks 30 april 2019 te Enschede,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een pistool, althans met een vuurwapen, meerdere malen, althans eenmaal gericht
op de (onder)benen, althans op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie heeft verdachte, door bewust met een vuurwapen naar beneden te schieten, zich niet schuldig gemaakt aan een poging doodslag. Gelet vervolgens op de aard van de verwonding van het slachtoffer [slachtoffer] was er evenmin sprake van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Aangezien de actie van verdachte wel tot zwaar lichamelijk letsel had kunnen leiden, is het meer subsidiair tenlastegelegde – de poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel – wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is het met de officier van justitie eens dat verdachte, die het feit bekend heeft, zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte heeft bekend dat hij op het slachtoffer heeft geschoten en daarbij zijn been heeft geraakt en door of namens hem deze feitelijke gang van zaken niet is betwist en ook geen integrale vrijspraak is bepleit - zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 oktober 2019, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering (Sv);
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 30 april 2019 (pagina’s 81 en 82);
een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] gedateerd 7 juni 2019, opgemaakt door dr. A.J. Schrooyen (pagina’s 86 en 87).
Nu vaststaat dat verdachte met een pistool op [slachtoffer] heeft geschoten en hem daarbij in zijn onderbeen heeft geraakt, dient te worden vastgesteld of er sprake was van een poging doodslag dan wel van zware mishandeling of dat dit handelen een poging zware mishandeling oplevert.
Uit de door of namens [slachtoffer] bij zijn verzoek tot schadevergoeding gevoegde medische informatie, gedateerd 1 mei 2019 en opgesteld door dr. B.P. Bertelink, blijkt dat er een kogel uit het linker onderbeen van [slachtoffer] is verwijderd. Op 11 juli 2019 heeft [slachtoffer] tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris verklaard dat hij nog steeds veel last heeft en wekenlang een ontsteking heeft gehad. Verder heeft het slachtoffer via zijn schriftelijke slachtofferverklaring van 16 oktober 2019, die door zijn advocaat ter terechtzitting is voorgelezen, laten weten dat hij nog steeds pijn aan zijn been heeft en dat de schotwond een groot litteken heeft achtergelaten. Gelet op de duur van het genezingsproces en de restklachten is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat er sprake was van zware mishandeling, zodat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op
of omstreeks30 april 2019 te Enschede, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in zijn linker
(onder
)been, heeft toegebracht door met een pistool,
althans met een vuurwapen, meerdere malen, althans eenmaalgericht op de (onder)benen,
althans op het lichaamvan die [slachtoffer] te schieten.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de bewezenverklaring taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair
het misdrijf:
zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Als bijzondere voorwaarden dienen een meldplicht bij de reclassering, deelname aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en een contactverbod met [slachtoffer] te worden opgelegd. . Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd een contactverbod als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman is een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en onder oplegging van de door de reclassering geadviseerde en door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden, passend. De raadsman is akkoord met contactverbod als bedoeld in artikel 38v Sr.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft de bewuste dag gehoord dat [slachtoffer] , met wie hij al jaren een stevig conflict heeft, met een mes naar verdachte onder weg was. Tussen 18.00 uur en 18.26 uur heeft een confrontatie plaatsgevonden tussen [slachtoffer] en verdachte. Nadat verdachte zijn auto heeft weggezet, heeft hij een geladen pistool dat hij in zijn auto had liggen, gepakt en is hij met dat vuurwapen in de richting van [slachtoffer] gerend. Toen hij hem op een paar meter genaderd was heeft verdachte gezegd dat hij [slachtoffer] dood zou schieten. Vervolgens heeft verdachte twee keer in de richting van de benen van [slachtoffer] geschoten, waarbij [slachtoffer] door een kogel in zijn linker onderbeen is geraakt: de andere kogel ricocheerde tegen het asfalt. Verdachte heeft deze schoten gelost op de openbare weg in Enschede, waarbij zich diverse mensen in de onmiddellijke omgeving bevonden. Uit het dossier volgt dat zeker tien mensen getuige waren van de schietpartij, waaronder sommigen vanaf hun balkon of als voetganger. Het was verre van denkbeeldig dat door deze actie omstanders, al dan niet met fatale afloop zouden zijn geraakt. Dat verdachtes handelwijze een flinke impact op sommige getuigen heeft gehad blijkt wel uit hun verklaringen.
De rechtbank acht het feit waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt bijzonder ernstig en vindt het onaanvaardbaar dat verdachte, in plaats van de politie te waarschuwen, het recht in eigen hand heeft genomen en met een geladen vuurwapen, dat hij voor het grijpen had, een ruzie wilde beslechten. Hij had er ook voor kunnen kiezen zich aan het conflict met [slachtoffer] te onttrekken. Hij heeft daar op meerdere momenten gelegenheid voor gehad.
Over verdachte is door mevrouw A.M.F. Smellink van Reclassering Nederland gerapporteerd. Daaruit blijkt dat verdachte in praktische zin zijn leven op orde heeft, al heeft hij zich niet altijd in de hand wanneer er dreigementen aan het adres van zijn kinderen worden gedaan. Ook verwacht zij niet dat het conflict tussen verdachte en [slachtoffer] is opgelost wanneer verdachte wordt vrijgelaten. Niettemin wordt het recidiverisico ingeschat als gemiddeld.
Voor het bewezenverklaarde feit kan naar het oordeel van de rechtbank geen andere dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Voor wat betreft de hoogte daarvan geldt dat voor het feit waarvan in deze zaak sprake is, geen oriëntatiepunten bestaan. Gelet op de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd zoals hiervoor beschreven, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat vuurwapenincidenten in de publieke ruimte zoals hier het geval is, leiden tot een toenemend gevoel van onveiligheid in de samenleving. Ook neemt de rechtbank verdachte kwalijk dat hij na afloop van het incident het vuurwapen niet heeft overgedragen aan de politie maar dit wapen naar eigen zeggen weg heeft gemaakt. Nu dit laatste niet vastgesteld is kunnen worden bestaat het risico dat het wapen niet weg is en in de toekomst opnieuw gebruikt gaat worden om een conflict te beslechten.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie en de verdediging, geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk te doen zijn.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de/het aan hem toebehorende en op de kennisgevingen van inbeslagneming vermelde kledij en schoeisel, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , bijgestaan door zijn raadsman mr. A.J. Morsink, advocaat te Enschede, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 7.549,69, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit € 49,69 in verband met het opvragen van informatie bij de huisarts en specialist.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 7.500,- gevorderd.
Ter zake van proceskosten wordt daarnaast € 600,- gevorderd, bestaande uit de volgende posten:
- opstellen en indienen voegingsformulier € 300,-, en
- behandeling ter terechtzitting € 300,-.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie is dat de vordering eenvoudig van aard en voor toewijzing vatbaar is.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman van verdachte moet het facet van medeschuld van [slachtoffer] worden meegewogen bij de beoordeling van zijn vordering. Daarbij is de vordering onvoldoende eenvoudig van aard zodat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair is het gevorderde bedrag veel te hoog en kan hooguit een bedrag van € 1.000,- worden toegewezen. Wat de juridische kosten betreft, acht de raadsman deze te fors en kan hoogstens een eigen bijdrage van € 196,- worden toegewezen. Daarbij kan slachtofferhulp de benadeelde partij zeker zo goed – en zonder kosten – bijstaan als een advocaat.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn deels niet voldoende betwist en voor een deel voldoende onderbouwd en aannemelijk.
De gevorderde kosten voor het opvragen van informatie van de huisarts en specialist van
€ 49,69 zijn naar het oordeel van de rechtbank gemaakt ter voorbereiding van de gedingstukken, met name ter onderbouwing van de gevorderde immateriële schade, en vallen om die reden onder de vergoeding van de proceskosten. Nu deze kosten voor het opvragen van informatie apart zijn gevorderd wordt dit deel van de vordering afgewezen.
Namens verdachte is primair gemotiveerd aangevoerd dat sprake is van medeschuld en dat de vordering niet eenvoudig van is. Subsidiair is bepleit dat wat betreft de immateriële vordering een bedrag van € 1.000,- redelijk is. De rechtbank schat de hoogte van de immateriële schade op een bedrag van €1.000,-, zodat dit moet worden toegewezen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om een grotere mate van schuldnader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een totaalbedrag van
€ 1.000,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank acht de gevorderde proceskosten redelijk en billijk zodat deze voor toewijzing vatbaar zijn.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De verdediging heeft daartegen geen bezwaar.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat met betrekking tot de zaken onder het parketnummer 08/188939-16 (een voorwaardelijke geldboete van € 250,-) en parketnummer 08/051305-17 (50 uren voorwaardelijke taakstraf) de rechtbank een last tot tenuitvoerlegging beveelt.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van de officier van justitie, gelet op de in dit vonnis opgelegde gevangenisstraf, niet opportuun zijn en deze worden daarom afgewezen.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 27 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair: zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , p/a advocaat mr. A.J. Morsink te Enschede: van een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2019;
- wijst af de vordering voor het opvragen van informatie ad € 49,69;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 600,-, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.000,-,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2019 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 6.500,- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen kledij en schoeisel aan verdachte;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- wijst af de vorderingen tenuitvoerlegging met betrekking tot de zaken onder parketnummer 08/188939-16 (een voorwaardelijke geldboete van € 250,-) en parketnummer 08/051305-17 (50 uren voorwaardelijke taakstraf).
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. A.M. Rikken en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2019.
Mr. Jordaans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier – zijnde een ordner – van de regiopolitie Oost-Nederland, districtsrecherche Twente, met proces-verbaalnummer 2019188474 (onderzoek Hongkong. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.